Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[eiser 1],
[eiser 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 juli 2023, met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord, met producties 9 tot en met 12;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 14 december 2023;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 10 april 2024;
- de akte overlegging nadere producties van [eiser 1] c.s., met aanvullende producties 9 tot en met 22;
- de mondelinge behandeling gehouden op 5 juni 2024 en de daarbij door [eiser 1] c.s. overgelegde spreekaantekeningen en eiswijziging.
2.Waar gaat de zaak over?
3.Het geschil
de eerste geldlening). [eiser 1] heeft dat bedrag op 16 augustus 2016 aan [gedaagde] betaald. Vervolgens heeft [eiser 1] althans [eiser 2] nog een bedrag van € 100.000,- aan [gedaagde] uitgeleend tegen 12% rente per jaar (hierna:
de tweede geldlening). In dat kader heeft [eiser 1] op 5 september 2016 € 30.000,- en op 3 februari 2017 € 70.000,- aan [gedaagde] betaald. Partijen hebben achteraf, op 3 maart 2017, een schriftelijke overeenkomst gesloten waarin zij de voorwaarden van de tweede geldlening hebben vastgelegd (hierna:
de geldleningsovereenkomst). Op grond van artikel 1 van die overeenkomst moest [gedaagde] de rente voor het eerst per 1 maart 2017 betalen en op grond van artikel 2 moest [gedaagde] het geleende bedrag in jaarlijkse termijnen van € 10.000,- terugbetalen, voor het eerst op 1 maart 2018. [gedaagde] heeft niets afgelost in de periode van 1 maart 2017 tot 30 juni 2019. Partijen hebben op 30 augustus 2022 een aanvullende overeenkomst (hierna:
de aanvullende overeenkomst) gesloten. Hierin is afgesproken dat het op dat moment verschuldigde bedrag werd gematigd van ruim € 170.000,- naar € 150.000,- en dat de rente 8% wordt. Partijen zijn daarin ook overeengekomen dat Stichting Contractspelersfonds KNVB (het ‘CFK’) maandelijks betalingen aan [eiser 2] zou doen. [gedaagde] heeft via die CFK-regeling € 25.488,- afgelost, maar is vervolgens opgehouden te betalen. De totale schuld is opgelopen tot € 186.512,- per 30 juni 2023. [eiser 1] c.s. hebben [gedaagde] op 4 juli 2023 een sommatiebrief gestuurd waarin zij betaling van dit bedrag hebben verzocht. Op 5 juli 2023 heeft [gedaagde] aangegeven dat hij niet in staat is dat bedrag te betalen.
4.De beoordeling
Wie heeft het vorderingsrecht? [eiser 2]
- € 50.000,- uit hoofde van de eerste geldlening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2023, zodat tot aan de dag van de dagvaarding openstaat € 50.131,51;
- € 150.000,- uit hoofde van de aanvullende overeenkomst (waarin de tweede geldlening is verwerkt), vermeerderd met de contractuele rente van 8% over dit bedrag vanaf 30 juni 2022, tot aan de dag van de dagvaarding een bedrag van € 12.000,-, verminderd met aflossingen door [gedaagde] , een bedrag van € 25.488,-, zodat nog openstaat € 136.512,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2023, zodat tot aan de dag van de dagvaarding openstaat € 138.785,95.
In aanmerking nemende; (…) er extra bedragen ter beschikking zijn gesteld waardoor het totaal van de schuld vermeerderd met rente zou zijn opgelopen tot ruim € 170.000 per 30 juni 2022. Crediteur wenst echter het bedrag te matigen tot € 150.000 per 30 juni 2022 (…)”.Uit het als zodanig niet betwiste overzicht dat [eiser 2] heeft overgelegd als productie 13 volgt dat het op 30 juni 2022 openstaande saldo € 176.000,- is. Dit bedrag is, zo volgt uit dit overzicht, inclusief de beide geldleningen (€ 50.000,- en € 100.000,-) en inclusief alle andere betalingen en aflossingen die tot 30 juni 2022 hebben plaatsgevonden. In de aanvullende overeenkomst zijn partijen overeengekomen het totaal openstaande bedrag vast te stellen op € 150.000,-. Met andere woorden: de bedragen die [gedaagde] noemt zijn volgens dit onbetwiste overzicht al meegenomen in de hoogte van het openstaande bedrag zoals partijen dat hebben vastgelegd in de overeenkomst van 30 augustus 2022.
- € 50.131,51 plus de wettelijke rente vanaf de dagvaarding (zie hiervoor, onder 4.5);
- € 100.000,- plus 8% contractuele rente vanaf 1 juli 2022.
binnen twee weken na de datum van dit vonniste nemen. Vervolgens krijgt [gedaagde] de gelegenheid om
binnen twee wekendaarop bij antwoordakte te reageren.
binnen twee weken, bij akte zoals bedoeld in 4.8, over te leggen.
5.De beslissing
28 augustus 2024voor het nemen van akte door [eiser 2] als bedoeld in rechtsoverweging 4.8 en 4.12;
11 september 2024een antwoordakte mag nemen;