ECLI:NL:RBROT:2024:7996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/681413 / HA RK 24-596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaak

Op 15 augustus 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter F. Aukema-Hartog. Het verzoek is ingediend door de gemachtigde van verzoeker, de heer [persoon A], die tevens de vader van verzoeker is. De wrakingsgronden betroffen de wijze van vragen stellen door de rechter tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 25 juni 2024, en een vermeende negatieve opmerking van de rechter over de afwezigheid van verzoeker tijdens die zitting. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter geen partijdigheid of de schijn daarvan heeft gewekt. De wrakingskamer benadrukt dat de rechter de vrijheid heeft om vragen te stellen zoals zij dat nodig acht voor de beoordeling van de zaak. De gemachtigde had drie voorbeelden gegeven van vragen die volgens hem partijdig waren, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze voorbeelden niet voldoende onderbouwden dat de rechter bevooroordeeld was. Daarnaast werd de opmerking van de rechter over de afwezigheid van verzoeker niet als negatief of partijdig beschouwd. De wrakingskamer concludeert dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen, omdat er geen bewijs is van partijdigheid of schijn van partijdigheid.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingkamer
zaak- en rekestnummer: C/10/681413 / HA RK 24-596
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 15 augustus 2024
op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: de heer [persoon A] ,
strekkende tot de wraking van
mr. F. Aukema-Hartog,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank, locatie Rotterdam.
Aanwezig zijn mr. W.J.M. Diekman, voorzitter, mrs. M. de Geus en M.G.L. de Vette, rechters, en mr. R.W.H. van Rijkom, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • namens [verzoeker] zijn gemachtigde, de heer [persoon A] (vader), en mevrouw [persoon B] (moeder); en
  • de rechter.
In deze zaak heeft een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. Aansluitend op de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer – na een onderbreking voor beraad – mondeling uitspraak gedaan, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt.

1.Beoordeling

1.1.
De gemachtigde van [verzoeker] , ook zijn vader, heeft op 26 juni 2024 een verzoek tot wraking gedaan. Omdat de vader gemachtigde is, wordt dit verzoek beschouwd als te zijn ingediend namens [verzoeker] . Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaak- en rolnummer 10953633 / CV EXPL 24-5640 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een geschil tussen [verzoeker] en Achmea Schadeverzekeringen N.V., die handelt onder de naam FBTO. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
De wrakingskamer moet daarom de vraag beantwoorden of – kort gezegd – de rechter tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 25 juni 2024 partijdig was of de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake was van partijdigheid of de schijn daarvan.
1.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Het is dus nog niet bekend wie van de partijen (op onderdelen) in de hoofdzaak gelijk of ongelijk krijgt, of dat de rechter van oordeel is dat nog meer informatie nodig is.
1.4.
De eerste wrakingsgrond die namens [verzoeker] is aangevoerd, is de wijze van vragen stellen door de rechter tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. Daarvan zijn door de gemachtigde drie voorbeelden gegeven. Volgens de gemachtigde zou de rechter door haar manier van vragen stellen het gesprek een bepaalde kant op hebben gestuurd. Wat in dit verband is aangevoerd, onderbouwt niet dat de rechter (de schijn heeft gewekt dat zij) bevooroordeeld was. Het staat de rechter vrij te bepalen welke vragen aan welke partij worden gesteld, of dat open of gesloten vragen zijn en hoe die vragen worden gesteld. De rechter zal namelijk antwoord willen krijgen op vragen die zij belangrijk vindt bij de beoordeling van de zaak. Het is ook aan de rechter om te bepalen wanneer zij voldoende informatie heeft gekregen over een bepaald aspect of discussiepunt en om te bepalen of een discussie al dan niet kan worden voortgezet dan wel gestopt moet worden. Dat geldt ook als de rechter op een vraag geen antwoord heeft verkregen van een partij en, in de visie van de andere partij, een punt daardoor niet is opgehelderd. Het is dan aan de rechter om te bepalen of zij daar wat mee moet doen in de uitspraak en, zo ja, wat. Een partij kan van mening zijn dat er veel meer kritische vragen aan hem of haar zijn gesteld dan aan de wederpartij, maar alleen daaruit valt niet af te leiden dat de rechter partijdig is. De wrakingskamer heeft overigens geconstateerd dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat aan beide partijen kritische en zowel open, als gesloten vragen zijn gesteld.
1.5.
De tweede wrakingsgrond die namens [verzoeker] is aangevoerd, is dat de rechter negatief zou hebben gedaan over de afwezigheid van [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. In het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024 staat dat de gemachtigde heeft opgemerkt dat hij de vorige zitting om uitstel had gevraagd omdat [verzoeker] in detentie zat. Daarvan uitgaande lag het naar het oordeel van de wrakingskamer voor de hand dat de rechter aan de gemachtigde van [verzoeker] vroeg waarom [verzoeker] niet zelf aanwezig was bij de mondelinge behandeling op 25 juni 2024. Dat de rechter heeft gezegd dat [verzoeker] de hoofdzaak, gelet op zijn afwezigheid, blijkbaar niet belangrijk genoeg vond, bestrijdt de rechter. De wrakingskamer leest een dergelijke opmerking ook niet in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. De wrakingskamer moet uitgaan van de juistheid van dat proces-verbaal. Overigens is de wrakingskamer van oordeel dat in het licht bezien van het eerder door de gemachtigde verzochte uitstel, een dergelijke opmerking niet zonder meer op een gebrek aan objectiviteit wijst.
1.6.
De conclusie uit bovenstaande is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Waarvan proces-verbaal,
de oudste rechter