ECLI:NL:RBROT:2024:8023

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
11156155
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.C. Hennipman, en Exotic Fresh Nederland B.V. (EFN), vertegenwoordigd door mr. R. van Viersen. [verzoeker] was werkzaam bij EFN en is op 26 april 2024 op staande voet ontslagen. Hij heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. EFN heeft het verzoek afgewezen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat niet aan de voorwaarden voor ontslag op staande voet was voldaan, zoals het ontbreken van een dringende reden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de beschuldigingen van fraude en diefstal niet voldoende waren onderbouwd en dat de vier verwijten van EFN samen geen dringende reden vormden voor het ontslag. Hierdoor heeft [verzoeker] recht op een billijke vergoeding van € 10.000,-, een transitievergoeding van € 7.477,87 en een gefixeerde schadevergoeding van € 6.396,92. EFN is ook veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11156155 VZ VERZ 24-5688
datum uitspraak: 26 augustus 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: Gouda,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.C. Hennipman,
tegen
Exotic Fresh Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
verweerster,
gemachtigde: mr. R. van Viersen.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘EFN’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] , met bijlagen 1 tot en met 17;
  • het verweerschrift van EFN met, met 3 bijlagen;
  • aanvullende bijlagen 18 tot en met 22 van [verzoeker] ;
  • de pleitaantekeningen van [verzoeker] .
1.2.
Op 15 juli 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling in Dordrecht besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] met mr. Hennipman;
  • [persoon A] ( [functie] van EFN, met tolk) met mr. Van Viersen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoeker] werkte bij EFN. Hij is op 26 april 2024 op staande voet ontslagen. [verzoeker] legt zich bij het ontslag neer, maar vraagt om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. EFN vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. [verzoeker] krijgt voor het grootste deel gelijk. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
[verzoeker] heeft recht op een billijke vergoeding
2.1.
[verzoeker] heeft recht op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 onder a BW en artikel 7:671 BW). [verzoeker] is namelijk niet akkoord gegaan met de opzegging en er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor een ontslag op staande voet. Die voorwaarden zijn kort gezegd een dringende reden, onverwijld opzeggen en onverwijld meedelen van de reden (artikel 7:677 lid 1 BW). Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Er is geen dringende reden
2.2.
Met een dringende reden wordt bedoeld één of meer eigenschappen en/of gedragingen van de werknemer die het voor de werkgever onmogelijk maken om door te gaan met het dienstverband (artikel 7:678 lid 1 BW). Of er een dringende reden is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. Op basis van hetgeen over en weer in de stukken en op zitting is gesteld en aangevoerd, kan in deze procedure de gestelde dringende reden voor het ontslag op staande voet niet worden vastgesteld. Dat wordt hierna uitgelegd.
2.3.
NFE heeft in de ontslagbrief van 26 april 2024 vier redenen genoemd voor het ontslag:
U fraudeert de voorraadadministratie.
U steelt de goederen
U geeft zich ziek gemeld en bent daarna op vakantie gegaan naar buiteland Azie.
De achteringang van de magazijn is voorzien van een rolluik. Hij hoort van binnen vergrendeld te zijn, zodat van buitenaf niet geopend kan worden. U geeft instructies aan de magazijnmedewerker dat de achteringang niet vergrendeld mag worden, zodat de rolluik van buitenaf met afstandsbediening geopend kan worden.
Omdat u de enige persoon bent die de afstandsbediening bezit, verzoek ik u deze afstandsbediening en overige bedrijfsmaterialen per direct in te leveren bij ons.
Fraude staat niet vast
2.4.
Frauderen met de voorraadadministratie is een dringende reden, maar hoewel het mogelijk is en er zeker vragen rijzen bij zijn handelen, kan op basis van de feiten niet worden vastgesteld dat [verzoeker] dat heeft gedaan. Weliswaar blijkt dat er is ‘gerommeld’ met de administratie, maar daar geeft [verzoeker] verschillende verklaringen voor. Gelet daarop is het enkele feit dat [verzoeker] voor een bepaald bedrag afboekingen heeft gedaan terwijl dat in de omzet niet is terug te zien onvoldoende om fraude vast te stellen.
2.5.
[verzoeker] heeft toegelicht dat rondom de overname door EFN het hele voorraadsysteem op initiatief van hem en de boekhouder sluitend is gemaakt. De voorraad is geteld en door [verzoeker] bijgewerkt. Omdat de boekhouder toen op vakantie was, heeft [verzoeker] dat alleen gedaan. Hierbij is inderdaad in één keer een groot bedrag afgeboekt. Deze afboekingen zijn, evenals kleinere afboekingen over de jaren heen, volgens [verzoeker] altijd gedaan in overleg met en met toestemming van de baas ter plekke; de broer van [persoon A] . Tijdens de zitting heeft NFE meerdere keren de kans gekregen om hierop te reageren en de kantonrechter heeft ook expliciet gevraagd of het klopt dat de broer van [persoon A] de leidinggevende op locatie was en hoe hij daaraan uitvoering gaf, maar door NFE is de door [verzoeker] geschetste bedrijfsvoering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor zover dat komt door vertaalproblemen, komt dat voor risico van EFN. [persoon A] verklaarde wel dat hij maar twee à drie keer per jaar in Nederland was en dat het moeilijk was om zo de voorraad te beheren. Dat sluit aan bij de stellingen van [verzoeker] . [persoon A] verklaarde ook dat hij en zijn broer ‘het’ pas in april 2024 hebben ontdekt. Dat is anders dan [verzoeker] stelt, maar wordt niet ondersteund door andere bronnen. Of, hoe en door wie de boekhouding of gang van zaken binnen het bedrijf werd gecontroleerd, is niet duidelijk geworden. Van de broer van [persoon A] is geen schriftelijke verklaring ingebracht en hij was ook niet op de zitting om een en ander toe te lichten. Tegen deze achtergrond wordt het standpunt van NFE niet gevolgd.
2.6.
Toen [verzoeker] door EFN werd gevraagd naar het grote voorraadverschil, heeft hij kennelijk niets gezegd over zijn handelwijze als hiervoor beschreven en de beweerdelijke instemming daarmee van de broer van [persoon A] . Dat vindt EFN verdacht. [verzoeker] verklaart hierover dat hij dit – gelet op zijn kant van het verhaal – bekend veronderstelde. Hij verklaart dat hij daarom alleen reageerde met een uitleg over de manier waarop het verschil is ontstaan. Deze uitleg kan passen bij de inhoud van de e-mailwisseling en de toelichting tijdens de zitting. Dat [verzoeker] in zijn eerste reactie niets heeft gezegd over de beweerdelijke instemming van zijn leidinggevende, pleit daarom niet zonder meer tegen hem.
Dat de afvalfactuur niet hoger is geworden, doet dat evenmin. Volgens EFN blijkt hieruit dat er niet meer producten zijn weggegooid dan normaal en er daarom ook niet meer producten zouden moeten zijn afgeschreven. Omdat er toch veel meer afboekingen zijn gedaan, wijst dat volgens EFN op fraude. [verzoeker] geeft echter verschillende andere verklaringen. Zo benoemt hij de mogelijkheden dat er producten bij klanten zijn weggegooid en dat er ook producten zonder factuur werden verkocht. Dit laatste niet door [verzoeker] , maar hij moest dit naar eigen zeggen wel verwerken. Hierop is door EFN ook weer niet inhoudelijk gereageerd. Het enkele feit dat de afvalfactuur gelijk is gebleven, is onvoldoende bewijs om aan te nemen dat [verzoeker] heeft gefraudeerd. Om dat wel vast te kunnen stellen, heeft EFN daarnaast onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt.
Geen diefstal
2.7.
[verzoeker] erkent dat hij één keer goederen naar zijn schoonmoeder heeft laten brengen, maar betwist dat hij die goederen heeft gestolen. [verzoeker] voert aan dat hij de goederen heeft betaald en EFN betwist dat in reactie daarop niet (meer). EFN brengt het bovendien alsof [verzoeker] stelselmatig goederen door een chauffeur naar zijn schoonmoeder liet brengen, maar desgevraagd verklaart EFN dat het van één keer bij haar bekend is. Over die ene keer verklaart [verzoeker] dat zijn schoonmoeder een grote bestelling had gedaan voor een feest van haar baas en dat de baas daarbij had gevraagd of deze bestelling die avond bezorgd kon worden. [verzoeker] heeft dat aan een chauffeur gevraagd en die wilde dat wel doen. Volgens [verzoeker] heeft de chauffeur vervolgens een fooi gekregen bij het afleveren. Gelet op deze uitleg wijst dit niet zonder meer op handelen in strijd met goed werknemerschap.
[verzoeker] mocht op vakantie tijdens ziekte
2.8.
Zowel in de ontslagbrief als in het verweerschrift verwijt EFN [verzoeker] dat hij tijdens ziekte op vakantie is gegaan. Dat is echter niet zonder meer verboden. Als EFN bedoelde dat [verzoeker] geen toestemming had om op vakantie te gaan, dan geldt dat dit niet in de ontslagbrief staat en [verzoeker] dit ook niet uit die brief heeft hoeven begrijpen. Bovendien heeft [verzoeker] onderbouwd dat hij wel toestemming had en is dit door EFN niet gemotiveerd weersproken.
Geen instructies gegeven over rolluik
2.9.
Dat [verzoeker] enige instructie heeft gegeven over het gebruik van het rolluik zoals bedoeld in de ontslagbrief, kan niet worden vastgesteld. [verzoeker] betwist dit en EFN heeft in reactie daarop geen nadere informatie gegeven, zoals aan wie, wanneer en hoe vaak [verzoeker] deze instructie zou hebben gegeven. Daardoor is de kantonrechter onvoldoende geïnformeerd.
Ook de vier verwijten samen zijn geen dringende reden
2.10.
EFN heeft aan de hand van de vier verwijten een scenario geschetst dat leest als een film: [verzoeker] zou jarenlang met de voorraadadministratie hebben gefraudeerd, producten via het rolluik hebben weggenomen en door een chauffeur naar zijn schoonmoeder laten brengen, waarna deze producten via het bedrijf van zijn vader werden doorverkocht. Het is niet uitgesloten dat dit is gebeurd, maar in deze procedure kan niet worden vastgesteld dat dat daadwerkelijk zo is. EFN heeft geen van de vier verwijten afzonderlijk voldoende onderbouwd en als alles in samenhang wordt bezien, is er slechts een verhaal zonder feitelijke onderbouwing. De conclusie van EFN dat uit de vier verwijten blijkt van fraude van [verzoeker] , deelt de kantonrechter op basis van het procesdossier dus niet.
2.11.
Omdat het ontslag hierdoor al niet geldig is, hoeft niet meer te worden beoordeeld of aan de andere voorwaarden voor een ontslag op staande voet is voldaan.
EFN moet een billijke vergoeding betalen van € 10.000,-
2.12.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding [1] . De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Daarbij kan in aanmerking worden genomen hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben geduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Ook mag rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter vindt in dit geval een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto passend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.13.
De partijen waren voor het ontslag op staande voet al aan het onderhandelen over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst door een vaststellingsovereenkomst. Daarom is het niet aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst nog lang zou hebben voortgeduurd. Weliswaar hebben de onderhandelingen niet tot een akkoord geleid, maar dat is geen aanwijzing dat het dienstverband wel langer zou hebben geduurd. EFN verkeerde immers in de veronderstelling dat zij [verzoeker] op staande voet mocht ontslaan. In deze beschikking is geoordeeld dat dat niet mocht, maar dat betekent niet dat de wens van EFN om het dienstverband zo snel mogelijk te beëindigen niet meer bestond.
2.14.
Verder wordt in aanmerking genomen dat de beschuldigingen van EFN weliswaar niet vast zijn komen te staan, maar dat het gedrag van [verzoeker] , zoals dat is gebleken uit de stukken en verklaringen over en weer, wel degelijk vragen oproept en aan een vertrouwensbreuk heeft kunnen bijdragen. Dit maakt dat, als EFN een ontbinding had verzocht met inachtneming van de opzegtermijn, een billijke vergoeding waarschijnlijk niet aan de orde zou zijn.
2.15.
Ook speelt een rol dat EFN onbetwist heeft gesteld dat er veel vraag is naar werknemers met de vaardigheden van [verzoeker] . EFN voert zelfs aan dat [verzoeker] al een nieuwe baan heeft bij het bedrijf van zijn vader, maar dat heeft zij gezien de betwisting daarvan door [verzoeker] onvoldoende onderbouwd.
2.16.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding is rekening gehouden met de aanvullende transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding.
2.17.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf een week na de datum van deze uitspraak.
EFN moet een transitievergoeding betalen
2.18.
[verzoeker] heeft recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en niet vastgesteld wordt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] met het eindigen van de arbeidsovereenkomst als gevolg (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW).
2.19.
Bij het berekenen van de transitievergoeding wordt uitgegaan van een loon van € 5.000,- bruto per maand. Daarover zijn partijen het eens.
2.20.
Als datum van indiensttreding geldt 1 maart 2020. Weliswaar voert [verzoeker] aan dat hij vanaf 1 januari 2000 in dienst is bij (de rechtsvoorganger) EFN, maar EFN betwist dit en het blijkt niet voldoende uit de stukken. De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 28 december 1999 tussen [verzoeker] en [bedrijf B] . (vertegenwoordigd door de vader van [verzoeker] ) is door [verzoeker] in het geding gebracht als onderbouwing van zijn dienstverband daar, maar dit document is vals, zoals [verzoeker] op zitting heeft erkend. Pas na opmerkingen van EFN over de inhoud van het stuk, waarin over euro’s wordt gesproken in het gulden-tijdperk, en vragen van de kantonrechter, heeft [verzoeker] erkend dat hij dit document later heeft opgesteld en geantedateerd. Dit zou hij hebben gedaan omdat de originele arbeidsovereenkomst kwijt zou zijn. De kantonrechter neemt dit geantedateerde document niet als uitgangspunt. [verzoeker] kan het gestelde dienstverband evenmin onderbouwen met ander schriftelijk bewijsmateriaal zoals loonstroken of bankafschriften. Dat dit komt doordat hij van bank is gewisseld, het te lang geleden is, en zijn boekhouder onvoldoende tijd heeft, zoals hij verklaart, komt voor zijn risico. De verklaring van de vader van [verzoeker] van 9 juli 2024 waarin hij bevestigt dat [verzoeker] vanaf 1 januari 2000 bij hem in dienst is geweest bij [bedrijf B] heeft in deze procedure dezelfde betekenis als de geantedateerde overeenkomst. Van de juistheid ervan kan zonder concrete aanvullende stukken niet worden uitgegaan.
2.21.
[verzoeker] heeft weliswaar nog een collaboration contract, een sales contract en een huurovereenkomst kantoorruimte in het geding gebracht, maar deze maken het oordeel niet anders. In de documenten staan wel aanwijzingen voor de juistheid van de stellingen van [verzoeker] , maar de documenten zijn veelal slechts ‘drafts’ met voorgestelde wijzigingen en niet duidelijk is wat de definitieve tekst van de documenten is geworden. Bovendien wordt door EFN betwist dat de inhoud van de documenten zo moet worden uitgelegd dat [verzoeker] vanaf 1 januari 2000 bij haar rechtsvoorganger in dienst was. Dat staat in ieder geval niet met zoveel woorden in de documenten. Al met al zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat [verzoeker] vanaf 2000 in dienst is geweest bij [bedrijf B] .
2.22.
Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst is de hoogte van de vergoeding € 7.477,87 bruto. Dit bedrag moet EFN betalen. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a BW).
EFN moet een gefixeerde schadevergoeding betalen
2.23.
EFN moet een vergoeding voor onregelmatige opzegging aan [verzoeker] betalen. EFN heeft namelijk de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd zonder rekening te houden met een opzegtermijn (artikel 7:672 lid 11 BW). Die vergoeding is – kort gezegd – gelijk aan het loon dat [verzoeker] zou hebben gekregen als de werkgever bij de opzegging wel rekening zou hebben gehouden met de opzegtermijn. [verzoeker] was vier jaar in dienst. Daarom geldt een opzegtermijn van één maand. De arbeidsovereenkomst had dus niet eerder dan per 1 juni 2024 kunnen worden beëindigd. Uitgaande van de berekening door [verzoeker] in de dagvaarding die door EFN niet is betwist, heeft [verzoeker] daarom recht op een vergoeding van € 6.396,92 bruto. Dit bedrag moet EFN betalen. De wettelijke rente over de vergoeding voor onregelmatige opzegging wordt toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a BW).
Wettelijke verhoging
2.24.
EFN hoeft geen wettelijke verhoging te betalen. Volgens [verzoeker] is de betaling van 27 mei te laat gedaan. EFN betwist dat. [verzoeker] stelt niet dat het loon betreft of wat de bepaalde tijd is waarop zijn loon had moeten worden betaald (artikel 7:616 BW). Betaling een maand na het tijdvak waarover het loon moet worden berekend is toegestaan (artikel 7:623 BW). Daarom kan niet worden vastgesteld dat het loon te laat is betaald.
EFN moet de proceskosten betalen
2.25.
EFN moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker] tot vandaag vast op € 706,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.655,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.26.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [verzoeker] dat heeft gevraagd en EFN daar niet op heeft gereageerd (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt EFN om aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf een week na de datum van deze uitspraak tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt EFN om aan [verzoeker] de transitievergoeding van € 7.477,87 bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 26 mei 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt EFN om aan [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding van € 6.396,92 bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 26 april 2024;
3.4.
veroordeelt EFN in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.655,-;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (