ECLI:NL:RBROT:2024:7995

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
10962934 CV EXPL 24-5958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en meerwerk in civiel recht met betrekking tot een vloerverwarmingsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een eiser, die handelt onder de naam [handelsnaam], en een gedaagde, die zelf procedeert. De eiser heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met de gedaagde voor het aanleggen van vloerverwarming in haar woning. Na het verwijderen van de bestaande tegelvloer bleek dat de ondervloer geëgaliseerd moest worden, waarvoor de eiser een aanvullende offerte van € 1.925,00 heeft gestuurd. De gedaagde heeft deze offerte geaccepteerd, maar weigert de factuur te betalen, ondanks waarschuwingen voor incassokosten. De eiser vordert betaling van het totaalbedrag van € 2.294,46, inclusief rente en incassokosten.

De gedaagde betwist de eis en stelt dat het egaliseren van de vloer al in de oorspronkelijke overeenkomst was inbegrepen. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van meerwerk, omdat de voorwaarden voor het aanleggen van de vloerverwarming vereisen dat de vloer egaal is. De rechter concludeert dat de gedaagde tijdig op de hoogte is gesteld van de prijsverhoging en dat zij akkoord is gegaan met het meerwerk. Het beroep van de gedaagde op dwaling wordt afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij onder een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehandeld.

De kantonrechter wijst de vordering van de eiser toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief incassokosten en rente. Tevens worden de proceskosten aan de kant van de eiser begroot op € 870,99. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde het bedrag onmiddellijk moet betalen, ook als zij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10962934 CV EXPL 24-5958
datum uitspraak: 16 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: dhr. mr. N. Van Trierum van LikiFin,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 februari 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de mondelinge reactie van [gedaagde];
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de schriftelijke machtiging van [naam 1];
1.2.
Op 2 juli 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [naam 1] (door zijn broer [eiser] gemachtigd) en de gemachtigde van [eiser] aanwezig. Ook [gedaagde] en haar echtgenoot, [naam 2], waren aanwezig.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 2.294,46 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 1.925,00, rente van € 80,71 (berekend tot en met 7 februari 2024) en buitengerechtelijke kosten van € 288,75.
2.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende.
[eiser] heeft met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst gesloten op basis waarvan onder andere vloerverwarming zou worden aangelegd in de woning van [gedaagde]. Na het verwijderen van de bestaande tegelvloer heeft [eiser] geconstateerd dat de ondervloer eerst nog geëgaliseerd moet worden. Hij heeft [gedaagde] hiervoor een aanvullende offerte van € 1.925,00 gestuurd. [gedaagde] is daarmee akkoord gegaan. Ze weigert echter om de factuur die [eiser] hiervoor heeft gestuurd te betalen. Ook nadat [gedaagde] op 27 januari 2024 is gewaarschuwd voor incassokosten, is zij niet tot betaling overgegaan. Daarom is [gedaagde] incassokosten verschuldigd. Tevens heeft [eiser] recht op de wettelijke rente.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
De werkzaamheden die in de tweede offerte vermeld staan, vallen onder de werkzaamheden die al in de eerste overeenkomst zijn opgenomen en waarvoor ook is betaald, aldus [gedaagde]. Zij ging ervan uit dat het egaliseren van de vloer was inbegrepen bij de eerste overeenkomst. Toen [eiser] meende dat dit niet zo was, is [gedaagde] naar eigen zeggen weliswaar akkoord gegaan met de tweede offerte, maar onder tijdsdruk vanwege de planning van de verbouwing van haar huis. [eiser] heeft, aldus [gedaagde], daarvan misbruik gemaakt. [gedaagde] stelt tot slot dat er geen redelijke prijs is bedongen voor de tweede offerte.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet de hoofdsom betalen

3.1.
Er is geen discussie tussen partijen over het feit dat [eiser] en [gedaagde] een aannemingsovereenkomst hebben gesloten, op basis waarvan [eiser] vloerverwarming zou aanleggen in het huis van [gedaagde].
Is er sprake van meerwerk?
3.2.
Volgens [eiser] is deze overeenkomst later uitgebreid, doordat hij op verzoek van [gedaagde] ook de vloer heeft geëgaliseerd. [gedaagde] vindt dat dit geen uitbreiding is, omdat het al in de overeenkomst was inbegrepen. De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van meerwerk. Uit de offerte blijkt namelijk dat er voor het aanleggen van de vloerverwarming van een aantal uitvoeringscondities wordt uitgegaan, waaronder de conditie dat de vloer egaal is. Het was voor [eiser] ook niet mogelijk om eerder, te weten voordat de tegelvloer verwijderd was, te bepalen of de vloer ook nog geëgaliseerd moest worden. Ook uit de overig genoemde uitvoeringscondities blijkt dat het voorwaarden zijn om het werk te kunnen realiseren voor de geoffreerde prijs. Waarom [gedaagde] ervan uit mocht gaan dat het egaliseren van de vloer al bij de eerste offerte was inbegrepen, wordt door haar onvoldoende onderbouwd.
Is [gedaagde] tijdig op de hoogte gesteld van de prijsverhoging van het meerwerk?
3.3.
Op grond van de wet kan [eiser] alleen betaald krijgen voor meerwerk als hij [gedaagde] tijdig heeft gewezen op de noodzaak van prijsverhoging (artikel 7:755 BW). Dat heeft [eiser] gedaan, want uit de eerste offerte blijkt al uit de uitvoeringscondities dat een niet-egale vloer tot extra kosten kan leiden. Dat dit in onderhavige situatie inderdaad het geval was, is benadrukt door het sturen van een tweede offerte. Deze is door [eiser] gestuurd aan [gedaagde] voorafgaand aan het maken van die extra kosten. [gedaagde] kon, toen zij bekend werd met de prijsverhoging, ervoor kiezen om het egaliseren niet (door [eiser]) te laten uitvoeren. [gedaagde] heeft er echter op dat moment voor gekozen om het meerwerk door [eiser] te laten uitvoeren en heeft [eiser] akkoord gegeven.
Is het akkoord voor meerwerk tot stand gekomen onder invloed van dwaling?
3.4.
De kantonrechter begrijpt dat de aanvullende overeenkomst voor het meerwerk volgens [gedaagde] moet worden vernietigd, omdat zij zou hebben gedwaald. [gedaagde] vindt namelijk dat het meerwerk al bij de eerste overeenkomst inbegrepen was. De kantonrechter oordeelt dat dit verweer niet slaagt. [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt welke onjuiste voorstelling van zaken zij dan had toen zij, na ontvangst van de schriftelijke offerte, en na telefonisch contact met [eiser], in dat telefoongesprek akkoord ging met het meerwerk (artikel 6:228 BW). [gedaagde] heeft bovendien nagelaten bij [eiser] nader onderzoek te doen (ook niet in het hiervoor bedoelde telefoongesprek) naar welke werkzaamheden precies onder de initiële overeenkomst vielen, om zo te voorkomen dat zij mogelijk onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken haar akkoord zou geven.
Overige verweren
3.5.
Nu [gedaagde] ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat zij geen concreet rechtsgevolg bedoelt te verbinden aan het verweer dat sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden vanwege het onder tijdsdruk akkoord geven op de volgens haar bovendien onredelijk hoge tweede offerte, behoeft dit verweer verder geen beoordeling en beslissing.
Conclusie
3.6.
[gedaagde] moet het op de tweede offerte gebaseerde bedrag van € 1.925,00 aan [eiser] betalen voor het egaliseren van de vloer. De hoofdsom zoals door [eiser] is gevorderd, wordt toegewezen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 288,75 betalen
3.7.
De incassokosten van € 288,75 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
3.8.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.9.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 112,99 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde
(2 punten x € 204,00) en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 870,99. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.294,46 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.925,00 vanaf 7 februari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 870,99;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
62574