In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024, staat de bevoegdheid van de pachtkamer centraal, evenals de kwalificatie van een pachtovereenkomst. Eiseres, een landbouwbedrijf, heeft een stuk land in gebruik voor akkerbouw en stelt dat er een pachtovereenkomst bestaat met de gedaagde, de erfgenaam van de vorige eigenaar. De pachtkamer moet beoordelen of de overeenkomst voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 7:311 BW, dat de definitie van pacht geeft. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad uit 2019, waarin wordt gesteld dat de inhoud van de overeenkomst bepalend is voor de kwalificatie als pachtovereenkomst, ongeacht de intenties van de partijen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een pachtovereenkomst, omdat het land tegen een vergoeding in gebruik is gegeven voor landbouwdoeleinden. De gedaagde betwist de kwalificatie en stelt dat er geen bedrijfsmatige landbouw plaatsvond, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de kwalificatie. De pachtkamer is bevoegd om de zaak te behandelen, en de gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal verder worden behandeld in een zitting waar partijen hun beschikbaarheid moeten doorgeven.