ECLI:NL:RBROT:2024:7863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/682827 / FA RK 24-5368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf op grond van de Wet zorg en dwang

Op 1 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek tot rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een betrokkene in een geregistreerde accommodatie, op verzoek van het CIZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk langzaam progressieve dementie, en dat zijn gedrag leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank oordeelt dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om dit ernstig nadeel te voorkomen, aangezien de betrokkene 24 uur per dag zorg en toezicht nodig heeft. De advocaat van de betrokkene heeft aangevoerd dat er alternatieven zijn, maar de rechtbank oordeelt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van twee jaar, tot en met 8 mei 2026, ondanks het verzet van de betrokkene tegen zijn verblijf. De rechtbank heeft overwogen dat de situatie nu goed is en vreest dat een terugkeer naar huis zal leiden tot escalatie van de situatie. De beslissing is op 1 augustus 2024 mondeling gegeven en op 15 augustus 2024 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/682827 / FA RK 24-5368
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 1 augustus 2024 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [woonplaats] ,
op dit moment verblijvende in [verblijfplaats] ,
advocaat mr. M. Drenth te Dordrecht.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 17 juli 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 19 mei 2022;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam 1] , specialist ouderengeneeskunde, van 15 juli 2024;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 16 juli 2024;
  • een afschrift van het zorgplan van 3 juni 2024;
  • de beschikking van 8 mei 2023 waarbij de eerdere rechterlijke machtiging is verleend.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene bijgestaan door mr. Ch.J. Nicolaï, waarnemend advocaat;
  • [naam 2] , specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan Zorgwaard (hierna: de behandelaar).

2.Beoordeling

2.1.
Op 8 mei 2023 is door de rechtbank een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf verleend tot en met 8 mei 2024. Op 17 juli 2024 heeft het CIZ verzocht een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie te verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd voor de duur van twee jaar.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten langzaam progressieve dementia.
2.3.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van deze psychogeriatrische aandoening tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene bekend is met een halfzijdige verlamming, waardoor hij in een rolstoel zit. Hij is zorgafhankelijk bij zijn dagindeling, er was sprake van een verstoord dag- en nachtritme, en zelfzorg, hij heeft sturing nodig. Er was sprake van verbale agressieve ontladingen, achterdocht en confabulaties. Zonder rechterlijke machtiging zou betrokkene terugvallen in zijn oude gedrag met zelfverwaarlozing met ernstig lichamelijk en psychisch letsel, sociale teloorgang en opnieuw alcoholgebruik. De mantelzorgers van betrokkene hebben aangegeven een terugkeer naar de thuissituatie niet meer mogelijk te achten. Dit zou ook voor de echtgenote van betrokkene, die dezelfde leeftijd heeft, ernstig nadeel opleveren, zij voelde zich niet veilig.
2.4.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, omdat betrokkene 24 uur per dag zorg en toezicht nodig heeft.
2.5.
Namens betrokkene voert de advocaat aan dat betrokkene de financiële middelen heeft om zorg in te kunnen kopen, dat kan hij zo nodig ook aantonen. Er is dus een alternatief.
De behandelaar verklaart desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling dat er naar haar weten niets is geregeld in de thuissituatie. In het verleden was er sprake van agressie en daardoor gedragsproblemen. Door betrokkene structuur te bieden is dat gekeerd en is betrokkene overgeplaatst naar een andere woning. De behandelaar voorziet een terugval als betrokkene naar huis gaat. Daarnaast heeft de familie aangegeven dat zij een terugkeer van betrokkene niet zien zitten.
De rechtbank overweegt dat tijdens de mondelinge behandeling op o8 mei 2023 ook al is besproken dat betrokkene onderzoek wilde doen naar de mogelijkheid om zorg in te kopen in de thuissituatie. De rechtbank oordeelt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De enkele stelling dat betrokkene voldoende financiële middelen heeft is onvoldoende. Nergens blijkt uit dat er onderzoek is gedaan en dat er contracten zijn opgevraagd. Betrokkene heeft hier de kans toe gehad. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de echtgenote heeft aangegeven de situatie thuis niet aan te kunnen. De rechtbank realiseert zich hoe verdrietig dit is voor betrokkene die graag zijn laatste levensfase thuis met zijn echtgenote zou willen doorbrengen.
2.6.
Namens betrokkene bepleit de advocaat afwijzing van het verzoek omdat betrokkene niet wil blijven. Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene zich (dagelijks) verzet tegen zijn verblijf en naar huis wil. Betrokkene kan hier boos over worden, waarbij agressief gedrag kan ontstaan.
De behandelaar licht toe dat betrokkene in eerste instantie is opgenomen met een rechterlijke machtiging. Omdat betrokkene tevreden leek, is hij opgenomen geweest met een besluit ex artikel 21 Wzd. Dit ging eerst goed, maar betrokkene gaf steeds vaker aan dat hij terug naar zijn vrouw wil en voor haar wil zorgen. Omdat er sprake was van een blijvend verschil van inzicht, is opnieuw een rechterlijke machtiging aangevraagd.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de advocaat en oordeelt dat gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen voortzetting van het verblijf. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat betrokkene graag met zijn echtgenote thuis wil verblijven. Gebleken is echter dat het nu goed gaat met betrokkene door de structuur die de accommodatie hem biedt. De rechtbank vreest, gelet op hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, dat de situatie tussen betrokkene en zijn echtgenote opnieuw zal escaleren, indien hij naar huis gaat. Het gaat nu goed tussen betrokkene en zijn echtgenote en de rechtbank wil dit koesteren.
2.7.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd.
Namens betrokkene bepleit de advocaat subsidiair toewijzing van het verzoek voor de duur van zes maanden, in plaats van de verzochte twee jaar. De voorgaande rechterlijke machtiging is op 8 mei 2024 geëxpireerd. Er is volgens de advocaat geen sprake van aansluiting, de vorige machtiging is 12 weken geleden verlopen. Volgens de Wzd kan een eerste rechterlijke machtiging slechts worden toegewezen voor de duur van zes maanden. Desgevraagd geeft de advocaat aan niet akkoord te gaan met een toewijzing voor de duur van twee jaar, nu de rechtsbescherming van betrokkene daarmee in het geding komt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de advocaat en zal de rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd toewijzen tot en met 8 mei 2026. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een aansluitende machtiging. In de tussenliggende periode verbleef betrokkene op grond van een besluit ex artikel 21 Wzd in de accommodatie, omdat er toen geen verzet was. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 12 februari 2021 (HR:2021:227) blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de wetgever verlening van een opvolgende machtiging heeft willen uitsluiten voor een geval waarin het verzoek na afloop van de vorige machtiging was ingediend maar betrokkene nog in de accommodatie verbleef. De rechtbank zal, gelet op het door de wettelijke termijnen beschermde belang van betrokkene, de termijnoverschrijding compenseren door de machtiging toe te wijzen alsof deze aansluit op de vorige machtiging dus tot en met 8 mei 2026 in plaats van 1 augustus 20256.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van [betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 8 mei 2026;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 1 augustus 2024 mondeling gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter, in tegenwoordigheid van T.M. Helleman, griffier, en op 15 augustus 2024 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.