ECLI:NL:RBROT:2024:8124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/669061 / HA ZA 23-1005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar de kantonrechter wegens bevoegdheid in huurgeschillen

In deze civiele procedure tussen Linde Gas Benelux B.V. en Handelsonderneming Hatek B.V. heeft de rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2024 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een geschil over de afgifte van cilinders en pallets, voortvloeiend uit een langdurige samenwerking tussen partijen waarbij Linde cilindergassen aan Hatek leverde. Linde vorderde onder andere de afgifte van 337 cilinders en betaling van schadevergoeding, terwijl Hatek zich op niet-ontvankelijkheid beriep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van Linde, die onder meer betrekking hebben op huur, door de kantonrechter behandeld dienen te worden. Dit is gebaseerd op artikel 93, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat huurovereenkomsten door de kantonrechter worden behandeld, ongeacht de waarde van de vordering. De rechtbank heeft partijen verzocht na te denken over de bevoegdheid van de handelskamer en heeft uiteindelijk besloten de zaak naar de kantonrechter te verwijzen. De rolzitting is gepland op 4 september 2024, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en dat teveel betaald griffierecht zal worden teruggestort. Het vonnis is ondertekend door mr. J.M.J. Arts en openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669061 / HA ZA 23-1005
Vonnis in incident van 21 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDE GAS BENELUX B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat mr. C.L. Klapwijk te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANDELSONDERNEMING HATEK B.V.,
gevestigd te Wateringen,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. G. van der Wende te Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna Linde en Hatek genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 november 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van 19 maart 2024 voor de mondelinge behandeling op 3 september 2024;
  • de brief van 16 juli 2024 van de rechtbank, waarin aan partijen aandacht is gevraagd voor de (on)bevoegdheid van de handelskamer van de rechtbank;
  • de e-mail van 26 juli 2024 van mr. Martens namens Linde;
  • de e-mail van 13 augustus 2024 van de rechtbank;
  • de e-mail van 14 augustus 2024 van mr. Van der Wende;
  • de e-mail van 14 augustus 2024 van mr. Martens;
  • de e-mail van 14 augustus 2024 van de rechtbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vanaf 2007 leverde Linde cilindergassen aan Hatek op basis van distributie- en afhaalovereenkomsten. Op grond daarvan bracht Linde Hatek, onder meer, huur voor de cilinders van de Linde cilindergassen in rekening.

3.Het geschil

3.1.
Linde vordert – samengevat – om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Hatek te veroordelen tot betaling van € 16.852,12, voor door Linde voor Hatek gevulde cilinders, te vermeerderen met rente;
Hatek te veroordelen tot betaling van € 390.257,90, voor door Hatek van Linde gehuurde cilinders, te vermeerderen met rente;
Hatek te veroordelen tot betaling van de overeengekomen vergoeding van de door Hatek gehuurde cilinders vanaf 1 oktober 2023 tot de dag dat Hatek aan Linde de cilinders heeft betaald, te vermeerderen met rente, nader op te maken bij staat;
Hatek te veroordelen tot betaling van € 61.066,52 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Hatek te veroordelen tot:
a. primair: de in de dagvaarding omschreven 337 cilinders binnen zeven dagen na
dagtekening van het vonnis aan Linde af te geven, op straffe van een dwangsom;
b. subsidiair: betaling van vervangende schadevergoeding aan Linde
van € 66.499,00, te vermeerderen met rente;
6. Hatek te veroordelen tot:
a. primair: de in de dagvaarding omschreven 270 pallets binnen zeven dagen na
dagtekening van het vonnis aan Linde af te geven, op straffe van een dwangsom;
b. subsidiair: betaling van vervangende schadevergoeding aan Linde van € 729.000,00, te vermeerderen met rente;
7. Hatek te veroordelen om aan Linde te betalen de integrale proceskosten die Linde heeft gemaakt en zal moeten maken om de vorderingen onder 1. tot en met 4. hiervoor in rechte af te dwingen; en
8. Hatek te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met rente.
3.2.
Hatek concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Linde in de proceskosten, te vermeerderen met rente.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 93, aanhef en onder c, Rv worden door de kantonrechter behandeld en beslist, onder meer, zaken betreffende een huurovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering.
4.2.
Bij brief van 16 juli 2024, met een zittingsagenda voor de zitting van 3 september 2024, is aan partijen onder meer medegedeeld:
“Een onderwerp waarover de rechtbank in ieder geval met partijen wil spreken is die van de (on)bevoegdheid van de handelskamer van de rechtbank omdat een deel van de vorderingen betrekking heeft op huur en dergelijke vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Of dit betekent dat de gehele zaak, dus alle vorderingen, wellicht door de kantonrechter behandeld en beslist moeten worden, hangt af van de samenhang tussen de verschillende vorderingen en of die samenhang zich tegen afzonderlijke behandeling verzet (vgl. art. 94 lid 2 jo. 93, aanhef, sub c Rv). Partijen worden verzocht hierover reeds na te denken.”
4.3.
Linde heeft in reactie hierop bij e-mail van 26 juli 2024 kenbaar gemaakt dat het haar praktischer en efficiënter lijkt om de zaak direct naar de kantonrechter te (laten) verwijzen. De rechtbank heeft partijen bij e-mail van 13 augustus 2024 verzocht zich uit te laten over de vraag of zij een vonnis over de bevoegdheid van de rechtbank wensen. Hatek heeft bij e-mail van 14 augustus 2024 bericht dat zij van mening is dat de kantonrechter bevoegd is van de vorderingen van Linde kennis te nemen en heeft de rechtbank verzocht vonnis te wijzen (over de bevoegdheid). Bij e-mail van diezelfde dag heeft Linde bevestigd dat zij meent dat verwijzing naar de kantonrechter het meest praktisch is. Daarna heeft de rechtbank vonnis bepaald.
4.4.
Linde maakt, onder meer, aanspraak op betaling van huur voor door Hatek van Linde gehuurde cilinders (vordering 2). Onder artikel 93, aanhef en onder c, Rv vallen alle huurovereenkomsten, dus ook die betrekking hebben op roerende zaken, zoals in deze zaak aan de orde. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat ten aanzien van deze vordering, sprake is van huur, nu beide partijen hebben aangegeven dat de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter. Ook de rechtbank is van oordeel dat ter zake sprake is van huur. Gelet op artikel 93, aanhef en onder c, Rv, is de kantonrechter daarom bevoegd de zaak met betrekking tot deze vordering te behandelen en te beslissen.
4.5.
De overige vorderingen van Linde zien op (betaling voor) geleverde gassen, afgifte van cilinders of vergoeding daarvan en afgifte of vergoeding van cilinderpallets. Naar het oordeel van de rechtbank moeten ook deze vorderingen door de kantonrechter worden beoordeeld en beslist omdat deze vorderingen zodanig samenhangen met de op huur gebaseerde vordering (vgl. art. 94 lid 2 Rv). Die samenhang verzet zich tegen een afzonderlijke behandeling bij de handelskamer van de rechtbank. Behandeling van alle vorderingen door één rechter is vanuit proceseconomisch oogpunt ook gewenst. Partijen onderschrijven dit ook nu zij beide een instemmen met een verwijzing van de gehele zaak naar de kantonrechter.
4.6.
De conclusie is dat, gelet op artikel 93, aanhef en onder c Rv jo. artikel 94 lid 2 Rv de kantonrechter bevoegd is om de gehele zaak te behandelen en om daarover te beslissen. De rechtbank verwijst de zaak dan ook naar de kantonrechter op de in de beslissing vermelde wijze (art. 71 lid 2 Rv).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de
rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
woensdag 4 september 2024om
10:00 uur,
5.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht op grond van artikel 8 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
[3242/3455]