In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en [persoon A] over de huurprijs van een woning in Rotterdam. [persoon A] huurt sinds 13 april 2013 de woning, die gebouwd is in 1888. De huurcommissie had op 3 juli 2023 geoordeeld dat er sprake was van een scheefloop in de woning, wat leidde tot een huurprijsverlaging van 60% tot € 245,63 per maand. Havensteder was het niet eens met deze uitspraak en vorderde een verklaring voor recht dat de woning geen ernstig gebrek vertoonde en dat de huurprijs vastgesteld moest worden op € 575,03 per maand vanaf 1 juli 2022.
Tijdens de zittingen op 15 januari en 1 juli 2024 werd de zaak besproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de scheefloop, hoewel aanwezig, niet zodanig is dat deze het huurgenot van [persoon A] substantieel aantast. De rechter oordeelde dat de gemeten afwijkingen niet ernstig genoeg zijn om als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek te worden aangemerkt. Bovendien heeft [persoon A] niet voldoende aangetoond dat de scheefloop haar huurgenot aantast. De kantonrechter heeft ook overwogen dat [persoon A] lange tijd zonder klachten in de woning heeft gewoond en dat haar klachten pas naar voren kwamen na het horen van een funderingsonderzoek in de wijk.
Havensteder heeft aangeboden om de scheefloop te herstellen, maar [persoon A] heeft hierop afwijzend gereageerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van Havensteder toegewezen en de vorderingen in reconventie van [persoon A] afgewezen. [persoon A] is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 932,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.