ECLI:NL:RBROT:2024:8186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/680282 / JE RK 24-1122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met onvoldoende contact tussen de GI en de vader

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 juni 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behandeld. De gecertificeerde instelling (GI), Jeugdbescherming West, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende contact heeft onderhouden met de vader van de kinderen, wat een belangrijk punt van zorg is. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, is de situatie van de kinderen besproken. De kinderrechter heeft de noodzaak van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing erkend, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode verlengd dan verzocht, tot 1 oktober 2024. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om voor de volgende zitting relevante documenten te overleggen, waaronder een recent gezinsplan en een toets van de Raad voor de Kinderbescherming. De zaak zal op 18 september 2024 opnieuw worden behandeld, waarbij de kinderrechter de belanghebbenden en de GI zal horen. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/680282 / JE RK 24-1122
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .
[naam 2],
hierna te noemen: de moeder, met onbekende woon- en verblijfplaats,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 27 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op dezelfde datum;
  • aanvullende stukken, ontvangen van de GI op 24 juni 2024;
  • een brief van de vader die ter zitting is overlegd.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3] .
1.3.
De moeder is niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 23 januari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 28 juni 2024. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 28 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. Er is op dit moment geen vaste jeugdbeschermer, het gezin staat op een monitorlijst. De vertegenwoordiger van de GI die ter zitting aanwezig is, werkt pas sinds half juni 2024 bij deze vestiging van de GI. Het is onduidelijk wanneer er weer een vaste jeugdbeschermer beschikbaar komt. De gedragswetenschapper van het gezinshuis merkt op dat de vader liefdevol is, maar vanwege de hechting van [minderjarige 2] aan het gezinshuis is het advies om haar twee keer per maand naar de vader te laten gaan, in plaats van drie keer, zoals [minderjarige 1] .

4.Het standpunt van de vader

De vader stemt in met het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maar hij begrijpt niet waarom [minderjarige 2] niet drie weekenden per maand bij hem kan verblijven, samen met haar broer. Ze heeft het goed naar haar zin als ze bij hem is. Er is iemand van ASVZ meermalen mee komen kijken en uit het rapport blijkt dat alles in orde is. [minderjarige 2] is zevenentwintig dagen in de maand bij het gezinshuis en slechts vier dagen bij de vader; waarom kunnen dat er geen zes per maand zijn? Het is ook belangrijk dat [minderjarige 2] tijd met haar vader en broer kan doorbrengen. De vader begrijpt daarnaast niet dat de GI geen contact met hem onderhoudt; sinds januari heeft hij niks meer vernomen van de GI. De jeugdbeschermer is niet komen opdagen; de vader heeft hierover van de GI een excuusbrief gehad. De vader is hierdoor eigenlijk het spoor bijster.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van een ondertoezichtstelling. [1] Daarom zal de ondertoezichtstelling verlengd worden voor de verzochte duur van een jaar. [2]
5.2.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. [3] [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven al langere tijd in het gezinshuis. Zij hebben behoefte aan duidelijkheid, voorspelbaarheid, rust en stabiliteit, wat hun in het gezinshuis wordt geboden. De vader en de moeder zijn door verschillende omstandigheden niet in staat om (volledig) voor de kinderen te zorgen. De kinderrechter zal echter de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode verlengen dan verzocht, te weten 1 oktober 2024, en het overige verzochte aanhouden in verband met het volgende.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat twee belangrijke documenten niet door de GI zijn overgelegd, te weten een recent gezinsplan en de toets van de Raad voor de Kinderbescherming na twee jaar uithuisplaatsing. Ook stelt de kinderrechter vast dat de GI geen/onvoldoende contact met de vader heeft onderhouden en geen/onvoldoende gevolg heeft gegeven aan dat wat is overwogen in punt 5.3. van de beschikking van 23 januari 2024.
5.4.
[minderjarige 1] gaat drie weekenden per maand naar de vader; [minderjarige 2] twee weekenden per maand. In de voornoemde beschikking van 23 januari 2024 heeft de kinderrechter geoordeeld dat er met behulp van ASVZ gedurende een periode meer zicht moet komen in de thuissituatie van de vader. Daarnaast moest worden onderzocht of er zwaarwegende bezwaren waren tegen het feit dat [minderjarige 2] ook drie weekenden per maand naar de vader zou gaan. Uit de door de GI overgelegde stukken, met name die van ASVZ, blijken geen zwaarwegende bezwaren tegen de uitbreiding van de omgang met de vader. Niet duidelijk is of de orthopedagoog K20 en de onbekende perso(o)n(en) die de ‘Evaluatie mbt OTS’ heeft/hebben geschreven bij hun bevindingen rekening hebben gehouden met de bevindingen van ASVZ.
5.5.
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk een week voor de hierna genoemde zitting de volgende stukken te overleggen:
- recent gezinsplan, waarvan de inhoud besproken is met de belanghebbenden;
- de toets van de Raad voor de Kinderbescherming na twee jaar uithuisplaatsing, waarbij de Raad wordt verzocht ook aandacht te besteden aan het gezag van de moeder en de omgang met de vader;
- indien op dat moment de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] niet uitgebreid is naar drie weekenden per vier weken: een duidelijk onderbouwd rapport waaruit volgt op grond waarvan dat niet is gebeurd.
5.6.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] deze zomer gedurende drie weken bij de vader zullen verblijven, aangezien uit de stukken en ter zitting niet is gebleken dat dit in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 28 juni 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) tot 1 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de behandeling op het resterende deel van het verzoek aan en bepaalt dat het verhoor van de GI en de belanghebbenden zal plaatsvinden
op 18 september 2024 om 09:00 uur in het gerechtsgebouw te Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en de belanghebbenden;
6.7.
gelast de oproeping van [minderjarige 1] tegen voornoemde zittingsdatum en -tijd.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 8 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.