ECLI:NL:RBROT:2024:8214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C10/ 614700 HA ZA 21-218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap na echtscheiding met complexe financiële en juridische aspecten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een tussenvonnis in een complexe echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn inmiddels gescheiden, maar er zijn nog diverse geschilpunten over de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen en schulden. De rechtbank heeft de partijen bevolen om hun aangifte inkomstenbelasting en belastingaanslagen over 2020 over te leggen, wat van belang is voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap. De vrouw heeft niet volledig voldaan aan dit bevel, wat leidt tot vragen over haar financiële transparantie.

De rechtbank heeft ook de eisvermeerderingen van beide partijen beoordeeld. De man heeft vorderingen ingediend met betrekking tot de afrekening van huurinkomsten en de erkenning van een ongedekte cheque die door de vrouw is geïncasseerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de man deels worden afgewezen, maar dat de vordering met betrekking tot de ongedekte cheque wordt toegewezen. De vrouw heeft ook aanvullende vorderingen ingediend, maar deze zijn grotendeels afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de verdeling van onroerend goed, waaronder de voormalig echtelijke woning en andere eigendommen in Nederland en Marokko. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om de waarde van deze onroerende goederen te taxeren, en heeft partijen bevolen om openheid van zaken te geven over hun financiële situatie. De rechtbank heeft ook de verdeling van activa en passiva van de eenmanszaak van de vrouw en de aandelen in vennootschappen van de man behandeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en samenwerking tussen partijen in het proces van verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/10/614700 / HA ZA 21-218
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[naam man],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Aaryf te Utrecht,
tegen
[naam vrouw],
wonend op een geheim adres in Nederland,
gedaagde
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 november 2022 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte van de man voor de rolzitting van 14 december 2022 (overlegging productie 23 van de man, zijn aangifte IB 2020),
- de brief van de vrouw van de vrouw van 13 december 2022, met een B-formulier met bijlagen ingekomen op 14 december 2022 (geen overlegging aangifte IB 2020 want die is nog niet klaar),
- de akte van de vrouw voor de rolzitting van 25 januari 2023, met haar producties A1 tot en met A12,
- de akte van de man voor de rolzitting van 8 maart 2023 (akte uitlaten alsmede wijziging/aanvulling van eis), en de daarbij behorende (pas naderhand overgelegde) producties 24 tot en met 29,
- de akte van de vrouw voor de rolzitting van 22 maart 2023 (houdende het bezwaar
dat de man de door hem genoemde producties 24 tot en met 29 niet overlegt),
- de akte van de vrouw voor de rolzitting van 19 april 2023 (houdende onder meer een reactie op de - alsnog door de man overgelegde - producties 24 tot en met 29 en een eisvermeerdering, met producties 12, 13 A, 13 B, 13 C, en 14),
- de akte van de man voor de rolzitting van 31 mei 2023,
- de akte voor de rolzitting van 16 juni 2023 waarin de vrouw om vonnis vraagt,
- de akte voor de rolzitting van 16 juni 2023 waarin de man om vonnis vraagt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In geding is de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap van partijen, die inmiddels al gescheiden zijn. In het vorige tussenvonnis zijn partijen bevolen om over te leggen:
- hun aangifte inkomstenbelasting + belastingaanslag over 2020 (het jaar waarin de peildatum, zijnde 31 augustus 2020, is gelegen ter bepaling van de omvang van de gemeenschap),
- een staat van verdeling.
Voor zover onterecht niet aan dit bevel is voldaan, mag de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden acht.
aangifte inkomstenbelasting + belastingaanslag over 2020
2.2.
De man heeft zijn aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2020 overgelegd (zijn productie 23 en 25).
2.3.
De vrouw heeft niet volledig voldaan aan het bevel van de rechtbank tot overlegging van haar aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2020. De desbetreffende stellingname van de vrouw wekt bevreemding:
- de vrouw stelde eerst dat haar aangifte inkomstenbelasting 2020 “
nog niet volledig is gedaan. Het ontbreekt de vrouw nog aan de juiste gegevens.” (de brief van de vrouw van 13 december 2022),
- vervolgens stelde de vrouw dat ze deze aangifte + aanslag al eerder had overgelegd (akte van de vrouw van 25 januari 2023, onder A11),
- daarna stelt de vrouw dat ze niet in staat is om aangifte te doen omdat ze ruzie heeft met haar vorige boekhouder, die weigert de nodige stukken af te geven aan haar nieuwe boekhouder (akte van de vrouw van 19 april 2023).
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw, die zegt nog geen
aangifteover 2020 te kunnen doen, wél een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2020 overlegt (als productie 14 bij haar akte van 19 april 2023). In die aanslag staat dat de belastingdienst bij het vaststellen van de
definitieveaanslag is afgeweken van de
aangiftevan de vrouw. Dat wijst er sterk op dat de vrouw wel (volledig) aangifte heeft gedaan over 2020, waarop de belastingdienst vervolgens definitief heeft beslist.
Indien de vrouw bij haar eerstvolgende processtuk niet alsnog haar aangifte inkomstenbelasting 2020 overlegt, dan wel alsnog een heldere verklaring weet te geven voor haar bevreemding wekkende stellingname, zal de rechtbank alle resterende vorderingen van de vrouw (zijnde de vorderingen waarover in onderhavig tussenvonnis nog niet wordt beslist) afwijzen. De gestelde ruzie met de vorige boekhouder zal geen geldig excuus (meer) zijn. De vrouw heeft inmiddels ruim de tijd gehad om zonodig een kort geding tegen haar vorige boekhouder te beginnen.
Overigens wekt ook de stellingname van de man over de
aangifte IB 2020 van de vrouwbevreemding. In zijn akte van 8 maart 2023 onder nr. 34 voert de man aan dat
uit de aangifte IB 2020 van de vrouwniet van schulden blijkt, maar in zijn akte van 31 mei 2023 onder nr. 23 constateert de man – net als de rechtbank - dat de IB-aangiftes van de vrouw nog steeds ontbreken.
2.5.
Er is sprake van een gecompliceerde verdelingszaak. De standpunten van partijen plegen onvolledig te zijn, te worden uitgebreid, te worden veranderd en bevelen van de rechtbank tot nadere feitelijke onderbouwing, worden niet steeds opgevolgd. De standpunten van partijen moeten inmiddels worden gedestilleerd uit een aanzienlijke hoeveelheid processtukken waarin de stellingname nogal gefragmenteerd is terug te vinden. De rechtbank acht wenselijk dat de financiële ontvlechting van partijen zo spoedig mogelijk in werking wordt gezet. Er zal dan ook in dit vonnis zoveel mogelijk finaal beslist worden op de geschilpunten.
de eiswijziging/eisvermeerdering van de man (akte 8 maart 2023)
2.6.
Deze wijziging/vermeerdering bevat de onderdelen I, II, III, IV en V. De vorderingen I t/m IV worden afgewezen en de vordering V wordt toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
- onderdeel I:
2.6.1.
Deze eisvermeerdering komt er op neer dat de vrouw rekening en verantwoording moet afleggen, en financiële stukken moet overleggen, over diverse jaren voorafgaand aan de echtscheiding van partijen. De rechtbank wijst deze vordering af, behalve dan voor zover in onderhavig vonnis toch al ten gunste van de man wordt beslist (de vrouw moet haar aangifte inkomstenbelasting 2020 overleggen). Voor het overige tekent de rechtbank aan dat tussen echtelieden als regel geen plicht bestaat tot het afleggen van rekening en verantwoording over de huwelijkse periode.
- onderdelen II en III:
2.6.2.
Deze onderdelen strekken tot het vaststellen van de verdeling op de door de man bepleite wijze. Deze vorderingen maken al onderdeel uit van het geschil en komen geen zelfstandige betekenis toe.
- onderdeel IV:
2.6.3.
Dit gaat over de huurpenningen die de vrouw incasseert. Dit was al onderwerp van geschil en daarover wordt al beslist in dit tussenvonnis. Een nieuwe vordering voor dit onderwerp is overbodig.
- onderdeel V: ongedekte cheque:
2.6.4.
Het standpunt van de man laat zich als volgt samenvatten: de man heeft in Marokko altijd een cheque liggen waarop zijn handtekening al is geplaatst maar het bedrag nog niet is ingevuld. De vrouw heeft die cheque in het zicht van de echtscheiding op 5 augustus 2020 geïncasseerd, voor 740.000 dirham (€ 72.000). De cheque was ongedekt, waarna de vrouw een procedure is gestart in Marokko. Dit is tot aan het gerechtshof uitgeprocedeerd en het hof heeft de man veroordeeld om aan de vrouw omgerekend € 72.000 te betalen (uitspraak van 14 april 2022). Zowel vordering als schuld vallen in de huwelijksgemeenschap, zodat er per saldo niets valt te verrekenen. De rechtbank dient dit voor recht te verklaren.
2.6.5.
Het standpunt van de vrouw is: wat de man zegt is niet begrijpelijk en niet waar. De rechtbank in Marokko heeft hierover al beslist. De vordering is pas ontstaan door de uitspraak van de Marokkaanse rechter en dat was na de omvangspeildatum, zodat de vordering van de vrouw niet in de gemeenschap valt.
2.6.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is de rechtbank onduidelijk waarom de vrouw een vordering zou kunnen hebben op de man omdat zij (gesteld) een ongedekte cheque heeft verzilverd. Maar goed, daarover heeft de Marokkaanse rechter kennelijk al beslist.
Partijen lijken in twee landen tegen elkaar te willen procederen en partijen zijn het er kennelijk over eens wat de beslissing in Marokko inhoudt, namelijk dat de man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw vanwege een ongedekte cheque. Als onbetwist staat vast dat de cheque op 5 augustus 2020 is geïncasseerd, dus nog voor de omvangspeildatum. Op dat moment is de vordering ontstaan. Dat betekent dat de vordering van de vrouw op de man, en de schuld van de man aan de vrouw, in de huwelijksgemeenschap vallen. Per saldo hebben partijen dan niets voor elkaar te vorderen. De vordering van de man, om zulks voor recht te verklaren, is daarom toewijsbaar. De rechtbank tekent nog aan dat:
- zij de eisvermeerdering niet in strijd acht met de goede procesorde;
- de onderhavige beslissing een andere is dan die van de Marokkaanse rechter. De Marokkaanse rechter heeft geoordeeld of de vrouw een vordering heeft op de man. In de onderhavige procedure wordt beslist op de vraag of die vordering, en de tegenoverstaande schuld van de man, in de huwelijksgemeenschap vallen.
2.7.
De man stelt nog dat hij niet naar Marokko kan gaan omdat hij daar door de politie wordt gezocht vanwege de ongedekte cheque. In dit vonnis zal blijken dat partijen goederen in Marokko die in de gemeenschap vallen, moeten verkopen. Het staat de man vrij om iemand anders in zijn naam te machtigen om een en ander in Marokko te regelen. Het geeft de rechtbank echter geen aanleiding om dienaangaande andersluidende beslissingen te nemen.
de eiswijziging/eisvermeerdering van de vrouw (akte 19 april 2023)
2.8.
De vrouw stelt vier aanvullende vorderingen in, genummerd A tot en met D. Ook deze eisvermeerdering acht de rechtbank niet in strijd met de goede procesorde. De aanvullende vorderingen in deze akte worden wel afgewezen, zoals hierna wordt uitgelegd.
2.9.
In vordering A vordert de vrouw dat de man de nodige financiële stukken overlegt. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat echtelieden elkaar geen rekening en verantwoording verschuldigd zijn. Afgezien daarvan wordt in onderhavig vonnis deels al beslist op hetgeen de vrouw thans vordert.
2.10.
Vordering B is een schadevergoedingsvordering van € 50.000. De vrouw stelt dat de man minstens € 100.000 heeft verspild of weggemaakt, door te verzwijgen hoeveel de erfenis van zijn vader waard is en ook door te verzwijgen welke huurinkomsten in Marokko hij geniet. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. De rechtbank zal verderop in dit vonnis oordelen dat de erfenis van de man niet in de huwelijksgemeenschap valt. Dan valt er ook niets te verzwijgen. Over de gestelde huurinkomsten in Marokko wordt al een andere voorziening getroffen in dit vonnis.
2.11.
Onder C vordert de vrouw te bepalen dat de man zijn aandeel in de gemeenschap, en meer in het bijzonder zijn erfenis van zijn vader, verbeurt aan de vrouw omdat hij deze goederen verzwijgt. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat deze erfenis niet in de gemeenschap valt. Dan valt er ook niets te verbeuren wegens verzwijging hoeveel deze erfenis waard is. Wat de man nog meer zou verzwijgen, en dan opzettelijk, maakt de vrouw niet goed duidelijk. Deze vordering zal worden afgewezen.
2.12.
Met vordering D vordert de vrouw de eisvermeerdering van de man af te wijzen. Een vordering om een vordering af te wijzen is in feite een verweer. De rechtbank begrijpt dat de vrouw verweer voert tegen de eisvermeerdering van de man. Bij een separate beslissing op vordering D heeft de vrouw geen belang.
de voormalig echtelijke woning [adres 1] te [postcode 1] Zwijndrecht,
de waarde: benoeming deskundige, de hypothecaire schuld, de polis,
de (eventuele) afspraken tussen de vrouw en haar vorige echtgenoot daarover,
de inboedel
2.13.
De rechtbank zal, zoals beide partijen voorstaan, het aandeel van de man in deze woning aan de vrouw toedelen.
2.14.
Valt niet de gehele woning in de huwelijksgemeenschap? De vrouw stelt dat zij slechts de (onverdeelde) helft van de woning ten huwelijk heeft aangebracht omdat de andere helft nog in eigendom toebehoort aan haar vorige echtgenoot. (Uit de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat deze vorige echtgenoot genaamd is: [persoon A] .) De vrouw beroept zich daarbij op eigenaarsinformatie uit het kadaster (waarin inderdaad staat dat de vrouw eigenaar is van slechts de helft).

afspraken tussen de vrouw en haar vorige echtgenoot?
2.15.
De man stelt dat de vrouw inzage moet geven in haar afspraken met haar vorige echtgenoot over deze woning.
2.16.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de man aldus, dat volgens hem de (gehele) woning mogelijk al wél aan de vrouw is toegedeeld bij haar vorige echtscheiding, maar dat de informatie uit het kadaster daar nog niet op is aangepast, respectievelijk dat nog levering aan de vrouw moet plaatsvinden van (als het ware) het (onverdeelde) aandeel van [persoon A] in de woning. Juridisch betreft het dan een levering van de woning aan de vrouw middels een akte van verdeling tussen de vrouw en [persoon A] die nog zou moeten plaatsvinden in het kader van de tussen hen overeengekomen verdeling van de woning.
Het standpunt van de man kán kloppen. Het is mogelijk dat de informatie uit het kadaster niet up to date is, respectievelijk dat de vrouw met [persoon A] wel heeft afgesproken (of de rechter heeft beslist) dat de woning naar de vrouw moest, maar dat er nog geleverd moet worden.
Het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld van [persoon A] lijkt ook nog te moeten worden geregeld want de jaaroverzichten van Florius over 2020 en 2021 (productie A1 van de vrouw) zijn gericht aan de vrouw én de heer [persoon A] . Het ligt op weg van de vrouw om dit alsnog te regelen als over de verdeling van de woning tussen haar en [persoon A] (wel al, dan wel alsnog) is beslist.
Onduidelijk is ook of verdeling van de (waarde van de) gekoppelde levensverzekeringspolis tussen de vrouw en [persoon A] heeft plaatsgevonden (daar komt de rechtbank op terug).
2.17.
De rechtbank zal de vrouw bevelen om duidelijk te maken wat er is afgesproken, of beslist door de rechter, over de woning en de hypothecaire schuld en de polis (zie ook hierna) in haar vorige echtscheidingsprocedure. Het ligt niet voor de hand dat destijds de verdeling van de woning met schuld en polis over het hoofd is gezien, een woning is geen kleinigheid. De vrouw zal in ieder geval moeten overleggen: de uitspraak/ uitspraken van de rechter(s) in haar vorige echtscheidingsprocedure en ook een echtscheidingsconvenant als dat destijds afgesloten is. De vrouw dient er rekening mee te houden dat haar standpunt als onvoldoende onderbouwd zal worden verworpen, indien zij geen openheid van zaken geeft. Daarbij is van belang dat het gaat om gegevens die in haar domein liggen.
2.18.
Mocht het zo blijken te zijn dat [persoon A] inderdaad nog mede-eigenaar van de woning is, dat hij nog altijd hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire schuld en dat de (waarde van de) polis tussen hem en de vrouw niet was verdeeld toen partijen met elkaar trouwden, zodat aan activa alleen de onverdeelde helft van de woning in de huwelijksgemeenschap tussen partijen viel en de helft van de toenmalige waarde van de polis, dan geldt het volgende.
Het is in de gegeven omstandigheden geen reden om die vorige echtgenoot in het geding te betrekken. Dat zou anders zijn als de woning zou moeten worden verkocht aan een derde om tot verdeling te komen van de onverdeelde helft waar beide partijen, ieder voor een onverdeeld kwart, rechthebbende van zijn. Maar in dit geschil kan voor wat betreft de wonoing toedeling aan de vrouw plaatsvinden van hetgeen in de huwelijksgemeenschap tussen partijen valt: de onverdeelde helft van de woning. Want over die toedeling aan de vrouw zijn partijen het eens.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt:
[persoon A] lijkt wel bij de levering (van de woning, namelijk aan de vrouw én haar ex-echtgenoot) te moeten worden betrokken. De akte van verdeling lijkt te moeten worden gepasseerd tussen enerzijds de man en anderzijds de vrouw en haar ex-echtgenoot. Of de vrouw en [persoon A] ook (eventueel gelijktijdig) tot onderlinge verdeling van hun aandelen in de woning willen komen, is in deze procedure geen geschilpunt.

de waarde van de woning: benoeming deskundige
2.19.
De waardepeildatum van de woning (of althans: van het aandeel van de partijen daarin) is, nu het aandeel van de man in de woning in onderhavig vonnis aan de vrouw wordt toegedeeld, de datum van onderhavig vonnis.
2.20.
Over de waarde van de woning zijn partijen het niet eens. Volgens de vrouw is de woning bezwaard met een hypothecaire geldlening van in totaal € 225.000 en is de woning € 211.764, 71 waard. De vrouw bepleit dat de man de helft van de onderwaarde moet betalen aan de vrouw.
Volgens de man heeft de woning overwaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de waarde van de woning thans nog niet duidelijk is. Het geschrift waarop de vrouw zich beroept voor haar stelling dat de woning € 211.764,71 waard is niet een taxatierapport van een makelaar. Wie die waarde heeft bepaald is onduidelijk (was dat überhaupt een makelaar?). Daarom zal de rechtbank de na te melden makelaar als deskundige benoemen ter taxatie van de woning. Beide partijen hebben zich kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige, de aan hem/haar te stellen vragen en over de kosten van de deskundige. Ieder van partijen zal een helft van de begrote kosten van de deskundige in depot moeten storten.

de hypothecaire schuld
2.21.
Bij de bepaling van de waarde van de woning zal de rechtbank er van uitgaan dat deze is bezwaard met hypothecaire geldleningen met een gezamenlijk beloop van (oorspronkelijk en tot op heden) € 225.000. Dit blijkt genoegzaam uit de hypotheekakte uit 2005 (prod. 13B) en de door de vrouw overgelegde, verificatoire bescheiden (de jaaroverzichten 2020 en 2021 van Florius, in productie A 1 van de vrouw). Van de drie leningdelen zijn er twee aflossingsvrij en één leningdeel betreft een levenhypotheek, van
€ 120.000.

de gekoppelde polis levensverzekering
2.22.
De vrouw legt een staat van verdeling over. Daarin is ten onrechte niet opgenomen de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekeringspolis. In de voormelde bescheiden van geldverstrekker Florius wordt gesproken van een
levenhypotheek. In de hypotheekakte uit 2005 wordt genoemd dat verpand is aan de Bank de rechten uit de levensverzekering onder polisnummer
[polisnummer 1]bij Cardif Levensverzekeringen N.V., terwijl in januari 2023 de Goudsche verzekeringen de vrouw een opgave verschaft van de fiscale waarde van haar kapitaalverzekering met polisnummer [polisnummer 2] (prod. 13B vrouw). Daaruit blijkt dat de Goudsche kennelijk nu de kapitaalverzekering beheert en uitvoert die destijds in 2005 is aangegaan bij Cardif door de vrouw en [persoon A] toen zij hun hypothecaire geldlening aangingen, en dat de vrouw over deze polis beschikt. De polis was immers in ieder geval nog niet afgekocht ten tijde van de peildatum, want de opgave van de Goudsche is uit 2023.
De man heeft recht op de helft van de waarde per omvangspeildatum van het deel van de polis dat in de huwelijksgemeenschap van partijen is gevallen (hetzij de hele polis, als deze was verdeeld tussen de vrouw en [persoon A] en aan de vrouw dus reeds was toegedeeld toen partijen trouwden, hetzij de helft (van de toenmalige waarde van) de polis, als de verdeling van de polis(waarde) tussen [persoon A] en de vrouw nog niet had plaatsgevonden toen partijen met elkaar trouwden.
Gesteld noch gebleken is dat de man na 31 augustus 2020 heeft bijgedragen aan de vermeerdering sedertdien van de waarde van de polis, en de vrouw deed dat wel want zij voldeed blijkens haar producties de maandelijkse premie. De rechtbank beveelt de vrouw alsnog opgave te doen van de waarde van deze kapitaalverzekering per omvangspeildatum (31 augustus 2020), onderbouwd met verificatoire bescheiden. Mocht zij dit nalaten, dan zal de rechtbank de waarde per die datum schatten. De polis, althans het deel van de polis dat in de gemeenschap tussen partijen viel, wordt alvast in dit vonnis aan de vrouw toegedeeld tegen de waarde per 31 augustus 2020. Voor de goede orde wordt hier herhaald: De rechtbank zal de vrouw bevelen om duidelijk te maken wat er is afgesproken, of beslist door de rechter, over de woning en de hypothecaire schuld en de polis; De vrouw dient er rekening mee te houden dat haar standpunt als onvoldoende onderbouwd zal worden verworpen, indien zij geen openheid van zaken geeft. Daarbij is van belang dat het gaat om gegevens die in haar domein liggen.

de inboedel
2.23.
De rechtbank zal deze inboedelgoederen aan de vrouw toedelen, zonder verrekening van de waarde, zoals de man oorspronkelijk zelf al had voorgesteld. Dat de man later van standpunt is gewijzigd en alsnog verrekening van de waarde verlangde, noopt niet tot een ander oordeel (welk standpunt de man nadien weer heeft gewijzigd, in zijn akte van 31 mei 2023). Het was alleen nog maar de vraag of de vrouw instemde met het oorspronkelijke voorstel van de man en dat doet zij. De rechtbank komt niet terug op haar bindende eindbeslissing.
appartement [adres 2] Rotterdam
2.24.
De rechtbank heeft al geoordeeld, kort gezegd, dat er niets valt te verdelen ter zake van dit appartement omdat dit niet in de gemeenschap valt. Dit wordt in het dictum vermeld.
appartement [adres 3] Rotterdam, hypothecaire geldlening, gestelde leningen bij [naam bedrijf 1] , huurpenningen
2.25.
Er spelen diverse vragen: de verdeling van het appartement, de vraag naar de waarde: benoeming deskundige, het bestaan van een hypothecaire geldlening, de overige gestelde leningen van de vrouw in verband met dit appartement bij [naam bedrijf 1] , en de huurpenningen van dit appartement, dat verhuurd wordt aan derden.

verdeling
2.26.
De rechtbank zal dit appartement in onderhavig vonnis toedelen aan de vrouw, zoals beide partijen voorstaan.
2.27.
De man heeft recht op de helft van de eventuele overwaarde, respectievelijk moet hij de helft van de eventuele onderwaarde dragen. Waardepeildatum is de datum van onderhavig vonnis.

de waarde en de hypothecaire geldschuld, en de overige gestelde leningen
2.28.
De vrouw stelt: het appartement is € 141.000 waard (de WOZ-waarde) en het is bezwaard met 1) een hypothecaire geldlening van € 112.000, 2) een schuld van € 12.000 aan dhr. [persoon B] van € 20.000 en 3) een schuld van € 14.500 aan [persoon C] zodat er een onderwaarde is van € 5.500, waarvan de man € 2.750 moet dragen.
2.29.
De man stelt:
- het appartement is meer waard dan de WOZ-waarde.
- de hypothecaire geldlening is pas aangegaan circa zes maanden nadat het appartement aan de vrouw was geleverd, op 27 november 2019, zodat met deze schuld geen rekening hoeft te worden gehouden bij de bepaling van de waarde van het appartement.
- nergens blijkt uit dat de hypothecaire geldlening nog bestond/ niet was afgelost op de omvangspeildatum. De vrouw legt weliswaar stukken over maar de man betwist dat die stukken authentiek zijn. Volgens de man valt op die stukken te zien dat sprake is van knip- en plakwerk van/ door de vrouw.
- betwist wordt ook het bestaan van de genoemde schulden van € 20.000 en € 14.500. Deugdelijk bewijs, zoals van geldstromen, wordt niet overlegd.
2.30.
De rechtbank oordeelt als volgt.
- over de waarde: partijen verschillen van mening hierover. De rechtbank zal de door partijen voorgestelde makelaar benoemen als deskundige ter taxatie van de woning. Beide partijen hebben zich kunnen uitlaten over de aan de deskundige te stellen vragen en over zijn/ haar kosten. De rechtbank zal de deskundige vragen wat de vrije verkoopwaarde van het appartement is zowel in verhuurde staat als in onverhuurde staat.
Ieder van partijen zal een helft van de kosten van de deskundige ter griffie in depot moeten storten.
- over de hypothecaire geldlening: deze is opgenomen in de hypotheekakte (productie 10 vrouw). Dat wijst erop dat daadwerkelijk sprake is van een geldlening. Die lening valt in de huwelijksgemeenschap, nu deze is afgesloten tijdens huwelijk en voor de omvangspeildatum. Daarbij maakt niet uit of de lening was bedoeld voor aanschaf van het appartement of voor een ander doel. Maar dan moet nog wel worden beoordeeld of de lening nog bestond op de omvangspeildatum. Zo nee, dan valt er niets meer te verrekenen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man dat de door de vrouw overgelegde bescheiden echt zijn - de rechtbank kan niet uitsluiten dat inderdaad sprake is van knip- en plakwerk, gezien hebbend de desbetreffende stukken van productie A3 van de vrouw -, dient de vrouw te bewijzen dat de hypotheekschuld nog bestond op de omvangspeildatum, en zo ja, de hoogte daarvan op die datum. Een bewijsopdracht zal echter mogelijk niet nodig zijn indien de aangifte inkomstenbelasting 2020 van de vrouw hierover voldoende openheid van zaken zal geven, hetgeen nog beoordeeld zal moeten worden omdat zij deze aangifte zoals gezegd nog moet overleggen. Mocht een bewijsopdracht wel nodig zijn, dan zal de rechtbank die pas later in de procedure geven. Om de overzichtelijkheid te bevorderen zal de rechtbank eerst het traject ingaan van taxatie van de woningen door een makelaar die de rechtbank als deskundige heeft benoemd.
- over de door de vrouw genoemde schulden van € 20.000 en € 14.500: in het midden kan blijven of ze ooit daadwerkelijk zijn afgesloten. Beslissend is niet of ze zijn afgesloten, maar of ze nog bestonden op de omvangspeildatum. Dat stelt de vrouw niet. De vrouw legt slechts over twee korte e-mailtjes, één van [persoon C] en één van [persoon B] , beiden gedateerd 27 november 2019, waarin beide personen verklaren dat zij destijds een lening hebben verstrekt aan de vrouw. De vrouw legt niets over waaruit zou kunnen blijken dat de gestelde twee schulden nog bestonden op de omvangspeildatum. De desbetreffende vordering van de vrouw wordt afgewezen. Mogelijk zijn met het geld van de hypothecaire geldlening de twee voormelde leningen van € 20.000 en € 14.500 afgelost. Dat maakt echter voor de beslissing niet uit. Beslissend is dat de vrouw niet stelt dat deze twee leningen nog bestonden op de omvangspeildatum.

huurpenningen, algemeen
2.31.
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat de vrouw tijdens het huwelijk huurpenningen heeft opgestreken is voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap niet relevant. Wel relevant is wat van die huurpenningen nog over was op de omvangspeildatum. Dat moet dan verdeeld worden. Voor zover het geld op een bankrekening staat moet het saldo op die bankrekening verdeeld worden. Ook is relevant wat de vrouw aan huurpenningen heeft opgestreken na die datum, tot aan de verdeling van het appartement in dit vonnis. Dat geldt moet ook verdeeld worden, ongeacht of de vrouw dat geld al heeft opgemaakt. De man is immers mede-eigenaar en moet delen in de opbrengst.

huurpenningen in de periode tot aan de omvangspeildatum
2.32.
Er bestaan (vooralsnog) onvoldoende aanwijzingen dat de vrouw op de omvangspeildatum nog reeds geïncasseerde huurpenningen onder zich had, anders dan op een bankrekening die toch wel verdeeld moet worden. Het standpunt van de man komt erop neer dat de vrouw hierin openheid van zaken moet geven omdat de man een en ander niet vertrouwt. De man stelt echter geen concrete feiten of omstandigheden waaruit de aanwezigheid van huurpenningen (elders dan op een bankrekening) op de omvangspeildatum zou kunnen blijken. Het standpunt van de man is daarmee slechts een ‘fishing expedition’ en niet een voldoende onderbouwing. Tussen echtgenoten bestaat als regel geen plicht tot het afleggen van de rekening en verantwoording over het bestuur van de goederen die van haar/zijn kant in de gemeenschap vallen.
2.33.
Maar de vrouw moet nog wel haar aangifte inkomstenbelasting 2020 overleggen. Als daaruit blijkt van vermogen van de vrouw moet dat natuurlijk wel verdeeld worden.

huurpenningen in de periode vanaf de omvangspeildatum
2.34.
Het standpunt van de man is:
- in de hypotheekakte staat dat de vrouw het appartement zal verhuren voor € 11.400 per jaar exclusief omzetbelasting.
- de vrouw laat na relevante stukken over te leggen.
- daarom moet uitgegaan worden van netto huurinkomsten van € 13.794 per jaar/ € 1.149,50 per maand inclusief omzetbelasting, in ieder geval voor de periode vanaf de omvangspeildatum
- in een brief van de sociale dienst aan de vrouw wordt overigens uitgegaan van huurinkomsten van € 1.400 per maand. De vrouw dient openheid van zaken te geven maar dat doet zij niet (goed). Daarom is benoeming van een deskundige om de geldstromen te onderzoeken onvermijdelijk. Het is de vrouw die daarvan de kosten moet dragen.
2.35.
Het standpunt van de vrouw is: zie mijn productie 13.
2.36.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vrouw heeft haar huurinkomsten niet voldoende aangetoond. Daarmee heeft zij niet voldaan aan het eerdere bevel van de rechtbank om hierover openheid van zaken te geven. Het gaat immers niet alleen om de huurovereenkomst, maar ook om de daadwerkelijk ontvangen huurpenningen over de hele periode vanaf de omvangspeildatum tot aan het moment van verdeling (de datum van onderhavig vonnis). Productie 13 van de vrouw is een huurovereenkomst gedateerd 30 juni 2020 waarin uitgegaan wordt van een huur van € 1.300 per maand. De vrouw legt niet uit waarom dan de Sociale Dienst in een brief aan de vrouw is uitgegaan van een huur van
€ 1.400 per maand. Bij gebreke daarvan begroot de rechtbank de huurpenningen op € 1.330 per maand, met inachtneming dat aan de verhuur ook wel enige kosten verbonden zullen zijn. De vrouw is de helft daarvan, € 665 per maand, verschuldigd aan de man vanaf de omvangspeildatum 31 augustus 2020 tot aan het moment van de verdeling van het onderhavige appartement. Dat is de datum van onderhavig vonnis. Over gebroken maanden moet naar rato betaald worden (bijvoorbeeld: over de maand augustus 2020 moet 1/31 x € 665 betaald worden, nu moet worden gerekend vanaf 31 augustus 2020).
bank- en spaarrekeningen t.n.v. de vrouw
2.37.
De vrouw stelt in haar staat van verdeling dat op haar naam staan twee bankrekeningen bij ABN AMRO, dat op de ene bankrekening het saldo € 373 negatief is en dat het saldo op de andere bankrekening een pm-post is. Later heeft de vrouw twee bankrekeningafschriften overgelegd.
2.38.
De man stelt dat de vrouw geen overzicht geeft van haar bankrekeningen, dat haar aangifte inkomstenbelasting eveneens ontbreekt waaruit de bankrekeningen en de saldi moeten volgen en dat de vrouw - als ondernemer - meer bankrekeningen moet hebben.
2.39.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw twee bankrekeningafschriften overlegt
met als datum 31 augustus 2020, beiden bij de ABN AMRO bank:
- op het afschrift met rekeningnummer [rekeningnummer 1] staat de vrouw € 373 in het rood (productie A4 bij akte voor de rol van 25 januari 2023). Wat onjuist zou kunnen zijn aan het afschrift valt uit het standpunt van de man niet af te leiden. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van dit afschrift, zal de bankrekening aan de vrouw toedelen, de schuld aan de vrouw toerekenen en de man veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 186,50 als zijnde de helft van de schuld, wegens onderbedeling van de vrouw.
- op het afschrift met rekeningnummer [rekeningnummer 2] staat een positief saldo van € 97.388,19 (productie 13A bij akte voor de rol van 19 april 2023, de “pm post” van de vrouw). Wat onjuist is aan dit afschrift valt ook hier niet uit het standpunt van de man af te leiden. De rechtbank zal de bankrekening aan de vrouw toedelen inclusief het saldo en de vrouw veroordelen tot betaling van € 48.694,10 als zijnde de helft van dit tegoed, wegens onderbedeling van de man.
2.40.
Of de vrouw nog meer bankrekeningen heeft, zoals de man vermoedt maar niet onderbouwt, valt te bezien. Eerst zal de vrouw nog haar aangifte inkomstenbelasting 2020 moeten overleggen. Dan wordt wellicht duidelijk(er) wat het vermogen van de vrouw in 2020 was.
bank- en spaarrekeningen t.n.v. de man
2.41.
De rechtbank zal haar eerdere oordeel over de bankrekening van de man ( [rekeningnummer 3] ) thans in de beslissing opnemen: de bankrekening wordt toegedeeld aan de man en de man moet de vrouw de helft van € 321,98 betalen. Dat is
€ 160,99.
de activa van de eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] in Rotterdam
+ [naam bedrijf 2] + [naam bedrijf 3] ,
auto van de vrouw Range Rover [kentekennummer] ,

de waarde van de eenmanszaak en van de aandelen in [naam bedrijf 2]
2.42.
De rechtbank zal aan de vrouw toedelen, respectievelijk toerekenen, de (onbenoemde) activa en passiva van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] en de aandelen in de besloten vennootschap
[naam bedrijf 2] ,die moedermaatschappij is van de besloten vennootschap
[naam VOF 1]. Ook zal de rechtbank een deskundige benoemen om te rapporteren over de waarde van de eenmanszaak en de waarde van de aandelen die de vrouw (al) op de omvangspeildatum hield in deze holding.
2.43.
De vrouw stelt dat zij in 2021, dus na de omvangspeildatum, een nieuwe onderneming genaamd
[naam bedrijf 3]heeft opgericht en dat de aandelen daarin eveneens worden gehouden door haar moedermaatschappij [naam bedrijf 2] . Volgens de vrouw heeft dit als consequentie dat de aandelen in deze nieuwe onderneming buiten de waardering moeten blijven.
2.44.
De rechtbank oordeelt als volgt: de aandelen in de moedermaatschappij vallen in de huwelijksgemeenschap. De waarde van die aandelen wordt bepaald door de activa en passiva van de moedermaatschappij. Tot die activa behoren ook de aandelen in de nieuwe, in 2021 opgerichte vennootschap. Peildatum voor de waarde van de aandelen in de moedermaatschappij is in beginsel het moment van de verdeling (nu). Dat betekent dat in beginsel de waarde van de in 2021 opgerichte vennootschap moet worden meegenomen in de verdeling.
Van dit beginsel kan echter worden afgeweken om redenen van redelijkheid en billijkheid of indien partijen een andere waardepeildatum zijn overeengekomen, maar dat laatste is hier in ieder geval niet aan de orde. Blijft over de redelijkheid en billijkheid. Als die rechtvaardigen om uit te gaan van een waardepeildatum van vóór de oprichting van de nieuwe vennootschap in 2021, dan telt de waarde van die aandelen niet mee.
2.45.
De rechtbank acht het in dit geval redelijk en billijk is om van een eerdere waardepeildatum uit te gaan, namelijk van de omvangspeildatum, 31 augustus 2020. Daarbij is van belang dat het alleen de vrouw is die deze onderneming drijft en nergens uit blijkt dat de man na deze datum bemoeienis heeft gehad met deze onderneming op een manier die van enige invloed is geweest op de waarde daarvan. De consequentie van dit oordeel is dat de aandelen in de dochtermaatschappij [naam bedrijf 3] niet meetellen bij de waardering van de onderneming.
Overigens geldt dat bij elke onderneming van zowel de vrouw als de man dat vanwege de redelijkheid en billijkheid zal worden uitgegaan van de waarde per 31 augustus 2020.
2.46.
De rechtbank zal als deskundige benoemen een register valuator die is aangesloten bij het NIRV. Maar met die benoeming wordt nu nog even gewacht. De rechtbank zal, om de overzichtelijkheid te bewaren in deze procedure, eerst makelaars benoemen als deskundige ter taxatie van het gemeenschappelijk onroerend goed in Nederland. Ook de aan de register valuator te stellen vragen zullen pas later geformuleerd worden.

auto van de vrouw Range Rover [kentekennummer]
2.47.
De vrouw stelt dat deze auto op naam van haar moedermaatschappij [naam bedrijf 2] staat, hetgeen de man inmiddels erkent. Deze auto kan dus niet (zelfstandig) in de verdeling worden betrokken, maar misschien nog wel als mede bepalend voor de waarde van de aandelen in deze vennootschap. Dat zal aan de orde moet komen bij de rapportering door de nog te benoemen deskundige.
aandelen in de B.V.'s van de man
2.48.
De man is houder van alle aandelen in de besloten vennootschappen [naam VOF 2] en [naam VOF 3] .
2.49.
De man stelt voor om als deskundige te benoemen ter taxatie van de waarde van de aandelen: Lentink De Jonge Accountants en Adviseurs te Rotterdam. De man geeft daarbij aan zich nog nader uit te laten over de aan de deskundigen stellen vragen.
2.50.
De rechtbank zal niet de door de man voorgestelde deskundige benoemen maar, zoals gezegd, een register valuator benoemen die is uitgesloten bij het NIRV. Die kan dan ook over de waarde rapporteren van de aandelen die de man houdt. Maar dat zal pas later plaatsvinden. Eerst zal de rechtbank makelaars benoemen als deskundige ter taxatie van het onroerend goed in Nederland. De aandelen in de vennootschappen [naam VOF 2] en [naam VOF 3] zullen aan de man worden toegedeeld.
schuld(en) op naam van de man: [naam bedrijf 4] en kinderalimentatie

[naam bedrijf 4]
2.51.
De man stelt dat hij in 2013 een bedrag van € 50.000 heeft geleend van de onderneming [naam bedrijf 4] (productie 12 man).
2.52.
De vrouw betwist het bestaan van deze lening.
2.53.
De rechtbank heeft de man bevolen om aanvullende informatie over het (nog) bestaan van de schuld (per omvangspeildatum) over te leggen. Hieraan heeft de man voldaan. De schuld van de man blijkt te zijn opgenomen in de jaarstukken 2013 van [naam bedrijf 4] (productie 24 van de man) en blijkt ook uit een Nederlands verstekvonnis van 22 december 2021 (productie 20 man) waarbij de man tot terugbetaling van dit bedrag aan [naam bedrijf 4] is veroordeeld (waarbij de schuld blijkens het vonnis toen al was opgelopen tot € 58.479,11), en ook in zijn aangifte inkomstenbelasting 2020 (prod. 23 man). Dat was het jaar waarin de omvangspeildatum (31 augustus 2020) is gelegen. Het verstekvonnis dateert van na deze datum. Daarmee, en gelet op de door de man overgelegde overeenkomst van geldlening, acht de rechtbank het bestaan van de lening op de omvangspeildatum bewezen.
Van bewijs staat van rechtswege tegenbewijs open. De rechtbank zal de vrouw in de gelegenheid stellen dit tegenbewijs te leveren. Deze bewijslevering zal echter pas plaatsvinden nadat 1) deskundige makelaars het onroerend goed in Nederland hebben getaxeerd en daarna 2) een deskundige (een register valuator) over de waarde van de bedrijven/ aandelen van partijen in Nederland heeft gerapporteerd. Dit is eveneens bedoeld om de overzichtelijkheid te bewaren in deze procedure.

achterstallige kinderalimentatie verschuldigd door de man
2.54.
De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat zij er
in beginselvan uitgaat dat deze schuld niet meer bestaat, omdat de sociale dienst de man heeft bericht af te zullen zien van verhaal op de man. Met de aantekening dat het de man desgewenst vrijstond zijn standpunt nader te onderbouwen, zodat eventueel de schuld toch in de verdeling zou kunnen worden betrokken.
2.55.
De man heeft vervolgens zijn standpunt nader onderbouwd met de stelling dat weliswaar de sociale dienst afziet van verhaal op de man, maar dat zijn schuld aan de moeder van zijn kinderen daarmee niet van tafel is, waarbij de man toezegt een bewijs voor het achterstallige bedrag nog te zullen overleggen.
2.56.
De rechtbank passeert het standpunt van de man als onvoldoende onderbouwd, mede gelet op het stadium waarin deze langslepende verdelingszaak zich bevindt: het derde tussenvonnis, en er lijken er nog meer te moeten gaan volgen. Het is aan een procespartij om zijn standpunt zoveel mogelijk in één keer en volledig naar voren te brengen, niet om in stukjes en beetjes een standpunt in te nemen onder de toezegging dat de onderbouwing er later nog wel aankomt. Dat is in strijd met de goede procesorde. De man geeft er onvoldoende blijk van zich te realiseren dat procederen geld kost, ook van de belastingbetaler, en dat hij daarom efficiënt(er) moet optreden.
Afgezien hiervan verzet de verknochtheid zich ertegen dat deze schuld in de gemeenschap valt. Het gaat hier om een huwelijk tussen partijen die nooit hebben samengewoond. Dit stelde de vrouw – onbetwist – (pas) in haar conclusie na het eerste tussenvonnis. Niet is duidelijk geworden dat zij wél een affectieve relatie hadden. De aard van de schuld is bijzonder genoeg: de man wil dat de vrouw, van wie hij inmiddels gescheiden is, meebetaalt aan de kinderalimentatie die de man aan een andere vrouw verschuldigd is.
leningen van de vrouw aan de man tijdens het huwelijk
2.57.
De rechtbank heeft al geoordeeld, kort gezegd, dat er met betrekking tot deze leningen niets te verdelen valt. Dit zal thans in de beslissing worden opgenomen.
doorlopend krediet Nederlandse Voorschotbank € 45.319,57
2.58.
De vrouw stelt dat zij met haar vorige echtgenoot de voormelde schuld was aangegaan en dat de helft daarvan in de onderhavige gemeenschap valt.
2.59.
De man had eerst nog niet gereageerd op dit standpunt van de vrouw, maar inmiddels wel. Het standpunt van de man luidt:
- de totale schuld bedraagt blijkens bijlage A 5 van de vrouw niet € 45.319,57 maar
€ 43.500,
- het is inderdaad een schuld die is aangegaan door de vrouw met haar vorige echtgenoot. Slechts de helft daarvan valt in de onderhavige gemeenschap. De man is draagplichtig voor een kwart, oftewel voor € 10.875.
2.60.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als erkend staat vast dat sprake is van een huwelijkse schuld. De vrouw heeft een brief overgelegd van de Nederlandse Voorschotbank van 15 juli 2020 waarin een saldo staat van € 45.319,57. De rechtbank zal daarom uitgaan van dit bedrag. De datum van 15 juli 2020 is weliswaar niet de exacte omvangspeildatum maar ligt daar wel vlakbij in de buurt en de man protesteert ook niet dat de vrouw uitgaat van 15 juli 2020.
Partijen zijn het erover eens dat helft van deze schuld in de huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank zal aan de vrouw toerekenen het aandeel van het krediet dat in de huwelijksgemeenschap valt, € 22.659,79, en de man veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 11.329,88 wegens onderbedeling van de vrouw.
schuld van de vrouw aan familieleden, circa € 200.000
2.61.
De rechtbank zal deze vordering van de vrouw afwijzen, als niet goed onderbouwd. De vrouw stelt in haar staat van verdeling dat zij schulden heeft aan verschillende familieleden, met daarbij de vermelding: zie overzicht. Dat overzicht is haar productie A 7. Dat overzicht stelt niet veel voor. Het is een door de vrouw zelf opgesteld kolommetje met namen en bedragen. Daarachter zitten enige bankrekeningafschriften. Wat de bedoeling of betekenis van die afschriften is, legt de vrouw niet uit. Het is echter niet aan de rechtbank om in producties van de vrouw te gaan zoeken naar een onderbouwing. Het is aan de vrouw om dat zelf uit te leggen. Anders kan de wederpartij zich ook niet goed verweren en wordt hoor en wederhoor geschonden. De vrouw zegt in haar akte van 19 april 2023 toe nog de nodige bewijsstukken zullen overleggen maar vervolgens doet zij dat niet.
2.62.
Mocht de vrouw alsnog met een nadere onderbouwing komen dan zal dat niet tot een ander oordeel leiden. De vrouw dient haar standpunt niet alleen goed onderbouwen, maar dient dit ook tijdig te doen. Daarvan is dan zeker geen sprake meer. De dagvaarding in deze procedure dateert van 23 februari 2021. De rechtbank dient, zo nodig ambtshalve, te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure.
huizen, appartementen en bedrijfspanden in Marokko van de man: deel 1) de erfenis van de man
2.63.
Het standpunt van de man: de man erkent een erfenis van zijn vader gekregen te hebben maar die valt niet in de huwelijksgemeenschap. De vader van de man heeft in Nederland een testament laten opmaken op 12 februari 2001 (productie 26-1 van de man). In artikel V van het testament is bepaald dat hetgeen wordt nagelaten niet in enige gemeenschap valt (de zogeheten
uitsluitingsclausule), zodat de erfenis niet hoeft te worden gedeeld met de vrouw. De hoogte van de erfenis valt wel mee want er zijn niet alleen activa maar ook forse schulden.
2.64.
De vrouw stelt: de uitsluitingsclausule in voornoemd testament is vernietigd in een vonnis van een Marokkaanse rechter en dat vonnis is in hoger beroep bekrachtigd. De Nederlandse rechter heeft bepaald dat de Marokkaanse uitspraak/ uitspraken voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt/ komen. Als gevolg daarvan valt de erfenis van de man wel in de huwelijksgemeenschap. De vrouw schat in dat de erfenis
€ 6.000.000 waard is en dat aan de man, als oudste zoon, twee derde deel daarvan toekomt.
De vrouw beroept zich op haar productie 12 alsmede op haar eerdere productie A9 (de uitspraak van een rechtbank in Marokko van 3 december 2019 en een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2021).
2.65.
De rechtbank leidt uit het testament, en uit de Marokkaanse en Nederlandse uitspraken het volgende af:
- de vader van de man heeft in zijn testament zijn kinderen onterfd die geboren zijn uit een huwelijk met zijn vorige echtgenote (met de bepaling in artikel III: “
Ik sluit mijn kinderen uit mijn eerste huwelijk uit als erfgenamen van mijn nalatenschap.”
- ook de man is geboren uit dat eerdere huwelijk en ook hij was dus onterfd.
- de nieuwe echtgenote van erflater heeft, mede namens twee minderjarige kinderen, bij een rechtbank in Marokko verzocht om erkenning van het Nederlandse testament in Marokko.
- verwerende partijen in die Marokkaanse procedure waren de 3 kinderen van erflater uit zijn vorige huwelijk, waaronder de man (in het Marokkaanse vonnis staat dat verwerende partijen zijn:

De erfgenamen van wijlen [erflater] .
Zijn erfgenamen zijn zijn kinderen [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3]).
- de Marokkaanse rechter heeft geoordeeld dat de onterving van verweerders (deels) in strijd is met het islamitische recht en de Marokkaanse openbare orde. De beslissing in eerste aanleg luidt, volgens de Nederlandse vertaling:

Erkent testament nr. [dossiernummer] opgemaakt door notaris [naam notaris] te Rotterdam in Nederland op 12/03/2001 m.b.t. tot het gedeelte van benoeming van eiseres erfgename van de erfenis van wijlen [erflater] , bepaalt de reikwijdte van het testament op een derde deel van het erfenis, wijst erkenning van de overige bepalingen van het testament af.” [De Rb merkt voor de volledigheid op: het testament is van 12 februari 2001, maar in de vertaling van het vonnis in eerste aanleg staat 12/03/2001.]
- het gerechtshof te Meknes heeft bij uitspraak van 26 april 2021 de eerdere uitspraak van de rechtbank te Meknes bevestigd. Daartoe is geoordeeld dat het juist is geweest om het testament te erkennen en daaraan een executoriale titel te verlenen voor de reikwijdte van een derde van het vermogen van erflater.
- de rechtbank Rotterdam heeft beslist, kort gezegd, dat de beslissing van de Marokkaanse rechter(s) voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt/ komen.
2.66.
De vraag is dus: kan de vrouw zich beroepen op de uitspraken van de Marokkaanse en Nederlandse rechter (s)? De rechtbank oordeelt van niet en legt dit als volgt uit.
2.67.
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, zijn in een ander geding tussen dezelfde partijen bindend. Dit is het zogeheten
gezag van gewijsde. Maar daar kan de vrouw zich niet op beroepen. De vrouw was immers geen partij bij de drie voormelde procedures in Marokko en Nederland. Overigens was ook de man geen partij bij de procedure in Nederland. Dat was blijkens de tenaamstelling van het desbetreffende vonnis alleen zijn broer [naam kind 3] . Aan deze drie procedures kan dus geen gezag van gewijsde toekomen in de procedure tussen de man en de vrouw.
2.68.
Om welke andere reden zou de man dan gebonden kunnen zijn aan de uitkomst van de drie voormelde procedures? De rechtbank ziet die andere reden niet. Het standpunt van de vrouw komt er slechts op neer dat de uitkomst van de drie voormelde procedure bindend is in de onderhavige procedure, maar dat is dus zeker niet zonder meer juist.
2.69.
Voor zover de vrouw een beroep had willen doen op de rechtsgelijkheid - gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden - gaat de rechtbank daar niet in mee. Van gelijke gevallen is geen sprake. De Marokkaanse rechter heeft zich slechts uitgelaten over de vraag of volledige onterving terecht was. En niet over de vraag of het kind dat alsnog erft (omdat de onterving gedeeltelijk van tafel is), zijn erfenis moet delen met zijn voormalige echtgenote. Met de vernietiging van de onterving door de Marokkaanse rechter lijkt per ongeluk ook maar meteen de uitsluitingsclausule te zijn vernietigd, zonder dat daar serieus naar gekeken is/ over is gedebatteerd. Slotsom is dat het beroep van de man op de uitsluitingsclausule opgaat.
huizen, appartementen en bedrijfspanden in Marokko van de man: deel 2) twee panden, huurpenningen en de gebruiksvergoeding
2.70.
Het nadere standpunt van de vrouw (in haar staat van verdeling) luidt: de man moet openheid van zaken geven over de huizen, appartementen en bedrijfspanden die hij in Marokko heeft, waaronder in ieder geval een woning aan de [naam locatie] te Rissani, Marokko. Ook moet de man zijn huuropbrengsten onderbouwen en de vrouw een gebruiksvergoeding betalen.
2.71.
Het nadere standpunt van de man luidt: ik erken eigenaar te zijn van twee onroerende goederen in Marokko die in de verdeling moet worden betrokken. Dat zijn een klein appartement in Rissani met een geschatte waarde van € 15.000, waarvan hij nog geen taxatierapport heeft, en een pand genaamd [naam pand] , landtitelnummer [nummer] gelegen in Hay Tizi Moulay El Hassan, met een getaxeerde waarde van circa € 220.000 volgens een taxatierapport van 17 januari 2023. Op dit pand ligt momenteel beslag. Er zijn geen huurinkomsten, aldus de man.
2.72.
De rechtbank oordeelt volgt. De man stelt zonder enige onderbouwing dat er op het voornoemde pand beslag ligt. Het ligt echter voor de hand dat bij beslaglegging gerechtelijke stukken aanwezig zijn. De man neemt niet de moeite om enig geschrift over te leggen ter onderbouwing van zijn standpunt, of om anders uit te leggen waarom die er niet zijn. Ook legt de man niet uit of het een leveringsbeslag, verhaalsbeslag of eventueel ander soort beslag naar Marokkaans recht is. Naar Nederlands recht levert verkoop van een goed waarop beslag ligt, een misdrijf op. Over de vraag dat ook naar Marokkaans recht zo is, laten partijen zich niet uit.
De rechtbank vindt in het eventuele beslag geen reden om de beslissing over de verdeling aan te houden. De rechtbank zal partijen gelasten tot verkoop van het - gesteld beslagen -pand aan een derde, de opbrengst te delen bij helfte of, als er verlies wordt geleden, het verlies te dragen bij helfte, voor zover dit naar Marokkaans recht toegestaan en mogelijk is (geworden). Misschien houdt het beslag geen stand bij de Marokkaanse rechter. Dat moeten partijen dan maar even afwachten, voordat er verdeeld kan worden. Maar misschien krijgt de beslaglegger wel gelijk en wordt daarmee het beslagen goed aan de huwelijksgemeenschap onttrokken. Dan kan het beslagen goed niet meer verdeeld worden. Misschien resteert er dan nog wel een (executie)opbrengst. Die zal dan wel verdeeld moet worden tussen partijen. Kort en goed: het beslagen pand moet verdeeld worden zodra de kwestie van het beslag geregeld is en als verdeling niet mogelijk blijkt omdat het beslag succesvol is, moet de eventuele restantopbrengst verdeeld worden. En als er dan een schuld overblijft moet ieder van partijen de helft daarvan dragen.
2.73.
Het is de man die alle gegevens in handen heeft. Het is niet zeker dat de man vrijwillig voldoende informatie wil geven over het verloop van het beslagtraject en/of verkoop van het beslagen pand aan een derde (als dat mogelijk is geworden).
De rechtbank zal de man daarom veroordelen om de vrouw voldoende te informeren over/ te betrekken in het beslag- en verkooptraject. Mocht de man hieraan niet goed voldoen, dan ligt het op weg van de vrouw om een daartoe strekkende vordering in te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

huurpenningen Marokkaanse panden van de man en gebruiksvergoeding
2.74.
Heeft de man huurpenningen geïncasseerd? De vrouw vermoedt van wel maar de man betwist dit. Concrete aanwijzingen dat er huurpenningen zijn geïncasseerd, zoals een overgelegde huurovereenkomst (die wel aanwezig is bij de huurpenningen die de vrouw incasseert), ontbreken. De rechtbank zal de vrouw opdragen te bewijzen dat de man vanaf de omvangspeildatum, 31 augustus 2020, huurpenningen heeft ontvangen en zo ja, hoeveel. Als de ontvangst door de man van huurpenningen wel wordt bewezen maar de hoogte daarvan niet, zal de rechtbank die hoogte schatten, bij wege van aan de vrouw toe te kennen schadevergoeding omdat de man onrechtmatig handelt door geen openheid van zaken te geven. Ook deze bewijsopdracht zal nog niet in onderhavig tussenvonnis worden gegeven maar pas later, om de overzichtelijkheid in deze procedure te bewaren.
De bewijsopdracht aan de vrouw zal nu nog niet worden gegeven. Om de overzichtelijkheid te bewaren komt nu eerst de taxatie van het onroerend goed in Nederland door een makelaar als deskundige aan de orde.
2.75.
De rechter kan een gebruiksvergoeding opleggen maar is daartoe niet verplicht. Voor een gebruiksvergoeding aan de vrouw ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding. Misschien heeft de vrouw inderdaad het gebruiksgenot moeten missen, maar voorzover het zich - binnen het huidige partijdebat - laat aanzien heeft de man zelf ook geen (wezenlijk) gebruik gemaakt van de beide panden. Bovendien is voor een gebruiksvergoeding ook geen plaats als er ook al huurpenningen bij helfte gedeeld moeten worden.
onroerend goed van de vrouw in Marokko: een pand en een stuk grond in Berkane
2.76.
Het nadere standpunt van de vrouw is: de vrouw erkent dat zij eigenaar is van een appartement en van een stuk grond in Berkane. Het appartement valt in de gemeenschap en moet aan de vrouw toebedeeld worden. Het heeft een waarde van circa
€ 18.000. Het stuk grond is pas gekocht na de omvangspeildatum en valt dus niet in de gemeenschap. Daarvan zal de vrouw nog bewijs opsturen.
2.77.
Het nadere standpunt van de man is: betwist wordt dat het pand maar € 18.000 waard is. De man verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen die het appartement in Marokko kan taxeren (als de rechtbank over een lijst met deskundigen in Marokko beschikt), dan wel om de man zelf uit te laten zoeken welke deskundige de taxatie aldaar kan uitvoeren. De man betwist bij gebrek aan wetenschap dat het stuk grond niet in de gemeenschap valt.
2.78.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank zal partijen gelasten tot verkoop van het appartement in Berkane aan een derde, de eventuele opbrengst te delen bij helfte en het eventuele verlies te dragen bij helfte. Verkoop aan een derde geniet de voorkeur boven toedeling aan de vrouw omdat verkoop in de regel minder discussie geeft over de waarde van het appartement: beide partijen hebben bij verkoop aan een derde belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Bij toedeling aan de vrouw is dat anders. Gelet op de animositeit tussen partijen zal benoeming van een makelaar in Marokko als deskundige ter taxatie van het pand waarschijnlijk de nodige (procedurele) problemen opleveren. Dit oordeel geldt overigens ook bij de verdeling van de panden van de man in Marokko.
2.79.
Het is hier de vrouw die over de relevante informatie beschikt. Hier geldt hetzelfde als bij de panden van de man in Marokko: het is niet zeker dat de vrouw vrijwillig voldoende informatie wil geven over het verloop van het verkooptraject van pand aan een derde/ de man daarin voldoende zal willen betrekken. De rechtbank zal de vrouw veroordelen om de man voldoende te betrekken in/ te informeren over het verkoopproject. Mocht de vrouw hieraan niet goed voldoen, dan ligt het op weg van de man om een daartoe strekkende vordering in te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.80.
De rechtbank zal de vrouw bevelen om in haar eerstvolgende processtuk te onderbouwen dat het stuk grond pas na de omvangspeildatum is gekocht. Doet zij dat niet, dan zal haar standpunt als onvoldoende onderbouwd worden verworpen en zal worden geoordeeld dat het stuk grond in de gemeenschap valt.
een schuld van de man van 2.000.100 dirham krachtens uitspraak van de Marokkaanse rechtbank
2.81.
De man had al eerder gesteld dat hij bij beschikking van de rechtbank te Marokko van 16 december 2020 was veroordeeld tot betaling van een bedrag van 2.000.000 dirham aan [persoon D] , en dat deze schuld in de huwelijksgemeenschap valt (productie 21 van de man).
2.82.
De vrouw had nog niet gereageerd op dit standpunt van de man. Het nadere standpunt van de vrouw luidt: deze schuld is pas aangegaan in december 202
1(de vrouw zal bedoelen: 202
, zie hierna
)en valt dus niet in de gemeenschap. De vrouw beroept zich daarbij op haar productie A11 (de rechtbank begrijpt: haar productie A10).
2.83.
De rechtbank oordeelt als volgt:
- productie 21 van de man bevat een Marokkaans rechterlijk bevel gedateerd 16 december 2020. Daarin staat volgens de bijgaande vertaling, kort gezegd, dat de man 2.000.100 Dirham inclusief rente en kosten moet betalen aan [persoon D] ;
- in productie A 10 van de vrouw staat als kopje: “ERKENNING VAN LENING EN VERBINTENIS TOT BETALING.” Het geschrift heeft de datum 11 december 2020. Er staat in, kort gezegd, dat de man 2.000.000 Dirham heeft geleend van genoemde [persoon D] op 15 april 2010. Op die datum waren partijen nog niet getrouwd. Deze schuld valt volgens het hier tussen partijen toepasselijke huwelijksvermogensrecht in de huwelijksgemeenschap. De rechtbank acht daarmee bewezen dat sprake is van een huwelijkse schuld. De schuld is niet pas aangegaan na de omvangspeildatum van 31 augustus 2020. De rechtbank zal de vrouw, echter pas later in deze procedure, nog in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren.
2.84.
Iedere andere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
aangifte inkomstenbelasting + belastingaanslag over 2020
3.1.
beveelt de vrouw om bij haar eerstvolgende processtuk (zijnde: de conclusie na de komende deskundigenrapporten van de makelaars) haar aangifte inkomstenbelasting 2020 over te leggen dan wel uit te leggen waarom zij dat niet kan,
de eiswijziging/eisvermeerdering van de man (akte 8 maart 2023),
3.2.
verklaart voor recht dat ter zake de vordering van de vrouw in verband met de ongedekte cheque in Marokko verrekend wordt met de schuld van de man aan de vrouw zodat er per saldo niets te verrekenen valt,
3.3.
wijst de vorderingen I t/m IV in deze akte af,
de eiswijziging/ vermeerdering van de vrouw (akte 19 april 2023)
3.4.
wijst de vorderingen A t/m D in deze akte af;
de voormalig echtelijke woning [adres 1] te [postcode 1] Zwijndrecht,
de waarde: benoeming deskundige, de hypothecaire schuld, de polis,
de (eventuele) afspraken tussen de vrouw en haar vorige echtgenoot daarover,
de inboedel
3.5.
deelt (het aandeel in) de voormalig echtelijke woning op het adres [adres 1] te Zwijndrecht (kadastraal bekend gemeente Zwijndrecht, sectie [sectie 1] nummer [perceelnummer] , groot een are en achtenveertig centiaren) aan de vrouw toe, en bepaalt dat de (na te melden) makelaar als deskundige de waarde van de woning zal taxeren,
3.6.
rekent de hypothecaire geldlening voor deze woning aan de vrouw toe, gelast de vrouw om de man te laten ontslaan uit (eventuele) mede- aansprakelijkheid voor deze geldlening, zo nodig door daarbij de medewerking te betrekken van haar vorige ex-echtgenoot, en gelast de vrouw om de man te vrijwaren indien de bank de man aanspreekt voor betaling uit hoofde van deze hypothecaire schuld,
3.7.
beveelt de vrouw om in haar eerstvolgende processtuk uit te leggen wat tussen haar en haar vorige echtgenoot [persoon A] is besproken/afgesproken over de verdeling van voormelde woning en de hypothecaire geldschuld toen zij van elkaar gingen scheiden, en beveelt de vrouw om in haar eerstvolgende processtuk de uitspraak of uitspraken van de rechter(s) in die echtscheidingsprocedure alsmede het eventuele echtscheidingsconvenant (als dat bestaat) over te leggen,
3.8.
houdt de beslissing over de onderwaarde dan wel overwaarde van deze woning aan in afwachting van het rapport van de (na te melden) makelaar die als deskundige voor de rechtbank gaat optreden en van de onder 3.7 bedoelde uitleg van de vrouw,
3.9.
deelt (het aandeel van de vrouw in) de levensverzekeringspolis die verbonden is aan de hypothecaire geldlening aan de vrouw toe en beveelt de vrouw in haar eerstvolgende processtuk inzage te geven in de waarde van deze polis op 31 augustus 2020, alsmede om duidelijk te maken (onder het overleggen van de hiervoor onder 3.7. vermelde stukken) of deze polis al was verdeeld tussen haar en [persoon A] toen partijen met elkaar trouwden,
3.10.
deelt de - door partijen niet gespecificeerde - inboedelgoederen in de voormalig echtelijke woning aan de vrouw toe zonder verrekening van de waarde daarvan met de man,
appartement [adres 2] Rotterdam
3.11.
wijst af de vordering van de man om in de verdeling te betrekken het appartement [adres 2] te Rotterdam,
appartement [adres 3] Rotterdam, hypothecaire geldlening, gestelde leningen bij [naam bedrijf 1] , huurpenningen
3.12.
deelt de woning op het adres [adres 3] te [postcode 2] Rotterdam (kadastraal bekend gemeente Charlois, sectie [sectie 2] , complexaanduiding [complexnummer] , appartementsindex [indexnummer] ) aan de vrouw toe, en bepaalt dat de (na te melden) makelaar als deskundige de waarde van de woning zal taxeren, op na te melden wijze,
3.13.
houdt de beslissing over het toerekenen van de (eventuele) hypothecaire geldleningen die op deze woning rusten en over de onderwaarde dan wel overwaarde van deze woning aan in afwachting van het rapport van de makelaar die als deskundige voor de rechtbank gaat optreden en van de uitkomst van de later te geven bewijsopdracht aan de vrouw van het bestaan en de omvang van de hypothecaire geldleningen ten tijde van de omvangspeildatum,
3.14.
wijst af de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de gestelde leningen van € 14.500 ( [persoon B] ) en € 20.000 ( [persoon C] ),
3.15.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 665 per maand over de periode van 31 augustus 2020 tot aan de datum van onderhavig vonnis, de gebroken maanden te berekenen naar rato,
bank- en spaarrekeningen t.n.v. de vrouw
3.16.
deelt de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] aan de vrouw toe, rekent de schuld op deze rekening van € 373 aan de vrouw toe, veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 186,50, gelast de man tot het verlenen van medewerking om de bankrekening op naam van alleen de vrouw te stellen en bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de man als hij die medewerking niet verleent,
3.17.
deelt de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] aan de vrouw toe, deelt het saldo op deze rekening van € 97.388,19 aan de vrouw toe, veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 48.694,10, gelast de man tot het verlenen van medewerking om de bankrekening op naam van alleen de vrouw te stellen en bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de man als hij die medewerking niet verleent,
bank- en spaarrekeningen t.n.v. de man
3.18.
deelt de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] aan de man toe, deelt het saldo op deze rekening van € 321,98 aan de man toe, veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 160,99, gelast de vrouw tot het verlenen van medewerking om de bankrekening op naam van alleen de man te stellen en bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw als zij die medewerking niet verleent,
de activa van de eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] in Rotterdam
+ [naam bedrijf 2] + [naam bedrijf 3] ,
auto van de vrouw Range Rover [kentekennummer] ,
3.19.
houdt de beslissing tot benoeming van een deskundige die gaat rapporteren over de waarde van de ondernemingen van de vrouw aan tot later in de procedure, maar bepaalt nu alvast dat als waardepeildatum heeft te gelden 31 augustus 2020,
3.20.
deelt de - niet gespecificeerde - activa van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] in Rotterdam aan de vrouw toe, rekent de schulden van deze onderneming aan de vrouw toe en gelast de vrouw om de man te vrijwaren indien de schuldeisers de man mochten aanspreken op betaling,
3.21.
deelt de aandelen in de vennootschap [naam bedrijf 2] . inclusief dochtermaatschappij(en) aan de vrouw toe,
3.22.
wijst af de vordering van de man om de auto Range Rover [kentekennummer] in de verdeling te betrekken (behoudens dan dat deze auto wellicht de waarde van de onderneming van de vrouw beïnvloedt, hetgeen nog valt te bezien),
aandelen in de B.V.'s van de man
3.23.
deelt de aandelen in de vennootschappen [naam VOF 2] en [naam VOF 3] aan de man toe,
3.24.
houdt de beslissing tot benoeming van een deskundige die gaat rapporteren over de waarde van de ondernemingen van de man aan tot later in de procedure, maar bepaalt nu alvast dat als waardepeildatum heeft te gelden 31 augustus 2020,
schuld(en) op naam van de man: [naam bedrijf 4] en kinderalimentatie
3.25.
bepaalt dat de vrouw later in deze procedure tegenbewijs mag leveren met betrekking tot het bestaan van een schuld (lening) van de man bij [naam bedrijf 4] ,
3.26.
wijst af de vordering van de man ter zake van een gestelde schuld wegens achterstallige kinderalimentatie,
leningen van de vrouw aan de man tijdens het huwelijk
3.27.
wijst af de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de leningen die zij stelt te hebben verstrekt aan de man tijdens hun huwelijk,
doorlopend krediet Nederlandse Voorschotbank € 45.319,57
3.28.
rekent het deel van het doorlopend krediet bij de Nederlandse Voorschotbank dat in de huwelijksgemeenschap van partijen valt ad € 22.659,79 aan de vrouw toe, veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 11.329,88 wegens onderbedeling en gelast de vrouw om de man te vrijwaren als deze bank de man aanspreekt op betaling,
schuld van de vrouw aan familieleden, circa € 200.000
3.29.
wijst af de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de schuld van circa
€ 200.000 die zij stelt te hebben bij familieleden,
huizen, appartementen en bedrijfspanden in Marokko van de man: deel 1) de erfenis van de man
3.30.
verklaart voor recht dat de erfenis die de man van zijn vader heeft gekregen, niet in de huwelijksgemeenschap met de vrouw valt,
huizen, appartementen en bedrijfspanden in Marokko van de man: deel 2) twee panden, huurpenningen en de gebruiksvergoeding
3.31.
veroordeelt partijen tot verkoop aan een derde van het appartement in Rissani en van een onroerend goed genaamd [naam pand] , landtitelnummer [nummer] gelegen in Hay Tizi Moulay El Hassan (voor zover mogelijk, gelet op het gestelde beslag gelegd door een derde), de eventuele opbrengst te verdelen bij helfte, het eventuele verlies te dragen bij helfte, en veroordeelt de man om de vrouw op transparante en volledige wijze in het verkoopproces en het resultaat daarvan te betrekken,
en bepaalt, voor het geval verkoop aan een derde van het onroerend goed te Hay Tizi Moulay El Hassan niet mogelijk is omdat dit door het beslag aan de gemeenschap is onttrokken, dat ieder van partijen gerechtigd is tot een helft van de eventuele opbrengst, respectievelijk bepaalt dat ieder van partijen een helft van de eventuele restschuld moet dragen,
3.32.
bepaalt dat de vrouw in een later stadium in de procedure wordt toegelaten tot het bewijs dat de man huurpenningen heeft geïncasseerd van voormeld onroerend goed na de omvangspeildatum totdat dit onroerend goed zal zijn verkocht en geleverd aan de koper
(nu (pas) dan sprake is van verdeling van voormeld onroerend goed).Desgewenst wordt de vrouw ook toegelaten tot bewijs van door de man gespaarde huurpenningen ten tijde van de omvangspeildatum die niet zijn gespaard op een rekening die tóch al verdeeld wordt,
3.33.
wijst de vordering van de vrouw tot een gebruiksvergoeding af,
onroerend goed van de vrouw in Marokko: een pand en een stuk grond in Berkane
3.34.
veroordeelt partijen tot verkoop aan een derde van het appartement in Berkane, de eventuele opbrengst te delen bij helfte en het eventuele verlies te dragen bij helfte, en veroordeelt de vrouw om de man op transparante en volledige wijze in het verkoopproces en het resultaat daarvan te betrekken,
3.35.
gelast de vrouw in haar eerstvolgende processtuk te onderbouwen dat zij de grond in Berkane pas heeft verkregen toen de huwelijksgemeenschap met de man al was ontbonden, dus na de omvangspeildatum,
een schuld van de man van 2.000.100 dirham krachtens uitspraak van de Marokkaanse rechtbank
3.36.
bepaalt dat de vrouw, later in deze procedure, tegenbewijs mag leveren met betrekking tot het bestaan van de huwelijkse schuld van de man van 2.000.100 dirham krachtens lening/ uitspraak van een Marokkaanse rechtbank,
de deskundige en de te stellen vragen voor de [adres 3] te Rotterdam
3.37.
beveelt een schriftelijk deskundigenbericht ter beantwoording van de volgende vragen:
1. wat was op de datum waarop onderhavig vonnis wordt gewezen, 28 augustus 2024,
de vrije verkoopwaarde in onverhuurde staat én in verhuurde staat van de woning op
het adres [adres 3] in Rotterdam,
2. heeft de deskundige overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van
belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige voor de [adres 3] in Rotterdam:
J. van der Heden
2V Makelaar
Ingeschreven als taxateur in register NRVT kamer wonen
Registernummer RT765193185
Tel: 010-7074911
Info@2vmakelaars.nl
Correspondentieadres: Postbus 81090 3009 GB ROTTERDAM
de deskundige en de te stellen vragen voor de [adres 1] te Zwijndrecht
3.38.
beveelt een schriftelijk deskundigenbericht ter beantwoording van de volgende vragen:
wat was op de datum waarop onderhavig vonnis wordt gewezen, 28 augustus 2024, de vrije verkoopwaarde in onverhuurde staat van de woning op het adres [adres 1] in Zwijndrecht,
heeft de deskundige overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van
belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige voor de [adres 1] in Zwijndrecht:
Gijsbert Roos, RM en RT
NVM-makelaar
Stationsweg 35, 3331 LM Zwijndrecht,
078-6122800,
info@bremavo.nl
gelast dat de man binnen twee weken na deze beslissing het volledige procesdossier in afschrift aan de
beidedeskundigen doet toekomen, tenzij beide partijen en de desbetreffende deskundige het eens zijn dat dat niet hoeft (want: het procesdossier lijkt van weinig belang bij taxatie van de woningen),
N.B. Onderstaande in cursief geldt ten aanzien van beide deskundigen:
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
bepaalt dat de griffier aan de deskundige doet toekomen:
  • een afschrift van dit vonnis;
  • de Leidraad deskundigen in civiele zaken;
  • de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken,
bepaalt dat de deskundige ingeval van onduidelijkheden, vragen of opmerkingen over dit vonnis, het onderzoek of de kosten contact dient op te nemen met de contactpersoon van de rechtbank,
bepaalt dat
- de deskundige niet overgaat tot het onderzoek van het object dan op een datum dat alle partijen aanwezig kunnen zijn en na de partijen tijdig te hebben opgeroepen om bij dat onderzoek aanwezig te zijn; bepaalt dat uit het deskundigenrapport moet blijken dat hieraan is voldaan;
- indien partijen bij het onderzoek van het object ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
wijst partijen er op dat zij in beginsel nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na deze beslissing het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport van het onderzoek met beantwoording van de vraagpunten in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
wijst de deskundige er op dat:
- hij het onderzoek pas dient aan te vangen na bericht van de griffier dat het voorschot is ontvangen;
- hij partijen de gelegenheid moet geven opmerkingen te maken en vragen te stellen dat hij in het rapport van die opmerkingen en vragen, alsmede van zijn reacties daarop doet blijken;
- uit het rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden en partijen de gelegenheid moet geven binnen twee weken daarover opmerkingen te maken, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en de reacties van de deskundige daarop moet vermelden,
bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden,
bepaalt dat elke partij de helft van het voorschot voor beide deskundigen dient te deponeren, zijnde ieder € 700,00,
(want € 650,00 voor J. van der Heden voor [adres 3] te Rotterdam en € 750,00 voor Gijsbert Roos voor [adres 1] te Zwijndrecht, dus samen € 1400,00, waarvan ieder een helft moet deponeren)
overeenkomstig de betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR,
wijst beide partijen erop dat mocht deze het aandeel in het voorschot niet binnen de bepaalde of eventueel verlengde termijn storten, de rechtbank daaraan de gevolgtrekking zal verbinden die zij geraden acht,
draagt de griffier op om de deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen zodra het voorschot zal zijn ontvangen,
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
2 april 2025en bepaalt dat de zaak weer op de rol van lopende zaken zal komen zodra
beide deskundigenberichtenzullen zijn gedeponeerd, om partijen, om te beginnen de vrouw, de gelegenheid te geven een conclusie na deskundigenbericht te nemen en daarbij verdere bewijsstukken in het geding te brengen,
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
- indien het voorschot niet binnen de in dit vonnis bepaalde of een verlengde termijn is ontvangen: voor akte uitlating over de daaraan te verbinden gevolgen aan de zijde van de partij op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van beide rapporten: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de vrouw op een termijn van vier weken,
3.39.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
3.40.
houdt iedere andere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
[2517/638]