In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een eiser, die handelt onder de naam [handelsnaam], en een gedaagde, die zelf procedeert. De eiser heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met de gedaagde voor het aanleggen van vloerverwarming in haar woning. Na het verwijderen van de bestaande tegelvloer bleek dat de ondervloer geëgaliseerd moest worden, waarvoor de eiser een aanvullende offerte van € 1.925,00 heeft gestuurd. De gedaagde heeft deze offerte geaccepteerd, maar weigert de factuur te betalen, ondanks waarschuwingen voor incassokosten. De eiser vordert betaling van het totaalbedrag van € 2.294,46, inclusief rente en incassokosten.
De gedaagde betwist de eis en stelt dat het egaliseren van de vloer al in de oorspronkelijke overeenkomst was inbegrepen. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van meerwerk, omdat de voorwaarden voor het aanleggen van de vloerverwarming vereisen dat de vloer egaal is. De rechter concludeert dat de gedaagde tijdig op de hoogte is gesteld van de prijsverhoging en dat zij akkoord is gegaan met het meerwerk. Het beroep van de gedaagde op dwaling wordt afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij onder een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehandeld.
De kantonrechter wijst de vordering van de eiser toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief incassokosten en rente. Tevens worden de proceskosten aan de kant van de eiser begroot op € 870,99. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde het bedrag onmiddellijk moet betalen, ook als zij in hoger beroep gaat.