ECLI:NL:RBROT:2024:8070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
10/034746-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen voorbereiding ontvoering en aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd van medeplegen van de voorbereiding van ontvoering en het voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het medeplegen van de voorbereiding van ontvoering wettig en overtuigend was, terwijl de vrijspraak voor het vuurwapen was gebaseerd op onvoldoende bewijs dat de verdachte als bestuurder van de auto kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had samen met anderen voorbereidingen getroffen voor de ontvoering van een slachtoffer, waarbij gebruik werd gemaakt van imitatie-politiekleding en andere middelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde. De beslissing over in beslag genomen voorwerpen werd achterwege gelaten, omdat de verdachte afstand had gedaan van deze voorwerpen. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/034746-24
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres],
raadsman mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel dat ziet op de onder de auto van [naam] geplaatste bakens. Weliswaar heeft de verdachte ter zitting bekend dat hij op enig moment een baken onder de auto van [naam] heeft geplaatst, maar het is niet duidelijk geworden wanneer dit precies zou hebben plaatsgevonden. Hierdoor kan niet worden bewezen dat de verdachte en/of een medeverdachte deze bakens op of omstreeks 29 januari 2024 voorhanden heeft/hebben gehad, zoals ten laste is gelegd.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ter zake het onder 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat hij, vóór zijn aanhouding door de politie, nog niet in de auto had gereden en alleen op de bijrijdersstoel had gezeten. Hij heeft de autosleutel vlak voor zijn aanhouding gekregen om de auto weg te brengen. De verdachte had (daardoor) geen wetenschap van het vuurwapen dat onder de autovloermat bij de bestuurdersstoel is aangetroffen.
4.2.3.
Beoordeling
Het is vaste jurisprudentie dat een bestuurder in beginsel bekend mag worden verondersteld met hetgeen zich in zijn auto bevindt. De vraag is of de verdachte in deze zaak als bestuurder van de auto kan worden aangemerkt. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte door iemand of op camerabeelden gezien is als bestuurder van de auto. Uit het feit dat de verdachte in het bezit was van de autosleutel blijkt voorts niet ontegenzeggelijk dat hij de betreffende auto op enig moment daadwerkelijk heeft bestuurd. De verklaring van de verdachte dat hij de sleutel op een later moment heeft gekregen, is daarom op zichzelf niet strijdig met de bewijsmiddelen. De verklaring van de verdachte is ook niet hoogst onwaarschijnlijk gelet op de betrokkenheid van meerdere personen bij de strafbare feiten. De omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van de autosleutel maakt daarom in dit geval niet dat de verdachte enkel op grond daarvan als (eerdere) bestuurder van de auto kan worden aangemerkt en dat hij dus wetenschap moet hebben gehad van en beschikkingsmacht had over het wapen dat onder de mat bij de bestuurdersstoel is aangetroffen, als bedoeld in art. 26 van de Wet wapens en munitie. Dat, zoals de officier van justitie betoogt, de verdachte pas ter zitting en daarmee in een laat stadium, terwijl het dossier al compleet was, met zijn verklaring is gekomen, is eveneens onvoldoende om die verklaring als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. De verklaring van de verdachte is, gelet op de inhoud van het dossier, ook niet op voorhand onaannemelijk.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 29 januari 2024 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [naam]
wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden (artikel 282 van het
Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, en vervoermiddelen, te weten
imitatie-politiekleding en imitatie-politiebadges en een
imitatie-politieportefeuille en kogelvrije vesten met politie-embleem en een
als gestolen geregistreerde auto en gefalsificeerde kentekenplaten en
imitatie-politiehelmen en imitatie-politiekoppels en wapenholsters en
bussen pepperspray en een geladen vuurwapen en
eentie-wrap en
handboeien en
eenbivakmuts en politiedeurklemmen en transparantborden en
eenskibril en een zaklamp en lederen
handschoenen en telefoons met Signal-berichten waarin
instructies/opdracht/informatie word(t)(en) gegeven met betrekking tot de
ontvoering van [naam] en papier met persoonsgegevens van [naam]
, waaronder informatie over de familie, het adres en het kenteken van
de auto vandeze [naam], bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 29 januari 2024 te Rotterdam, opzettelijk
aanwezig heeft gehad
2,1 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van voorbereiding van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden;

3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor een ontvoering. Zij hebben, terwijl zij politiekleding (bij zich) droegen, het slachtoffer opgezocht bij zijn woning met de bedoeling om hem daar , tegen zijn wil in, mee te nemen. Daartoe beschikten zij onder andere over een vuurwapen en gedetailleerde persoonsgegevens van het slachtoffer. Delicten als het onderhavige kunnen een enorme impact hebben op het slachtoffer en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 2,1 gram cocaïne. Echter legt dit, gelet op de beperkte hoeveelheid en gezien de ernst van het onder feit 1 bewezenverklaarde, weinig (extra) gewicht in de schaal voor wat betreft de strafmaat.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies zoals opgenomen in het rapport van 10 april 2024, waarin geadviseerd wordt om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ter zitting heeft de verdachte afstand gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen. De officier van justitie heeft daarop kenbaar gemaakt dat de rechtbank niet hoeft te beslissen op deze inbeslaggenomen voorwerpen. Een beslissing omtrent de in beslag genomen voorwerpen blijft daarom achterwege.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 46, 47, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam]
wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden (artikel 282 van het
Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
imitatie-politiekleding en/of imitatie-politiebadges en/of een
imitatie-politieportefeuille en/of kogelvrije vesten met politie-embleem en/of een
(als gestolen geregistreerde) auto en/of (gefalsificeerde) kentekenplaten en/of
imitatie-politiehelmen en/of imitatie-politiekoppels en/of wapenholsters en/of
bussen pepperspray en/of een geladen vuurwapen en/of tie-wraps en/of
handboeien en/of bivakmutsen en/of politiedeurklemmen en/of
transparant(stop)borden en/of skibrillen en/of een zaklamp en/of lederen
handschoenen en/of telefoons (met Signal-berichten waarin
instructies/opdracht/informatie word(t)(en) gegeven (met betrekking tot) de
ontvoering van [naam]) en/of papier(en) met persoonsgegevens van [naam]
, waaronder informatie over de familie, het adres en het kenteken van
deze [naam], en/of
bakens onder de auto van deze [naam], kennelijk met de bedoeling om de
plaats van (de auto van) die [naam] te achterhalen,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk HS Produkt, type H11, kaliber 9mm,
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie
III, te weten elf, althans een of meerdere, kogelpatronen van het kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 2,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.