ECLI:NL:RBROT:2024:762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
10729159 CV EXPL 23-26797
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de pachtkamer en kwalificatie van een pachtovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024, staat de bevoegdheid van de pachtkamer centraal, evenals de kwalificatie van een pachtovereenkomst. Eiseres, een landbouwbedrijf, heeft een stuk land in gebruik voor akkerbouw en stelt dat er een pachtovereenkomst bestaat met de gedaagde, de erfgenaam van de vorige eigenaar. De pachtkamer moet beoordelen of de overeenkomst voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 7:311 BW, dat de definitie van pacht geeft. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad uit 2019, waarin wordt gesteld dat de inhoud van de overeenkomst bepalend is voor de kwalificatie als pachtovereenkomst, ongeacht de intenties van de partijen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een pachtovereenkomst, omdat het land tegen een vergoeding in gebruik is gegeven voor landbouwdoeleinden. De gedaagde betwist de kwalificatie en stelt dat er geen bedrijfsmatige landbouw plaatsvond, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de kwalificatie. De pachtkamer is bevoegd om de zaak te behandelen, en de gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal verder worden behandeld in een zitting waar partijen hun beschikbaarheid moeten doorgeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10729159 CV EXPL 23-26797
datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de pachtkamer
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. M.J.G. Pennings,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
gemachtigde: mr. W.M. Bijloo.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 september 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met een eis in het incident, met bijlage;
  • het antwoord in het incident, met bijlagen.

2.De eis in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres01] eist in de hoofdzaak:
- schriftelijke vastlegging dat tussen partijen een pachtovereenkomst voor onbepaalde tijd
bestaat ten aanzien van het perceel, kadastraal bekend [perceel01] , groot circa 7,84 hectare waarbij jaarlijks voor 1 april afspraken gemaakt worden over de op het perceel te telen gewas en de daarover verschuldigde vergoeding waarbij de hoogte van de pachtprijs is gelegen tussen € 4.000,- en € 8.000,- voor het gehele perceel;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiseres01] baseert de eis op de tussen partijen geldende pachtovereenkomst. [eiseres01] is een landbouwbedrijf en teelt aardappelen, wortel- en knolgewassen en granen, peulvruchten en oliehoudende zaden. De aandeelhouders van [eiseres01] , [naam01] en [naam02] , hebben de mondelinge pachtovereenkomst tussen de vader van [eiseres01] en de vader van [naam03] (hierna: [naam03] ) met betrekking tot het perceel akkerbouwgrond in [perceel01] , groot 7,84 hectare, overgenomen. [eiseres01] maakte jaarlijks afspraken met [naam03] over de te verbouwen gewassen en de pachtprijs. In 2016 is de pachtovereenkomst met instemming van [naam03] overgedragen aan [eiseres01] . In oktober 2021 is [naam03] overleden, [gedaagde01] is haar enige erfgenaam. [eiseres01] en [gedaagde01] hebben begin 2022 afspraken gemaakt over het telen van aardappelen en de pachtprijs van € 8.000,- voor dat jaar. Voor 2023 is overeengekomen dat er wintertarwe wordt verbouwd tegen een pachtprijs van € 4.000,-.

3.De eis in het incident

3.1.
[gedaagde01] vordert in het incident dat de pachtkamer zich onbevoegd verklaart om van deze zaak kennis te nemen en de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van het incident.
3.2.
[gedaagde01] voert daartoe aan dat er geen sprake is van pacht nu er, kort gezegd, geen bedrijfsmatige landbouw door [naam01] wordt uitgevoerd. Daarnaast werd er elk jaar een nieuwe overeenkomst gesloten zodat er geen sprake is van een langdurige overeenkomst, voor de kwalificatie van de overeenkomst moet dan ook gekeken worden naar de laatste overeenkomst van 2023.

4.De beoordeling

in incident

Bevoegdheid pachtkamer
4.1.
[eiseres01] heeft de dagvaarding aangebracht bij de pachtkamer. [gedaagde01] meent dat de pachtkamer niet bevoegd is. Daarom moet de pachtkamer eerst beoordelen of zij wel bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
4.2.
Artikel 1019j, aanhef en onder a Rv bepaalt dat vorderingen betreffende pachtovereenkomsten als bedoeld in de vijfde titel van boek 7 BW worden behandeld en beslist door de pachtkamer. De vraag of verwijzing nodig is, wordt beoordeeld aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil (artikel 71 lid 3 Rv.). De pachtkamer moet dus (voorlopig) beoordelen of sprake is van een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:311 BW.
Maatstaf
4.3.
Voor de vraag of er sprake is van een pachtovereenkomst of niet, wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2034) waaruit volgt dat als de inhoud van een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van artikel 7:311 BW, de overeenkomst moet worden aangemerkt als een pachtovereenkomst. Niet van belang is of de partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van pacht te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de pachtovereenkomst. Deze vraag naar de kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de
daaraan voorafgaande vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die voorafgaande vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Nadat met behulp van die maatstaf de inhoud van de overeenkomst is vastgesteld (uitleg), kan worden beoordeeld of die overeenkomst de kenmerken heeft van een pachtovereen-komst (kwalificatie), aldus de Hoge Raad.
Uitleg
4.4.
Eerst dient dus de inhoud van de overeenkomst(en) - dat wil zeggen de wederzijdse rechten en verplichtingen – te worden vastgesteld. Voor de uitleg van wat partijen (destijds) hebben afgesproken komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar over en weer mochten verwachten. Hierbij komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het geval, waaronder de wijze waarop partijen zich hebben gedragen in de uitvoeringsfase van de overeenkomst.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat door partijen en hun voorgangers nooit iets op papier is gezet. Tussen hen is het volgende echter niet in geschil. De vaders van [eiseres01] en [naam03] zijn medio jaren tachtig overeengekomen dat [eiseres01] een stuk land van [naam03] tegen een jaarlijkse vergoeding mocht gebruiken voor akkerbouw. [naam03] en [eiseres01] hebben dit gebruik op dezelfde voet voortgezet tot het overlijden van [naam03] in 2021, ongeacht of [gedaagde01] in de hoofdprocedure lijkt te willen betwisten dat het gebruiksrecht is overgegaan van [eiseres01] op [eiseres01] . [eiseres01] stelde elk jaar voor, conform afspraak, welk gewas er verbouwd zou gaan worden en tegen welke prijs en [naam03] keurde dat elk jaar goed. De vergoeding is afhankelijk van welk gewas wordt verbouwd. Sinds 2016 laat [eiseres01] het werk uitvoeren door een loonwerker. Aan het eind van het seizoen wordt het land op kosten van [naam03] omgeploegd. Na het overlijden van [naam03] heeft [eiseres01] , zo wordt althans begrepen, zonder toestemming van [gedaagde01] tarwegras ingezaaid. [gedaagde01] en [eiseres01] hebben daarna een vergoeding van € 4.000,- afgesproken, volgens [gedaagde01] diende [eiseres01] na de oogst van de tarweteelt het land te verlaten, volgens [eiseres01] mag zij het gebruik blijven voortzetten.
Kwalificatie
4.6.
De kwalificatie zal aan de hand van de wettelijke definitie van de pachtovereen-komst moeten gebeuren. Die definitie is gegeven in artikel 7:311 BW: pacht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie. Artikel 7:312 BW bepaalt dat onder landbouw wordt verstaan, steeds voor zover bedrijfsmatig uitgeoefend, onder meer akkerbouw en tuinbouw.
4.7.
Voorop gesteld wordt dat partijen de jaarlijkse overeenkomsten niet ter goedkeuring hebben voorgelegd aan de Grondkamer. Dit is wel gebruikelijk bij pachtovereenkomsten, zeker als afgeweken wordt van artikel 7:325 BW dat de duur van een pachtovereenkomst regelt, en er een kortere duur wordt aangegaan. Wellicht heeft [naam03] willen voorkomen dat het gebruik van het land als pacht werd aangemerkt en dat enige bescherming zou gelden voor de pachter, maar dit is, zoals onder 4.2 weergegeven, niet doorslaggevend voor de kwalificatie.
4.8.
Uit 4.5 volgt dat aan [eiseres01] een stuk land (een onroerende zaak) tegen een vergoeding (tegenprestatie) in gebruik wordt verstrekt ter uitoefening van akkerbouw, zodoende is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 7:311 BW. Ook in de laatste overeenkomst tussen [gedaagde01] en [eiseres01] is dit het geval. Dat de onroerende zaak wordt verstrekt ter uitoefening van landbouw is het onderscheidende criterium met huur. De vraag of dit bedrijfsmatig gebeurde, hoeft, anders dan [gedaagde01] betoogt, niet in incident te worden beoordeeld nu het gebruik van het gepachte niet doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van pacht. Als een pachter geen bedrijfsmatige landbouw bedrijft, schendt hij de verplichtingen van artikel 7:347 BW, maar dat doet aan de kwalificatie van de overeenkomst niet af. Hetzelfde geldt voor de vraag of er sprake is van een langlopende overeenkomst of overeenkomsten voor kortere duur. Het oordeel luidt dan ook dat er sprake is van een pachtovereenkomst.
4.9.
Conclusie is dat de pachtkamer bevoegd is van onderhavige zaak kennis te nemen.
4.10.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De pachtkamer stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 204,-.
in de hoofdzaak
4.11.
De pachtkamer wil de zaak met partijen bespreken op een zitting. De zaak 10679614 CV EXPL 23-23946 die [gedaagde01] heeft aangespannen tegen [eiseres01] en om exact hetzelfde stuk land gaat, zal, gelet op de beslissing in incident van 2 februari 2024 in die zaak, gelijktijdig worden behandeld.
4.12.
Bij het plannen van de zitting wil de rechtbank zoveel mogelijk rekening houden met de agenda van partijen. Daarom wordt nu eerst aan partijen gevraagd de pachtkamer te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de maanden maart, april en mei 2024 zij echt niet naar een zitting kunnen komen. Ook wil de rechtbank graag de e-mailadressen van partijen ontvangen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van dit incident, die tot vandaag worden vastgesteld op € 204,-;
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de pachtkamer van deze rechtbank,
vrijdag 1 maart 2024;
5.4.
bepaalt dat partijen uiterlijk op de rolzitting van
dinsdag 20 februari 2024 om 11.30 uurmoeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden maart, april en mei 2024 zij echt niet naar een zitting kunnen komen en hun e-mailadres moeten opgeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken.
745