ECLI:NL:RBROT:2024:7921
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ondersteuning in natura op grond van de Wmo en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die samen met haar minderjarige dochter in een onzelfstandige woonruimte verblijft. De ondersteuning in natura, verleend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), is door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam beëindigd per 4 augustus 2024. Dit besluit is genomen omdat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van ondersteuning, waaronder het nakomen van afspraken en het veroorzaken van overlast. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij en haar dochter hun woonruimte per 2 september 2024 zouden moeten verlaten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang was. Hoewel verzoekster een groot persoonlijk belang heeft bij het behoud van haar woonruimte, is vastgesteld dat zij zich niet aan de afspraken houdt en dat haar gedrag leidt tot onveiligheid voor andere bewoners. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college bevoegd was om de ondersteuning te beëindigen en dat de belangen van andere bewoners zwaarder wogen dan die van verzoekster. Verzoekster zal niet op straat komen te staan, aangezien zij kan worden opgevangen door het Centraal Onthaal voor gezinnen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en dat het verzoek om een voorlopige voorziening terecht is afgewezen.