ECLI:NL:RBROT:2024:8181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
24/7879
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting woning wegens overtreding Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van Rotterdam had besloten om de woning van verzoeker voor drie maanden te sluiten vanwege een overtreding van de Opiumwet. In de tuin van de woning zijn 43,1 gram cocaïne en een grammenweegschaal aangetroffen, en er zijn aanwijzingen dat drugsgebruikers regelmatig de woning bezoeken. Verzoeker, die een licht verstandelijke beperking heeft en hulp ontvangt voor zijn drugsgebruik, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening om in zijn woning te kunnen blijven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat de evenwichtigheid van de sluiting onvoldoende vaststaat. De rechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk was en dat verzoeker een stabiele woonsituatie nodig heeft voor zijn begeleiding. De voorzieningenrechter heeft de sluiting geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van een evenwichtige belangenafweging tussen de bescherming van de openbare orde en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er sprake is van een overtreding, de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie van verzoeker en de rol van de begeleiding die hij ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7879

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Tetteroo),
en

de burgemeester van Rotterdam

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] uit [plaats 2] , de verhuurder.

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 heeft de burgemeester verzoekers woning gesloten voor drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester en mr. R. Aghabalazadeh (namens de burgemeester).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoeker woont sinds januari 2024 op het adres [adres] in Rotterdam. Hij huurt deze woning van de verhuurder.
4. Op 6 juni 2024 zagen politieagenten dat een man kort naar verzoekers woning ging. Deze man had de uiterlijke kenmerken van een drugsverslaafde. Ambtshalve is bij de politie bekend dat er regelmatig drugsverslaafden naar verzoekers woning komen. Na het verlaten van de woning is de man staande gehouden. De politieagenten zagen dat de man een bruin papiertje op de grond gooide. In dit papiertje zat een witte substantie en de politie had het vermoeden dat het om cocaïne ging. Het brutogewicht van de substantie was 0,5 gram. De man verklaarde dat hij de witte substantie had gehaald bij de man aan de [adres] . Hij zou in de tuin zitten met andere mensen die drugs gebruiken. De politie heeft vervolgens verzoekers woning doorzocht. Verzoeker zat in de tuin met een aantal ‘junkachtige types’. Verzoeker is door de politie aangehouden en bij zijn fouillering zijn een gripzakje met bruto 9,6 gram cocaïne en € 13.400,- aangetroffen. Verder heeft verzoeker bij zijn aanhouding geprobeerd een plastic zakje met bruto 33,5 gram cocaïne weg te werken. Dit zakje is op de grond beland. In de tuin zijn verder een grammenweegschaal met vermoedelijke resten van verdovende middelen, een basepijp en twee lepels aangetroffen. Het is de politie ambtshalve bekend dat een basepijp wordt gebruikt om cocaïne te roken. In verzoekers woning zijn verder geen drugsgerelateerde goederen aangetroffen. Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 13 juni 2024.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester besloten om verzoekers woning te sluiten voor drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens en hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij voorlopig in zijn woning mag blijven. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning openblijft tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker immers gedurende de komende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Beoordelingskader
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen (of op een daarbij behorend erf) harddrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
10. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in beginsel overgaat tot sluiting van een woning.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
11. Verzoeker vindt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. Volgens verzoeker kon de burgemeester de sluiting niet baseren op de politierapportage, omdat deze gebrekkig is. Volgens de rapportage bestaat het vermoeden dat er vanuit verzoekers woning gehandeld wordt in verdovende middelen. Dit wordt niet verder toegelicht. Dat er vaak drugsgebruikers naar verzoekers woning komen, betekent niet dat er vanuit de woning wordt gehandeld. Verzoeker was in de tuin televisie (voetbal) aan het kijken met vrienden en bekenden. Door deze informatie weg te laten, wordt door de politie het onterechte beeld geschetst dat de mensen in verzoekers tuin er alleen maar waren om drugs te kopen of te gebruiken. De politie maakt in de politierapportage verder gebruik van cryptisch en suggestief taalgebruik, waardoor de burgemeester op het verkeerde been wordt gezet. De politie heeft echter geen handel in verdovende middelen waargenomen.
12. De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoeker zal dat dan aannemelijk moeten maken. Volgens de rapportage en een proces-verbaal van bevindingen is er in de tuin bij verzoekers woning in totaal 43,1 gram (bruto) cocaïne aangetroffen. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester van die informatie mocht uitgaan en die aan de sluiting ten grondslag kon leggen.
13. Verzoeker voert verder aan dat er slechts een indicatief monster is genomen van wat er is aangetroffen. Er zijn geen definitieve bevindingen van het NFI verkregen om vast te stellen dat er sprake is van drugs. Daarnaast voert verzoeker aan dat de drugs voor meerdere personen bestemd was. De aangetroffen hoeveelheid dient daarom gedeeld te worden door het aantal aanwezigen. Het gevolg is dat er in beginsel een gebruikershoeveelheid overblijft per persoon.
14. Uit het dossier blijkt dat er een indicatieve test is uitgevoerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een rapportage van het NFI niet is vereist; in het bestuursrecht geldt een andere bewijslast dan in het strafrecht. De indicatieve test maakt voldoende aannemelijk dat de aangetroffen witte substantie cocaïne was. Er zijn geen aanwijzingen dat de indicatieve test ten onrechte positief was of dat het proces-verbaal van die indicatieve test onjuistheden bevat. De burgemeester heeft geen grond hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage en het onderliggende proces-verbaal van de politie en heeft zich op grond hiervan op het standpunt mogen stellen dat aannemelijk is dat er een handelshoeveelheid cocaïne is aangetroffen die bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. Bovendien heeft verzoeker ook erkend dat het om harddrugs ging.
15. Verzoeker heeft verder verklaard dat de 33,5 gram drugs gezamenlijk is gekocht en dat het de bedoeling was om deze te gebruiken met de mensen die bij hem op bezoek waren. De 33,5 gram drugs zou volgens hem op tafel hebben gelegen. Uit verzoekers verklaring komt naar voren dat die drugs dus in de bij zijn woning behorende tuin aanwezig waren om verstrekt te worden aan de mensen die met hem in de tuin zaten. Ook zijn er drugs verstrekt aan de man die kortstondig bij verzoeker langs is geweest. Het verstrekken van drugs levert een overtreding op van de Opiumwet. Daarnaast was de totale hoeveelheid drugs meer dan de gebruikershoeveelheid, ook als de drugs zouden worden gedeeld door het aantal mensen dat in de tuin aanwezig was. De burgemeester was daarom bevoegd om de woning te sluiten.
Is er een noodzaak om de woning te sluiten?
16. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
17. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten. Er is onvoldoende gebleken van een ‘loop’ op de woning. Verder is niet gebleken dat de personen met wie is gesproken, verdovende middelen bij verzoekers woning hebben afgenomen. Aan eventuele overlastmeldingen kan geen waarde worden gehecht, omdat het volgens de rapportage gaat om ongespecificeerde waarnemingen. Dit geldt ook voor bevindingen van wijkagenten die in de rapportage staan vermeld. Essentiële zaken die wijzen op drugshandel, zoals lege verpakkingen en versnijdingsmiddelen, zijn niet aangetroffen. Door het tijdsverloop tussen de doorzoeking en het bestreden besluit is de noodzaak komen te vervallen.
17. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen kan worden afgeweken.
18. De voorzieningenrechter staat dus voor de vraag of er sprake is van een ernstig geval. Uit jurisprudentie blijkt dat verschillende factoren een rol kunnen spelen bij de vraag of er sprake is van een ernstig geval. Zo is de noodzaak tot sluiting groter als er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld en de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.
19. Er is in de tuin bij verzoekers woning een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Ook is in verzoekers tuin in ieder geval een grammenweegschaal aangetroffen. Daarnaast heeft de burgemeester van belang kunnen achten dat de politie bij verzoekers woning is uitgekomen nadat een man verzoekers woning kortstondig had bezocht en tegenover de politie heeft verklaard dat hij zojuist een witachtige substantie bij verzoekers woning had gehaald. Ook staat verzoekers woning bij de politie gesignaleerd als pand van waaruit gedeald wordt. Verder is van belang dat verzoeker vorig jaar ook al twee keer geconfronteerd is geweest met een woningsluiting vanwege overtredingen van de Opiumwet. Tot slot bevindt de woning zich in een kwetsbare wijk waar de verslavingsproblematiek groot is. Dit gaat gepaard met overlast op straat. Een zichtbare sluiting van een woning is een signaal voor drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid.
20. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig heeft mogen achten en dat hij niet gehouden was om met een minder ingrijpend middel te volstaan. Weliswaar blijkt uit de bestuurlijke rapportage niet van grootschalige drugshandel vanuit de woning en lijkt het erop dat er ook toeloop is van drugsgebruikers omdat zij tot de vrienden- en kennissenkring van verzoeker behoren (en is de loop op de woning dus niet zonder meer aan handel te relateren), maar dat neemt die noodzaak niet weg. De voorzieningenrechter vindt het tijdsverloop tussen het aantreffen van de drugs en het bestreden besluit (ruim twee maanden) niet zodanig dat er om die reden geen noodzaak meer is om de woning te sluiten.
Is de sluiting evenwichtig?
21. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
22. Verzoeker voert aan dat de sluiting niet evenwichtig is. Hij ontvangt sinds maart 2023 begeleiding van Stichting Middin (voor mensen met een beperking of niet-aangeboren hersenletsel). Volgens Middin heeft verzoeker een licht verstandelijke beperking en is bekend dat hij soms harddrugs gebruikt. Verzoeker heeft in het verleden een aantal verkeerde beslissingen genomen, waardoor hij een eerdere woning is kwijtgeraakt. Sinds verzoeker zijn huidige woning heeft, gaat het volgens Middin een stuk beter met verzoeker. Zij proberen in samenspraak met de reclassering en Fivoor (die hem behandelt voor zijn drugsgebruik) verzoeker verder te krijgen in het leven. Dit gaat volgens Middin met vallen en opstaan. De burgemeester heeft deze informatie betrokken bij zijn belangenafweging, maar heeft het algemeen belang zwaarder laten wegen dan verzoekers persoonlijke belangen.
23. Verzoeker heeft verwijtbaar gehandeld door een te grote hoeveelheid drugs in (de tuin bij) zijn woning te hebben. De voorzieningenrechter ziet echter ook dat verzoeker zich in een vicieuze cirkel bevindt: er is een overtreding van de Opiumwet, hij raakt zijn woning kwijt, hij vindt een nieuwe woning en dan begint de cyclus weer opnieuw. Het is voor verzoeker en uiteindelijk ook voor de samenleving van belang dat die vicieuze cirkel doorbroken wordt. Dit zal vermoedelijk niet in één keer lukken, maar met vallen en opstaan gaan. De voorzieningenrechter realiseert zich dat het belang van de burgemeester om het woon- en leefklimaat bij de woning te beschermen en de openbare orde te herstellen zwaar weegt. Tegelijkertijd is aannemelijk dat met een sluiting van de woning van verzoeker niet alle problemen in de buurt zijn opgelost, omdat die – zoals blijkt uit de bestuurlijke rapportage en wat ter zitting is besproken – ook samenhangen met andere panden in de buurt waar zou worden gedeald en met een nabij gevestigde opvanglocatie van een hulpverleningsinstelling. In dit opzicht wordt het algemene belang bij een sluiting van de woning dan ook gerelativeerd. De voorzieningenrechter vindt het positief dat verzoeker begeleiding krijgt van diverse instanties. Verzoeker heeft verder tijdens de zitting verklaard dat hij vindt dat hij moet stoppen met zijn drugsgebruik en dat hij aan het kijken is of hij kan worden opgenomen om hem daarbij te helpen. Om de begeleiding te laten slagen, heeft verzoeker een stabiele (woon)situatie nodig. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de belangen van verzoeker en het belang van de samenleving op langere termijn onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het (gerelativeerde) algemene belang zwaarder moet wegen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodat verzoeker voorlopig in zijn woning kan blijven wonen. Verzoeker zal echter zelf ook stappen moeten zetten om zijn situatie te verbeteren en de cyclus te doorbreken. Het is belangrijk dat hij probeert af te kicken. Ook is belangrijk dat verzoeker de begeleiding die hem wordt geboden (onder andere om zijn sociale vaardigheden te vergroten en hem weerbaarder te maken) aanvaardt en de aanwijzingen van de hulpverleners goed opvolgt.

Conclusie en gevolgen

24. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de burgemeester de woning vooralsnog niet mag sluiten.
25. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.