ECLI:NL:RBROT:2024:7749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 24/7598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van de Opiumwet na aantreffen van grote hoeveelheid harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan over de sluiting van de woning van verzoekster op grond van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had op 1 augustus 2024 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, nadat in de nabijheid van de woning 20.000 keer de gebruikershoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Verzoekster, die met haar partner en vier minderjarige kinderen in de woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om in de woning te kunnen blijven wonen. Tijdens de zitting op 19 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren. De derde-partij, die ook betrokken was, is niet verschenen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster en haar gezin anders gedurende drie maanden geen toegang tot hun woning zouden hebben. De voorzieningenrechter heeft de bestuurlijke rapportage van de burgemeester als helder en voldoende onderbouwd beschouwd. Verzoekster heeft niet aangetoond dat de aangetroffen drugs niet bestemd waren voor verkoop of verstrekking, en de burgemeester was bevoegd om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet.

De voorzieningenrechter heeft ook de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting beoordeeld. Hoewel verzoekster heeft aangevoerd dat de sluiting niet evenwichtig is en dat zij en haar gezin dakloos dreigen te raken, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekster en haar kinderen. De sluiting is noodzakelijk voor het herstel van de openbare orde en de burgemeester heeft niet hoeven volstaan met een minder ingrijpend middel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat de beslissing tot sluiting in bezwaar in stand zal blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7598

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam 1], verzoekster

(gemachtigde: mr. T. Altindag),
en

de burgemeester van Rotterdam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam 2]

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1.1.
Met het primaire besluit van 1 augustus 2024 heeft de burgemeester de woning van verzoekster gesloten voor de duur van drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde, en de gemachtigde van de burgemeester met mr. B. Dogan. De derde-partij is met kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

2. Verzoekster woont met haar partner en vier minderjarige kinderen in de woning de aan [adres] (de woning).
3. In een bestuurlijke rapportage van 25 juni 2024 is (samengevat) het volgende vermeld:
Vanwege een onderzoek naar een mishandeling (waarin de broer van de hoofdbewoner van de woning verdachte is) is de politie op 12 juni 2024 langsgegaan bij de woning. Toen zij voor de deur stond, hoorde de politie een mannenstem en een vrouwenstem in de woning. Nadat zij door een vrouw waren binnengelaten, zagen de politieagenten de balkondeur openstaan. De politieagenten keken door de openstaande deur naar buiten en zagen de hoofdbewoner op de grond liggen, met zijn benen en arm in een onnatuurlijke houding. Naast hem lag een tas met tien pakketjes erin met (naar later bleek) cocaïne (in totaal netto 10 kilogram). Eén van de kinderen die in de woning aanwezig was, verklaarde dat papa paniek kreeg toen de politie voor de deur stond, dat hij een tas achter de bank vandaan pakte en uit het raam is gesprongen. In de woning werden een gps tracker en drie telefoons aangetroffen.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage en nadat verzoekster een zienswijze heeft ingebracht, heeft de burgemeester besloten om verzoeksters woning te sluiten voor drie maanden. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij voorlopig in haar woning kan blijven wonen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en de rechtbank hoeft dit in een (eventuele) bodemprocedure niet te volgen.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, hebben verzoekster en haar gezin immers gedurende de komende drie maanden geen toegang tot hun woning.
Beoordelingskader
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet (Opw) is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
9. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in beginsel overgaat tot sluiting van een woning.

Mocht de burgemeester uitgaan van de bestuurlijke rapportage?

10. Verzoekster voert aan dat de bestuurlijke rapportage een onjuist beeld oproept, dat niet volgt uit het onderliggende strafdossier. De bestuurlijke rapportage suggereert ten onrechte dat de drugs uit de woning komen en dat de tas aan de hoofdbewoner toebehoort. Ook doet de bestuurlijke rapportage vragen rijzen. Zo is bijvoorbeeld niet vermeld op welke afstand van de hoofdbewoner de tas lag en is niet geloofwaardig dat haar minderjarige kind van zeven jaar de vermelde zin zou hebben gebruikt, gezien de zinsbouw. Volgens verzoekster had de burgemeester daarom nader onderzoek moeten verrichten en niet mogen uitgaan van de bestuurlijke rapportage.
10. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarin niet. In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat die naar waarheid is opgemaakt op basis van op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van zo’n rapportage. Als de in een rapportage of proces-verbaal vermelde bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd [1] .
12. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat de bestuurlijke rapportage helder is en dat de beschrijving daarin van wat de politie heeft gezien en gehoord geen vragen oproept. In de rapportage is geen citaat van het minderjarige kind van verzoekster opgenomen, maar een zakelijke weergave van wat de politie het kind heeft horen zeggen. Verzoekster heeft haar standpunt dat de bestuurlijke rapportage een onjuist beeld oproept niet met stukken onderbouwd, ook niet met stukken uit het strafdossier waaruit volgens verzoekster anders zou blijken. De burgemeester hoefde daarom geen nader onderzoek te doen en mocht van de bestuurlijke rapportage uitgaan.

Is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten?

13. Verzoekster betwist dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. Het is volgens verzoekster niet aannemelijk dat de aangetroffen drugs uit de woning kwamen en dat de drugs bestemd waren voor handel.
14. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling is artikel 13b, eerste lid, van de Opw niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden ‘daartoe aanwezig’ moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Dat wil zeggen voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs en/of 0,5 gram harddrugs de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan de rechthebbende van het pand (verzoekster) om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opw bevoegd om de woning te sluiten.
14. In de nabijheid van de woning is meer dan 0,5 gram harddrugs aangetroffen, namelijk 10 kilogram cocaïne. Dit is een zeer ruime overschrijding van de grens van 0,5 gram (20.000 keer de gebruikershoeveelheid) en dus een handelshoeveelheid. Verzoekster heeft met wat zij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen drugs niet bestemd waren voor verkoop, verstrekking of aflevering. Verder mocht de burgemeester, gelet op wat hiervoor is overwogen, op grond van de bestuurlijke rapportage ervan uitgaan dat de drugs afkomstig waren uit de woning en toebehoorden aan de mede- hoofdbewoner. De burgemeester was dus bevoegd de woning te sluiten.
Is sluiting noodzakelijk?
16. Verzoekster voert aan dat er geen sprake is van noodzaak om de woning te sluiten. De burgemeester heeft zich volgens verzoekster ten onrechte op het standpunt gesteld dat de openbare orde ernstig is verstoord omdat niet gebleken is van loop op de woning en de woning hooguit als opslagplaats is gebruikt. Er is geen herhalingsgevaar. Haar partner is weliswaar inmiddels geschorst uit voorlopige hechtenis op grond van zijn medische situatie, maar gelet op zijn gezondheidstoestand hoeft voor herhaling niet worden gevreesd. Verzoekster betoogt verder dat, indien een sluiting noodzakelijk zou zijn, de burgemeester kon volstaan met een kortere sluiting (van hoogstens één maand).
17. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig heeft mogen achten en niet gehouden was met een minder ingrijpend middel te volstaan. Met de burgemeester acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel en dat sprake is van een ernstig geval. In de woning is namelijk een erg grote handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen met een straatwaarde van € 500.000,-. Ook als de woning enkel voor opslag van harddrugs zou zijn gebruikt, betekent dit dat de woning onderdeel was van de keten van drugshandel. Daarbij zijn in de woning een gps tracker en drie telefoons aangetroffen waarvoor verzoekster geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Verder bevindt de woning zich in een wijk waarbij drugsoverlast een veelvoorkomend probleem is. De burgemeester mocht zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de openbare orde ernstig is verstoord en dat verdere aantasting daarvan (of herhaling) moet worden voorkomen en dat niet kon worden volstaan met een minder ingrijpend middel. Een sluiting verhindert dat de woning opnieuw wordt gebruikt voor het drugscircuit en doet de bekendheid van de woning als drugspand teniet. Een zichtbare sluiting zorgt er immers voor dat bij iedereen die weet dat in de woning drugs aanwezig zijn, bekend wordt dat de drugs er niet meer zijn. Daarmee wordt ook het risico van een ripdeal en mogelijk onveilige situatie voor omwonenden weggenomen, en een signaal afgegeven dat vanuit de overheid wordt opgetreden tegen drugspanden. De burgemeester heeft kunnen overwegen dat een waarschuwing niet volstaat om die doelen te bereiken.
Is sluiting evenwichtig?
18. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
19. Verzoekster stelt dat de sluiting niet evenwichtig is. Zij doet een beroep op artikel 8 van het EVRM [2] . Verzoekster heeft geen alternatieve huisvesting en door de ontbinding van de huurovereenkomst die hoogstwaarschijnlijk zal volgen dreigt zij met haar gezin dakloos te raken. Haar familie heeft blijkens de overgelegde verklaringen geen ruimte verzoekster en haar gezin op te vangen en instanties kunnen of willen haar niet helpen. Haar financiële situatie laat het niet toe andere woonruimte te bekostigen. Ook dient er rekening te worden gehouden met de medische situatie van verzoekster en van haar partner en de psychische situatie van de kinderen.
20. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster in haar verzoekschrift en op de zitting in het kader van de evenwichtigheid meer (concrete) feiten en omstandigheden aanvoert dan zij in haar zienswijze heeft gedaan. De burgemeester heeft daarmee in zijn besluit nog geen rekening kunnen houden. Wel heeft hij op de zitting op de aangevoerde feiten en omstandigheden gereageerd. De voorzieningenrechter vindt dat het besluit voor wat betreft de belangen van de minderjarige kinderen te summier is gemotiveerd. Gelet op wat de burgemeester ter zitting heeft opgemerkt, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding te oordelen dat het besluit tot sluiting van de woning in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. De burgemeester kan immers in de beslissing op bezwaar de motivering aanvullen, zoals hij ook op de zitting heeft gedaan. De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer gewicht kunnen en mogen toekennen aan het belang van het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan het belang van verzoekster en haar gezin. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
20. Inherent aan een woningsluiting is dat de bewoners de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De sluiting van de woning is een inmenging als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opw en daarom bij de wet voorzien. De sluiting dient daarnaast een legitiem doel, namelijk het herstel van de openbare orde. Zoals hierboven al is overwogen, mocht de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk achten en heeft hij niet hoeven volstaan met een waarschuwing. De sluiting is ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Weliswaar kan uit de bestuurlijke rapportage en de overige stukken niet worden opgemaakt in hoeverre verzoekster op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de woning en haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt, maar aannemelijk is dat dit wel te verwijten is aan de mede-hoofdbewoner (de partner van verzoekster). Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat haar partner inmiddels weer in de woning verblijft. Verzoekster heeft daarbij verklaard dat zij niet weet of zij, gelet op de gebeurtenissen de relatie met haar partner wil voortzetten, maar dat neemt niet weg dat verzoekster haar partner weer heeft toegelaten in de woning en dat zij daar thans weer samen met hun kinderen verblijven. Verzoekster ondervindt mede daardoor de gevolgen van keuzes die haar partner heeft gemaakt. Dat er minderjarige kinderen zijn in het gezin, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester moet afzien van een sluiting. Ter zitting heeft de burgemeester verklaard dat verzoekster is gewezen op instanties die mogelijk vervangende woonruimte kunnen bieden dan wel hulp bij het zoeken daarvan. Ook is door het crisis- en interventieteam en het wijkteam bijstand aangeboden ten behoeve van het zoeken van alternatieve woonruimte en het verwerken van de gebeurtenissen door de kinderen. De burgemeester heeft daarbij verklaard dat verzoekster een uitgebreid sociaal netwerk heeft en dat, ook al verklaren familieleden in eerste instantie dat zij geen onderdak kunnen bieden, de ervaring leert dat betrokkenen veelal toch binnen hun netwerk kunnen verblijven. Mocht bij de sluiting blijken dat het verzoekster toch niet is gelukt tijdelijk onderdak voor haar gezin te regelen, dan zal de burgemeester ten allen tijde voorkomen dat kinderen op straat komen te staan en hen alsnog opvang bieden. De burgemeester geeft zich hiermee voldoende rekenschap van de belangen van verzoekster en de kinderen en komt hiermee voldoende aan die belangen tegemoet. Dat die opvang voor de kinderen verre van ideaal is, is voorstelbaar, maar die situatie is het gevolg van de keuze van de partner van verzoekster om in de woning waarin verzoekster en hij met hun minderjarige kinderen wonen een zeer grote hoeveelheid cocaïne aanwezig te hebben. Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat zij volgens het wijkteam bij Centraal Onthaal geweigerd zal worden vanwege vrees voor dreiging vanuit het drugscircuit. Zij heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. De burgemeester heeft dit dan ook, mede gelet op zijn ambtshalve kennis en ervaring, niet aannemelijk hoeven achten. Wel zal verzoekster, evenals anderen die een beroep doen op Centraal Onthaal, aan de daarvoor geldende voorwaarden moeten voldoen (waaronder de voorwaarde dat zij niet zelfredzaam is). Dat verzoekster en/of haar partner door medische problematiek specifiek aan deze woning gebonden zijn, is niet met stukken onderbouwd. Met de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat, indien verzoekster en/of haar partner om medische redenen zijn aangewezen op een lift, niet valt in te zien waarom zij niet in een ander appartementencomplex waar ook een lift aanwezig is of in een gelijkvloerse woning kunnen verblijven. Dat de gevolgen van een sluiting groot kunnen zijn, nu [naam derde-partij] de huurovereenkomst wil ontbinden, heeft de burgemeester ook niet tot een andere beslissing hoeven brengen. Dit is immers het gevolg van de keuzes die de partner van verzoekster heeft gemaakt. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

22. De voorzieningenrechter verwacht dat de beslissing tot sluiting in bezwaar in stand zal blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:2021:2826.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.