ECLI:NL:RBROT:2024:8101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/6173
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bestuurlijke boete opgelegd aan een onderneming na een bedrijfsongeval met een straddle carrier

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2024, wordt de bestuurlijke boete van € 67.500,- die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan eiseres heeft opgelegd, beoordeeld. De boete was opgelegd naar aanleiding van een bedrijfsongeval op 1 november 2021, waarbij een straddle carrier kantelde en een werknemer zwaargewond raakte. De minister had het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete gematigd tot € 59.062,50. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Dans, stelde dat de boete ten onrechte was verhoogd wegens recidive en dat zij voldoende maatregelen had genomen om de risico's te inventariseren en een veilige werkwijze te ontwikkelen. De rechtbank oordeelde dat de minister de boete ten onrechte met 100% had verhoogd wegens recidive, omdat de eerdere overtreding niet vergelijkbaar was. De rechtbank concludeerde dat eiseres wel degelijk inspanningen had verricht om de overtreding te voorkomen en matigde de boete verder met 25%. Uiteindelijk werd de boete vastgesteld op € 44.296,88. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de hoogte van de boete. Eiseres kreeg ook een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Dans),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. C.D. van Heiningen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de bestuurlijke boete die de minister aan eiseres heeft opgelegd vanwege het niet zodanig gebruiken van een straddle carrier, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals kantelen, zoveel mogelijk werd voorkomen.
1.1.
Met het primaire besluit van 15 september 2022 is een boete ter hoogte van € 67.500,- opgelegd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 augustus 2023 heeft de minister het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover dit ziet op de hoogte van de boete en de boete gematigd tot € 59.062,50.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1] en [naam 2], samen met de gemachtigde. Namens de minister is verschenen haar gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 1 november 2021 heeft er bij eiseres een bedrijfsongeval plaatsgevonden. Een ‘straddle carrier’ – dat is een voertuig dat wordt gebruikt voor het verplaatsen van containers op een overslagterminal – is bij het insturen voor het maken van een bocht gekanteld. De bestuurder, een werknemer van eiseres, is hierbij zwaargewond geraakt. Naar aanleiding van voornoemd bedrijfsongeval is door de Nederlandse Arbeidsinspectie een onderzoek gestart. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het boeterapport van 31 maart 2022.
2.2.
De minister heeft op 1 augustus 2022 het voornemen uitgebracht eiseres een boete op te leggen van € 67.500,- wegens overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), juncto artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). De beboetbare gedraging bestaat uit het niet zodanig plaatsen, bevestigen, inrichten of gebruiken van de straddle carrier, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals kantelen, zoveel mogelijk wordt
voorkomen. De minister heeft eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven. Eiseres heeft op 24 augustus 2022 en 2 september 2022 schriftelijke zienswijzen ingediend.
2.3.
De minister heeft vervolgens het primaire besluit genomen en een boete ter hoogte van € 67.500,- aan eiseres opgelegd. De minister heeft aan de boeteoplegging ten grondslag gelegd dat er sprake is van een overtreding van artikel 7.4, derde lid van het Arbobesluit. Op grond van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregel) levert dit bij een bedrijfsgrootte als die van eiseres in beginsel een boete op ter hoogte van het boetenormbedrag van € 9.000,-. Als gevolg van het zware letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen wordt dit bedrag met vijf vermenigvuldigd [1] . Ook is sprake van recidive omdat eiseres eerder, met het besluit van 9 februari 2021, beboet is voor een soortgelijke overtreding. De minister heeft boete daarom met 100% verhoogd. [2] Vervolgens heeft de minister de boete met 25% gematigd omdat eiseres relevante inspanningen heeft verricht om de overtreding in het concrete geval te voorkomen.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft de minister de boete (verder) gematigd met 12,5% tot een bedrag van € 59.062,50 omdat eiseres heeft aangetoond dat zij na de overtreding adequate maatregelen heeft genomen. [3] . De minister ziet geen aanleiding de boete verder te matigen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of de opgelegde boete in stand kan blijven.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
5. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Hoogte boete
6. Niet in geschil is dat eiseres artikel 7.4, lid 3, van het Arbobesluit heeft overtreden en dat de minister bevoegd is om een boete op te leggen. Eiseres kan zich niet vinden in de hoogte van de opgelegde boete.
Recidive
7. Zij voert allereerst aan dat de minister de boete ten onrechte heeft met 100% heeft verhoogd wegens recidive. Van recidive is geen sprake nu de in 2021 opgelegde boete niet zag op een soortgelijke overtreding als waarvan in dit geval sprake is.
7.1.
In artikel 34, vijfde lid van de Arbowet is bepaald wanneer sprake is van recidive. Op grond van dit artikel wordt de op te leggen boete bij recidive met 100% verhoogd. Er is sprake van recidive als 1) binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de constatering van de overtreding een eerdere overtreding is geconstateerd; 2) de eerdere overtreding bestaat uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden en; 3) de boete voor de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres, toen nog handelend onder de naam [naam bedrijf], bij onherroepelijk besluit van 9 februari 2021 een boete opgelegd heeft gekregen omdat bij het laten zaken van een container de hand van een werknemer bekneld is geraakt tussen de ‘stacker’ die in de cornerpost van de onderliggende container lag en de betreffende container. De minister heeft destijds de artikelen 16, tiende lid, van de Arbowet in samenhang met artikel 7.4, derde en vierde lid Arbobesluit aan de boeteoplegging ten grondslag gelegd.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet zowel deze eerdere overtreding als de overtreding waar het in deze zaak om draait op het zodanig gebruiken van een arbeidsmiddel waardoor het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet niet is voorkomen. Dat de arbeidsmiddelen (een kadelaadkraan respectievelijk een straddle carrier) en het voordoen van de ongewilde gebeurtenis (het bekneld raken en het kantelen) bij beide overtredingen verschillend zijn, maakt dit niet anders. Beide overtredingen kwalificeren als een overtreding van artikel 7.4, derde lid van de Arbowet. Dat de eerdere overtreding óók onder het vierde lid van artikel 7.4 van de Arbowet en daarmee onder artikel 3.17 van de Arbowet valt, doet hier niet aan af. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van recidive, als bedoeld in artikel 34, vijfde lid, van de Arbowet.
Inventarisatie risico’s en ontwikkeling veilige werkwijze
8. Eiseres voert aan dat de minister de boete ten onrechte niet verder heeft gematigd. Zij stelt dat een verdere matiging van 25% moet worden toegepast omdat zij de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende heeft geïnventariseerd en een veilige werkwijze heeft ontwikkeld.
8.1.
Uit artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel volgt dat als eiseres aantoont dat zij inspanningen heeft verricht gericht op het vooromen van de overtreding in het concrete geval doordat de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld, kan de minister de boete met 25% matigen.
8.2.
Niet in geschil is dat eiseres het risico van kantelen van een straddle carrier heeft geïnventariseerd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres een veilige werkwijze heeft ontwikkeld. Eiseres stelt dat een veilige werkwijze is ontwikkeld. Deze werkwijze volgt uit het samenstel van handboeken en het opleidingsmateriaal. De rechtbank volgt eiseres op dit punt. Zoals eiseres ter zitting nader heeft toegelicht, moeten al haar medewerkers die als straddle carrier chauffeur in dienst komen, daartoe een opleiding volgen. Tijdens de opleiding krijgen zij het ‘STC cursusboek’ en het ‘SCC handboek’. Ook krijgen alle chauffeurs de gebruiksaanwijzing van de straddle carrier, het bestuurdershandboek van de fabrikant NOELL. In deze handboeken staat niet alleen de maximale snelheid waarmee bochten kunnen worden genomen, maar daarin wordt ook de werking van het stabiliteitssysteem waarmee de straddle carriers zijn uitgerust, toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de handboeken voldoende duidelijk dat dit een waarschuwingssysteem betreft en dat het systeem niet ingrijpt. Op het moment dat de stabiliteit van de straddle carrier in gevaar dreigt te komen, geeft het systeem een waarschuwing af in de vorm van een gekleurd balkje en een geluidsignaal. In elk geval in het SCC handboek staat te lezen welke factoren van invloed zijn op de stabiliteit van de straddle carrier en wordt gewezen op het kantelgevaar. Ook in het bestuurdershandboek wordt het kantelgevaar duidelijk benoemd. Daarbij staat genoemd dat de maximale rijsnelheid 12 km/h bedraagt wanneer het wiel volledig is weggedraaid. De werkwijze voor het veilig nemen van de bochten met een straddle carrier staat naar het oordeel van de rechtbank dus wel degelijk beschreven. Voor zover de chauffeurs deze veilige werkwijze niet altijd naleven overweegt de rechtbank dat, wat hier ook van zij, dit niet maakt dat er geen veilige werkwijze is ontwikkeld. Het al dan niet naleven van een ontwikkelde veilige werkwijze is een punt wat bij de matigingsgrond uit artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c ( het geven van adequate instructies) aan de orde behoort te komen en blijft in dit verband dus buiten beschouwing.
8.3.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres heeft voldaan aan de matigingsgrond uit artikel 1, lid 11 aanhef en onder a van de Beleidsregels. De rechtbank zal daarom zelf, overeenkomstig de Beleidsregel, de boete verlagen met 25%. Dat betekent dat de boete wordt vastgesteld op € 44.296,88.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op de hoogte van de boete, niet in stand blijft. Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en de boete vast te stellen op € 44.296,88.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat aan eiseres een boete van € 44.296,88 wordt opgelegd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.868,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L. van Dijkman, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

Arbeidsomstandighedenwet:
Artikel 16
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
De in het eerste lid bedoelde regels
o a.hebben betrekking op de arbozorg en de organisatie van de arbeid, de inrichting van de arbeidsplaatsen, het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia, de mate van fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan, de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen, de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en de op de arbeidsplaats te gebruiken veiligheids- en gezondheidssignalering en
o b.kunnen mede strekken ter uitvoering van de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 13, 14, 14a, 15 en 18.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde regels kunnen inhouden:
o a.een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;
o b.een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten, indien met betrekking tot die arbeid niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan;
o c.een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;
o d.een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, indien met betrekking tot die stoffen of voorwerpen niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan;
o e.een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten indien de werknemers niet arbeidsgezondheidskundig zijn onderzocht.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op:
o a.arbeid verricht in of op een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg;
o b.arbeid verricht in militaire dienst;
o c.arbeid verricht door werknemers en verrichtingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen;
o d.arbeid verricht bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet;
o e.arbeid verricht binnen de exclusieve economische zone.
5. De in het derde lid, onder e, bedoelde maatregel stelt het verrichten van arbeid slechts afhankelijk van het resultaat van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor zover die arbeid bijzondere gevaren meebrengt voor het leven of de gezondheid van de werknemer zelf of van andere personen of voor zover dit om andere bijzondere redenen geboden is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de wijze van registratie, verwerking en bewaring van de uitslag daarvan nadere regels gesteld. Deze hebben in ieder geval betrekking op de gevallen waarin en de wijze waarop een verzoek tot herkeuring kan worden gedaan.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de arbeid of de verrichtingen:
o a.bedoeld in het vierde lid;
o b.verricht in de burgerlijke openbare dienst;
o c.verricht in een gevangenis of huis van bewaring als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen,
regels worden gesteld die afwijken van deze wet of de daarop berustende bepalingen of strekken tot aanvulling daarvan. Met betrekking tot de arbeid of de verrichtingen, bedoeld in het vierde lid, onder c, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangewezen voorschriften van deze wet of de daarop berustende bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden, dan wel noodzakelijk zijn ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, zich mede richt tot:
a. een zelfstandige;
b. een werkgever die deze arbeid zelf verricht;
c. degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn;
d. een vrijwilliger.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangegeven voorschriften in de gevallen bij die maatregel omschreven rust op een ander dan de werkgever. Aangewezen kunnen worden de eigenaar of beheerder dan wel degene die anderszins bevoegd is te beslissen over het ontwerp, de vervaardiging dan wel het onderhoud van arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen, zoals zonodig nader bij die maatregel is bepaald.
9. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op andere onderwerpen dan die genoemd in het tweede lid of zich richten tot andere personen dan de werkgever of de in het zevende en achtste lid bedoelde personen, indien dat noodzakelijk is ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot de verbetering van de veiligheid of de gezondheid.
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
11. Het niet naleven van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden kan worden aangemerkt als strafbaar feit.
Artikel 34
Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is niet reeds aangewezen als toezichthouder.
De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 6, eerste lid, of voor het niet naleven van een voorschrift of verbod bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor zover aangemerkt als overtreding, kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt met een onherroepelijke bestuurlijke boete gelijkgesteld een onherroepelijke strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding als bedoeld in artikel 6, derde lid.
In afwijking van het vijfde en zevende lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Arbeidsomstandighedenbesluit:
Artikel 3.17. Voorkomen gevaar door voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen
Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vijfde lid, laatste volzin, is van toepassing.
Artikel 7.4. Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen
1. Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal.
2. Een arbeidsmiddel is van een deugdelijke constructie.
3. Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
4. Artikel 3.17 is van overeenkomstige toepassing.
Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving:
Artikel 1. Boeteoplegging
(…)
11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a.als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b.als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c.als er adequate instructies zijn gegeven;
d.als er adequaat toezicht is gehouden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1, tiende lid, sub a., van de Beleidsregel.
2.Op grond van artikel 34, vijfde lid, van de Arbowet.
3.Als bedoeld in artikel 1, twaalfde lid, van de Beleidsregel.