ECLI:NL:RBROT:2024:7623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5681
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Maassluis en het college van burgemeester en wethouders van Maassluis. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 14 maart 2024, waarin de rechtbank had vastgesteld dat het besluit van 17 juli 2023 een motiveringsgebrek vertoonde. Het college kreeg de kans om dit gebrek te herstellen. In de tussenuitspraak werd geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de zaak vervolgens beoordeeld op basis van nieuwe rapportages van Salude, die de eerdere onduidelijkheden moesten wegnemen.

De rechtbank oordeelde dat het college het gebrek in de besluitvorming had hersteld met de rapportages van 29 mei en 11 juni 2024. De rapportages gaven aan dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar dat er mogelijkheden waren voor verbetering van zijn belastbaarheid. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had besloten om eiser tijdelijk ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen, maar dat een volledige ontheffing niet gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het college de gebreken had hersteld.

Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door het college moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Maassluis, eiser

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, het college

(gemachtigde: mr. M. Raslan).

Procesverloop

1. Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 14 maart 2024 (de tussenuitspraak) verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
1.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) een motiveringsgebrek kent en heeft zij het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
1.2.
Bij brief van 11 juni 2024 heeft het college de rechtbank bericht dat uiterlijk vóór 1 juli 2024 het gebrek in de besluitvorming zal worden hersteld.
1.3.
Bij brief van 28 juni 2024 heeft het college in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering en onderbouwing met als bijlage een medisch advies, een arbeidskundig advies en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van Salude ingezonden.
1.4.
Eiser is in de gelegenheid gesteld te reageren op de herstelpoging van het college, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.5.
De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, zodat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal hieronder beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven of dat zij, indien de rechtsgevolgen niet in stand kunnen blijven, zelf in de zaak kan voorzien.
De tussenuitspraak van 14 maart 2024 en herstel van het gebrek
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het college heeft in het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Naar aanleiding van een eerdere aanvraag van een ontheffing van de arbeidsverplichting in april 2020 heeft een medisch en arbeidsdeskundig belastbaarheidsonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft vanwege de coronacrisis slechts telefonisch plaatsgevonden. Het toen opgestelde rapport bevat sterke indicaties voor grote en langdurige beperkingen en minimale inzetbaarheid en bevat daarmee aanwijzingen voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. In bezwaar was de inzet van eiser er gelet op de bezwaargronden primair op gericht een permanente ontheffing te verkrijgen en is aangevoerd dat de klachten alleen maar verergeren. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard met overneming van het advies van de bezwaar adviescommissie. Deze commissie heeft zich echter slechts beperkt tot het oordeel dat het college gelet op de vaste gedragslijn kon volstaan met een tijdelijke ontheffing van drie jaren en heeft zich niet uitgelaten over de permanente vrijstelling en daarvoor benodigd bewijs. Het college heeft niet onderbouwd dat nog verbetering kon worden verwacht, terwijl daar gelet op de inhoud van het rapport uit 2020, de stelling van eiser dat de situatie niet beter is geworden en alleen verslechtert, en gezien de gevorderde leeftijd van eiser, wel aanleiding voor was. Dat heeft het college ten onrechte niet onderkend. Het college kon niet zonder nader (medisch) onderzoek voorbijgaan aan de bezwaargrond dat een permanente ontheffing had moeten worden verleend
4. Het college heeft aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. Naar aanleiding van de tussenuitspraak is eiser op 27 maart 2024 aangemeld bij Salude voor een medische en arbeidskundige keuring. De medische keuring heeft op 28 mei 2024 plaatsgevonden en de arbeidskundige keuring op 7 juni 2024.
4.1.
Met betrekking tot het door de rechtbank geconstateerde gebrek dat het college in het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA is de rechtbank van oordeel dat het college dit gebrek met de rapportages van Salude van 29 mei 2024 en 11 juni 2024 heeft hersteld. In de rapportages wordt met de gegeven toelichtingen de in de tussenuitspraak gesignaleerde onduidelijkheden weggenomen.
4.2.
Volgens de Rapportage Medisch Advies Participatiewet van 29 mei 2024, opgesteld door [naam 2] adviserend arts, is eiser wel in staat tot functioneren. De klachten en beperkingen van eiser worden in objectieve zin aannemelijk geacht. Op de korte termijn is eiser niet in staat tot het leveren van een tegenprestatie/loonvormende werkzaamheden. Indien er op termijn een adequate medische behandeling wordt opgestart en deze enig effect heeft, dan mag er een tegenprestatie verwacht worden. Eiser is daarom op de langere termijn in staat tot het leveren van een tegenprestatie/loonvormende arbeid. Eiser is dan aangewezen op passende werkzaamheden volgens de ingevulde FML. Er is geen medische indicatie voor een urenbeperking op de langere termijn. Gezien de deconditionering adviseert de adviserend arts om de tegenprestatie/loonvormende arbeid op de langere termijn tijdcontingent op te bouwen voor de duur van 12 maanden. De verwachting is dat de belastbaarheid van eiser kan verbeteren. Indien eiser adequate begeleiding/behandeling ontvangt, is er een kans dat de klachten kunnen verbeteren.
4.3.
In de Rapportage Arbeidsdeskundig Advies Participatiewet van 11 juni 2024, opgesteld door [naam 3] , arbeidsdeskundige, is opgenomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt voor eiser zeer groot is. Als eiser een behandeling krijgt voor zijn klachten, kan hij mogelijk op termijn een laagdrempelige start maken met activering/vrijwilligerswerk. Op het moment van het advies is het nog niet duidelijk of en wanneer eiser een behandeling gaat volgen. De arbeidsdeskundige adviseert eiser met rust te laten, zodat hij zich kan richten op het verbeteren van zijn gezondheid.
4.4.
Uit de adviezen blijkt dat eiser benutbare mogelijkheden heeft. Uit het verslag van de adviserend arts volgt dat de belastbaarheid van eiser kan verbeteren na inzet van adequate begeleiding/behandeling en dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Wel staat vast dat eiser momenteel niet in staat is tot het leveren van een tegenprestatie/loonvormende werkzaamheden. De arbeidsdeskundige adviseert om eiser rust te geven voor zijn herstel. Met de tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting wordt aan eiser tijd en rust gegeven om te werken aan zijn herstel.
4.5.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Het college heeft eiser dus op goede gronden enkel tijdelijk ontheven van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, onderdelen a en c, van de Pw.
Beoordeling van de overige beroepsgronden
5. In de tussenuitspraak is de rechtbank niet meer toegekomen aan de beoordeling van de resterende beroepsgronden (zoals weergegeven in de tussenuitspraak, in rechtsoverweging 9). De rechtbank beoordeelt deze beroepsgronden hierna.
6. Ten aanzien van de eisers betoog dat hij ook van de re-integratieverplichting moet worden ontheven oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het voorgaande volgt dat het college terecht een tijdelijk ontheffing als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet heeft verleend. Bij een tijdelijke ontheffing kan overeenkomstig dit artikel geen ontheffing van de re-integratieverplichting worden verleend. De tijdelijkheid van de ontheffing kan immers niet los worden gezien van het toewerken naar arbeidsparticipatie, waartoe re-integratie dienstig is. De stelling van eiser dat de verleende ontheffing ook voor de re-integratieverplichtingen heeft te gelden, miskent dat dit slechts mogelijk is indien en voor zover eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
7. De rechtbank ziet verder in hetgeen eiser heeft aangevoerd evenmin reden om te oordelen dat het college heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en/of motiveringsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
De griffier is verhinderd
te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.