ECLI:NL:RBROT:2024:7859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
83-163189-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op witwassen van criminele gelden met een gevangenisstraf van 5 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte ontving in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 juni 2019 in totaal € 83.204,53 op zijn bankrekening uit een onbekende bron. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze gelden van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft grote bedragen contant opgenomen van zijn rekening, wat leidde tot de verdenking van witwassen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 5 maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de illegale herkomst van de gelden. De rechtbank benadrukte dat het witwassen van criminele gelden een bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte door zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan deze criminaliteit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op 5 maanden, rekening houdend met de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-163189-21
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboortpelaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. A.D. Kupelian, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.E.J. Backer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte had geen wetenschap van, en geen betrokkenheid bij de Facebookpagina van [naam horecagelegenheid] die gebruikt werd bij handel in sigaretten. De verdachte heeft geen afspraken met kopers van sigaretten gemaakt en is evenmin hiervoor in Duitsland geweest. De afspraken werden gemaakt door de medeverdachte [medeverdachte], zijn broer, en hij is degene die de kopers van zijn sigaretten in totaal € 83.000,- liet betalen op de ING-bankrekening van de verdachte. De verdachte ontving hiervan geen bankafschriften. De verdachte pinde de geldbedragen van zijn ING-bankrekening, maar droeg deze vervolgens af aan zijn broer.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier kan worden vastgesteld dat de koopprijs van onveraccijnsde sigaretten die de broer van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte], verhandelde door de kopers werd gestort op de ING-bankrekening van de verdachte. Er is vanaf april 2017 tot en met mei 2019 van 155 verschillende bankrekeningen door kopers van die illegale sigaretten in totaal € 83.204,- op de ING-bankrekening van de verdachte overgemaakt. Dit was de enige ‘voedingsbron’ van die bankrekening; de verdachte liet zijn maandelijkse salaris van € 1.500,- netto namelijk op zijn SNS-bankrekening storten.
Uit het dossier blijkt dat na de overboekingen door derden op die ING-bankrekening het leeuwendeel van die gelden met een hoge frequentie (150 keer) in totaal tot een bedrag van € 71.150,- contant van deze bankrekening is opgenomen, waarvan 147 geldopnames plaatsvonden in de [naam gemeente], de woonplaats van de verdachte; zijn broer [medeverdachte] woonde ook toen al in [plaatsnaam 1]. Het restant van genoemd totaalbedrag op de ING-bankrekening werd gebruikt voor diverse betalingen aan derden.
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de FIOD verklaard dat hij dat contante geldbedrag heeft gepind en dat hij dan alleen op het beeldscherm van de pinautomaat keek naar het saldo van de ING-bankrekening en het verloop van die rekening dan niet zag.
Zo dit al juist zou zijn, verontschuldigt dit de verdachte niet. De verdachte, die de enige rekeninghouder van deze bankrekening was, is daarmee ook verantwoordelijk voor het gebruik dat van deze rekening wordt gemaakt, zoals de overboekingen op, en afboekingen van die rekening, en hij had zich op zijn minst genomen vragen moeten stellen of onderzoek moeten doen naar de herkomst van deze aanzienlijke inkomsten uit ‘onbekende bron’, waarvan hij in ieder geval wist dat het niet om eigen reguliere inkomsten van ging. Van enig onderzoek daarnaar door de verdachte is niet gebleken. Integendeel heeft hij verklaard dat hem ook niet interesseerde waar dat geld op die rekening vandaan kwam.
Door desondanks deze geldstroom via zijn bankrekening mogelijk te maken en daarvan ook regelmatig aanzienlijke bedragen contant op te nemen heeft de verdachte dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij geldbedragen heeft witgewassen, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet hierop.
Uit het dossier kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van, en betrokkenheid had bij de bron van deze inkomsten, de illegale sigarettenhandel van zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte]. Ook kan niet worden vastgesteld dat hij daarvan had moeten weten, omdat ook niet kan worden vastgesteld dat hijzelf de beschikking had over de bankafschriften van zijn ING-bankrekening. Bewuste en nauwe samenwerking met zijn broer bij het witwassen kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het medeplegen van (gewoonte)witwassen.
4.1.3.
Conclusie
Er is wettig en overtuigend bewijs voor gewoontewitwassen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 juni 2019 te Oss (telkens) voorwerpen, te weten geldbedragenvan (in totaal) EUR 83.204,53 voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen geheel ,
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 2 jaar schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van in totaal ruim € 83.000,-, dat uit niet-legale bron op zijn bankrekening was binnengekomen. Het is gebleken dat het om inkomsten van illegale sigarettenhandel van zijn broer ging. De verdachte nam hiervan aanzienlijke bedragen van in totaal € 71.000,- contant op. Het resterende bedrag werd gebruikt voor het verrichten van betalingen aan derden.
Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien bevordert witwassen het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden of het verhullen van de criminele herkomst daarvan, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De verdachte heeft door het plegen van het delict daaraan een bijdrage geleverd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 mei 2024 op naam van de verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de hoogte van het fraudebedrag in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken (hierna LOVS) bij fraude.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden een passende straf.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 4 december 2019, omdat op die datum de verdachte in verzekering gesteld is. Er is vanaf die datum tot aan dit vonnis een periode van 57 maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden geldt als redelijke termijn in deze zaak een periode van 24 maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn met 33 maanden is geschonden en dat er een inbreuk is gemaakt op artikel 47 van de HGEU en artikel 6, eerste lid, van het EVRM. In dit geval is strafvermindering van 1 maand een passende compensatie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en I. Bouter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 1 juni 2019
te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] en/of (elders) in Nederland en/of te Gronau en/of elders in
Duitsland,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (van) één of meer voorwerp(en), te weten
(een) geldbedrag(en) van (in totaal) EUR 83.204,53 (AMB-053, p. 19), in elk geval
(een) of meer geldbedrag(en),
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben overgedragen en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik
heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerp(en)
geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een
gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van
Strafrecht)