ECLI:NL:RBROT:2024:8036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
10/118327-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs in een drugslab

Op 26 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een drugslab in Bleiswijk. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 4,5 liter amfetamine en het uitvoeren van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vormverzuim of schending van het recht op een eerlijk proces, ondanks de verdediging die stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege het niet verstrekken van informatie uit een ander opsporingsonderzoek. De rechtbank vond dat de informatie uit het afschermproces-verbaal rechtmatig was verkregen en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezige drugs en materialen in het drugslab. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de maatregel tot kostenvergoeding op basis van artikel 13d van de Opiumwet afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de organisatie van het drugslab of dat hij hier financieel voordeel uit had gehaald. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/118327-24
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde, met partiële vrijspraak van het laatste gedachtestreepje onder feit 1; onder feit 2 kan alleen het opzettelijk aanwezig hebben worden bewezen en dient voor de overige ten laste gelegde handelingen eveneens partiële vrijspraak te volgen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot kostenvergoeding ex artikel 13d van de Opiumwet, inhoudend de verplichting tot het vergoeden van opruimingskosten voor een bedrag van € 59.022,44.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. In het afscherm proces-verbaal staat dat uit een lopend opsporingsonderzoek informatie is gedeeld, inhoudende dat op het adres [adres 2] synthetische drugs worden vervaardigd. De officier van justitie heeft geweigerd stukken te verstrekken uit dit andere onderzoek, waardoor niet kan worden getoetst of de opsporingshandelingen die hebben geleid tot de belastende informatie in het afscherm proces-verbaal, op rechtmatige wijze hebben plaatsgevonden. Hierdoor is het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM geschonden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het materiaal dat is verkregen bij de ontdekking van het drugslab van het bewijs dient te worden uitgesloten. In dat geval moet vrijspraak volgen.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het afscherm proces-verbaal uitsluitend is gebruikt als vertrekpunt in het onderzoek naar de verdachte. Voordat het afschermproces-verbaal werd verstrekt is door de afschermfunctionaris getoetst of de opsporingsbevoegdheden in het brononderzoek conform de wettelijke voorschriften zijn toegepast. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond en in hetgeen hierbij door de verdediging op zitting is aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de informatie afkomstig uit het afscherm-proces-verbaal. De stelling van de verdachte dat door onbekend gebleven personen eerder zou zijn geprobeerd om hem aan te zetten tot het plegen van strafbare feiten, gaat bovendien niet op voor het door hem geschetste scenario bij het tenlastegelegde. De verdachte heeft immers verklaard dat hij die dag op eigen initiatief naar het drugslab is gereden om zijn bus op te halen, zodat zijn aanwezigheid hier niet kan worden toegeschreven aan uitlokking. Daarmee worden geen aanwijzingen gevonden dat de verdachte door de ontbrekende broninformatie in enig belang is geschaad. Dit maakt dat geen sprake is van enig vormverzuim of van schending van het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, dan wel bewijsuitsluiting bestaat geen aanleiding.
4.3.
Conclusie
Het pleidooi tot niet-ontvankelijk wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken, aangezien hij geen beschikkingsmacht had over de in het drugslab aangetroffen amfetamine en de voorwerpen die bedoeld zijn voor de productie van drugs. De verdachte was daar alleen om zijn bus op te halen en had geen enkele betrokkenheid bij het drugslab.
Beoordeling
Op 6 april 2024 werd in een garagebox in Bleiswijk een productieruimte voor het vervaardigen van harddrugs aangetroffen; het drugslab was op dat moment in werking. Naast de goederen, middelen en materialen die bestemd waren voor de productie, werd op twee plaatsen in de productieruimte in totaal 4,5 liter amfetamine aangetroffen.
De vraag is of kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs, door het voorhanden hebben van de ten laste gelegde goederen, middelen en materialen die daarvoor bestemd waren, en of de verdachte 4,5 liter amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hierbij is van belang of de verdachte wetenschap had van de aangetroffen spullen en drugs, en of hij daarover feitelijk kon beschikken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Naar eigen zeggen wist de verdachte dat hij zich in een drugslab bevond. Daarmee is aan de eis van de wetenschap voldaan voor zover dit ziet op de voorbereidingshandelingen. Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine geldt dat de verdachte met zijn wetenschap in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zich in het drugslab amfetamine zou bevinden. Anders dan door de verdediging is betoogd, vindt de rechtbank ook dat de verdachte feitelijk kon beschikken over de aangetroffen spullen en de amfetamine en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Dat de verdachte geen enkele betrokkenheid zou hebben bij het drugslab wordt weersproken door het feit dat hij rond 05.00 uur in de ochtend werd aangetroffen in de in werking zijnde productieruimte waar zich ook de spullen en de amfetamine bevonden. Hij had zijn jas uitgetrokken en zat onder een dekentje op een stoel. Dit duidt erop dat de verdachte ten minste enige tijd in het drugslab aanwezig is geweest. Er waren op dat moment geen anderen aanwezig in of in de buurt van het drugslab. De verdachte had op dat moment dus als enige de feitelijke macht over de spullen en de drugs in de productieruimte. Dat de spullen en de drugs volgens de verdachte niet aan hem toebehoren en dat hij ten aanzien daarvan geen beschikkings- of beheersbevoegdheid had, doet aan het voorgaande niet af.
Conclusie
Het pleidooi tot vrijspraak wordt verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 6 april 2024 te Bleiswijk,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk vervaardigenvan
amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- productie apparatuur (te weten een RVS-ketel, inhoud 840 liter en gevuld met
circa 450 liter, geschikt voor het vervaardigen van amfetamineolie),
- twee destillatie-opstellingen (ten behoeve van het zuiveren
van de geproduceerde amfetamineolie, niet in werking, wel vervuild met (indicatief)
amfetamine),
- een hoeveelheid (ongeveer 10 kg) van een materiaal bevattende natrium
hydroxide,
- een hoeveelheid (ongeveer 160 liter) van een materiaal bevattende mierenzuur,
- een hoeveelheid (ongeveer 400 liter) van een materiaal bevattende formamide
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte wist dat die bestemd
waren tot het plegen van die feiten.
2
hij op 6 april 2024 te Bleiswijk,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van 4,5 liter amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 4,5 liter amfetamine en het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarmee amfetamine kan worden gemaakt. Dit zijn ernstige feiten. Amfetamine is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid. De productie van harddrugs leidt ook tot het illegaal dumpen van chemisch afval waar het milieu schade van ondervindt. Daarnaast gaan de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met vele andere vormen van (niet zelden zeer gewelddadige) criminaliteit en overlast. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van deze drugscriminaliteit.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 25 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 13 juni 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De reclassering ziet risicofactoren op de leefgebieden sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding, waarbij het criminele sociale netwerk als grootste criminogene factor wordt gezien. Er is sprake van stabiliteit op de leefgebieden huisvesting, dagbesteding, financiën en relatie met zijn partner en familie. Deze factoren kunnen als beschermend worden beschouwd. De verdachte lijkt gemotiveerd om een eerlijk bestaan op te bouwen en positieve levensdoelen na te streven. Langdurige detentie zal de aanwezige beschermende factoren belemmeren en de kans op crimineel gedrag vergroten. Middels een gedragsinterventie zou met de verdachte kunnen worden gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid van potentiële risicofactoren. De verdachte heeft aangegeven daar de noodzaak niet van in te zien. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op letsel en onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke straf of een taakstraf) zoals door de verdediging is bepleit, doet geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet wel aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de bewezen pleegperiode van slechts één dag, de relatief beperkte hoeveelheid aangetroffen amfetamine en het feit dat de verdachte tot op zekere hoogte openheid van zaken heeft gegeven. Er zijn geen aanwijzingen dat het drugslab aan de verdachte toebehoorde of dat hij in de afgelopen periode meer structureel betrokken was bij de productie van harddrugs. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte een stabiel leven en een goedlopend eigen bedrijf op het spel heeft gezet, naar eigen zeggen omdat hij door een kennis uit het verleden onder druk werd gezet. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij forse gevangenisstraffen zijn opgelegd. Dit heeft de bewezen feiten kennelijk niet kunnen voorkomen. Mede hierin ziet de rechtbank reden voor een stok achter de deur in de vorm van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk deel dient als waarschuwing, maar biedt de verdachte ook een kans om in het vervolg andere keuzes te maken. Anders dan de officier van justitie en de reclassering ziet de rechtbank geen reden om aan dit voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden. Uit de houding van de verdachte op de zitting blijkt niet dat voor het beperken van het recidiverisico een cognitieve gedragsinterventie van toegevoegde waarde zal zijn. Dit geldt ook voor een ‘kale’ meldplicht bij de reclassering. De verdachte zal op eigen kracht moeten laten zien dat hij in staat is om zijn leven binnen de grenzen van de wet en zonder verdere strafrechtelijke interventies vorm te geven.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Maatregel tot kostenvergoeding ex artikel 13d van de Opiumwet

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte op grond van artikel 13d van de Opiumwet de verplichting tot het vergoeden van kosten voor een bedrag van € 59.022,44 op te leggen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat door de staat kosten zijn gemaakt voor het opruimen van het drugslab waar de verdachte bij betrokken was. Voor het verhalen van deze kosten is het niet nodig dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het vervaardigen van de amfetamine. Een veroordeling voor een feit dat is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet is voldoende.
9.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier kan niet méér worden vastgesteld dan dat de verdachte drugs en goederen bedoeld om drugs te vervaardigen voorhanden heeft gehad. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte betrokken was bij de organisatie van het drugslab of een (significante) rol heeft gespeeld bij de productie van amfetamine. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het drugslab aan de verdachte toebehoorde of dat hij hier verdiensten uit heeft gehad. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van de maatregel van kostenvergoeding aan de verdachte. Om die reden zal de rechtbank de vordering afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien)maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. IJspeerd, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kroonbergs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Bleiswijk,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het opzettelijk binnen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van
amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- productie apparatuur (te weten een RVS-ketel, inhoud 840 liter en gevuld met
circa 450 liter, geschikt voor het vervaardigen van amfetamineolie),
- twee, althans een of meer, destillatie-opstellingen (ten behoeve van het zuiveren
van de geproduceerde amfetamineolie, niet in werking, wel vervuild met (indicatief)
amfetamine),
- een hoeveelheid (ongeveer 10 kg) van een materiaal bevattende natrium
hydroxide,
- een hoeveelheid (ongeveer 160 liter) van een materiaal bevattende mierenzuur,
- een hoeveelheid (ongeveer 400 liter) van een materiaal bevattende formamide,
en/of
- jerrycans (gevuld met afval) en/of een gebruikte RVS reactieketel en/of lege zakken
pre-precursor,
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Bleiswijk,
opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4,5 liter amfetamine(olie), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 1 ahf/ond a Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)