ECLI:NL:RBROT:2024:8075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
10/189828-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en witwassen van cocaïne met verbeurdverklaring van geldbedragen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen ter voorbereiding van het afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. De verdachte werd op 24 november 2021 in Rotterdam aangehouden, waar in zijn woning verschillende voorwerpen zijn aangetroffen die duiden op de handel in harddrugs, evenals aanzienlijke contante geldbedragen. De verdachte is ook schuldig bevonden aan witwassen van deze geldbedragen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was geschonden, waardoor de opgelegde straf is verlaagd naar 18 maanden. De rechtbank heeft de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard, omdat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/189828-22
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
verblijvende te [verblijfplaats].

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering (feiten 1 en 2)
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen komt de rechtbank, net als de officier van justitie, tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit. Het is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op het afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne en het witwassen van meerdere contante geldbedragen.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 november 2021 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken
envervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden enf te bevorderen, meer
dereteilen en sealbags en flessen ammoniak en lamineerapparaat en rollen folie, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2.
hij op 24 november 2021, te Rotterdam, meerdere voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag ad Eur 23.500,00 en- een contant geldbedrag ad Eur 5.500,00 en
- een contant geldbedrag ad Eur
4.000,00en
- een contant geldbedrag ad Eur 500,00,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handelingen ter voorbereiding van het afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid cocaïne. In de woning waarin hij verbleef zijn meerdere voorwerpen aangetroffen die duiden op de handel in harddrugs. Door zijn handelen heeft de verdachte ervoor gezorgd dat de drugshandel in stand wordt gehouden, met alle daaraan verbonden negatieve effecten. Het gebruik van harddrugs werkt verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid.
In de woning zijn daarnaast meerdere contante geldbedragen aangetroffen. De verdachte heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 24 november 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld.
Tot aan dit vonnis is een periode van bijna twee jaar en 9 maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
Daarom zal als compensatie in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen (€ 5.500,-.
€ 23.500,- en € 500,-) verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met betrekking tot dit deze voorwerpen begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2:
* 1) 5.500 EUR IBG 24-11-2021 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 1])
* 2) 23.500 EUR IBG 24-11-201 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 2])
* 3) 500 EUR IBG 24-11-2023 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 3]).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.R. de Graaf en E.P. de Jong griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 november 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer teilen en/of sealbags en/of flessen ammoniak en/of lamineerapparaat en/of rollen folie, zijnde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit;
2.
hij op of omstreeks 24 november 2021, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag ad Eur 23.500,00 en/of
- een contant geldbedrag ad Eur 5.500,00 en/of
- een contant geldbedrag ad Eur 4.095,00 en/of
- een contant geldbedrag ad Eur 500,00,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel en/of gedeeltelijk, onmiddellijk en/of middellijk,
afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf.