ECLI:NL:RBROT:2024:7614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/6615
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het UWV inzake ZW-uitkering en re-integratieverplichtingen

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een eigenrisicodrager, en het UWV. Eiseres had beroep aangetekend tegen het besluit van het UWV om geen korting en geen schorsing toe te passen op de ZW-uitkering van de ex-werknemer [naam 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV eerder een maatregel had opgelegd aan [naam 2] wegens het niet naleven van re-integratieverplichtingen, maar dat deze maatregel ten onrechte was opgelegd omdat de communicatie naar een verkeerd adres was gestuurd. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden worden gelaten. Eiseres kreeg wel een vergoeding voor de proceskosten van € 1.750,- en het griffierecht van € 365,- werd ook vergoed door het UWV. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet was uitgenodigd voor de hoorzitting, wat een schending van haar procesrecht was. De rechtbank concludeerde dat de schorsing van de uitkering niet met terugwerkende kracht kon worden opgelegd en dat het UWV de schorsing terecht had ingetrokken, maar dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Lacasa),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 2]uit [plaatsnaam 2] (de ex-werknemer),

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV om geen korting en geen schorsing toe te passen op de uitkering van de
ex-werknemer [naam 2] ( [naam 2] ) op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
[naam 2] heeft op het beroep gereageerd.
1.3.
Met brieven van 26 april 2024 heeft de rechtbank vragen gesteld aan eiseres en [naam 2] . [naam 2] heeft de vragen met een e-mail van 13 mei 2024 beantwoord en eiseres heeft met een brief van 16 mei 2024 met bijlagen gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres de gemachtigde, [naam 3] en [naam 4] , namens het UWV de gemachtigde (via een videoverbinding) en [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de ZW. Voor de uitvoering van haar taken als eigenrisicodrager laat zij zich bijstaan door de Arbodienst [naam bedrijf 1]
3. [naam 2] heeft op 12 september 2022 een uitzendovereenkomst met eiseres afgesloten en heeft zich met ingang van 28 november 2022 ziekgemeld. Op 7 april 2023 is bij de bedrijfsarts vastgesteld dat [naam 2] re-integratie mogelijkheden heeft voor 2 x 3 uur per dag waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Met een e-mail van
14 april 2023 en een daarbij gevoegde brief werd [naam 2] door eiseres uitgenodigd voor
re-integratie bij [naam bedrijf 2] op 18 april 2023 om 9.00 uur. [naam 2] liet vervolgens op
17 april 2023 per WhatsApp bericht aan zijn casemanager weten dat hij in verband met een ongeluk met de fiets niet kon verschijnen op 18 april 2023. Eiseres heeft middels een brief van 17 april 2023, gericht aan het adres [adres 1] (het oude adres), aan [naam 2] gemeld dat hij op 24 april 2023 om 9.00 uur werd verwacht bij
[naam bedrijf 2] te Wateringen voor een intake gesprek en het starten van het
re-integratietraject. Op 24 april 2023 kreeg eiseres bericht van [naam bedrijf 2] dat [naam 2] niet was verschenen, eiseres probeerde telefonisch contact met [naam 2] te krijgen wat niet lukte. Eiseres waarschuwde [naam 2] middels een brief van 24 april 2023, gericht aan het oude adres, dat re-integratie een verplicht onderdeel is van de ZW en hij werd opnieuw uitgenodigd voor een intakegesprek en het starten van het re-integratietraject op
26 april 2023 om 10.30 uur bij [naam bedrijf 2] . Eiseres ontving op 3 mei 2023 bericht dat [naam 2] niet was verschenen en niets van zich had laten horen. Met een brief van
4 mei 2023 aan [naam 2] , gericht aan het oude adres, meldde eiseres dat aan het UWV zou worden doorgegeven dat [naam 2] zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat [naam 2] nu op 5 mei 2023 om 10.30 uur werd verwacht bij [naam bedrijf 2] voor een intakegesprek en het starten van het re-integratietraject. Eiseres verzocht het UWV op 4 mei 2023 om over te gaan tot een (gedeeltelijke) weigering van de ZW-uitkering ten gevolge van een maatregel, omdat [naam 2] zich niet aan de re-integratieplicht en bereikbaarheidsregels houdt.
4. Het UWV heeft bij besluit van 5 mei 2023 (primair besluit 1), gericht aan [naam 2] op het adres [adres 2] (het nieuwe adres), een maatregel aan [naam 2] opgelegd in de vorm van een verlaging met 25% van de ZW-uitkering over de periode van 24 april 2023 tot en met 23 augustus 2023, omdat [naam 2] zich niet heeft gehouden aan de regels die in het re-integratieplan staan. Een kopie van dit besluit is aan eiseres verstuurd.
5. Eiseres heeft vervolgens middels een brief van 8 mei 2023, gericht aan [naam 2] op het oude adres, geconstateerd dat [naam 2] nog steeds geen contact had opgenomen, onbereikbaar was en niet met de re-integratie was begonnen. Eiseres verzocht het UWV daarom op 15 mei 2023 om de ZW-uitkering te weigeren vanaf 24 april 2023. Het UWV gaf met een brief van 30 mei 2023 aan dat aan dit verzoek niet kon worden voldaan, omdat eerst een schorsingsverzoek moet worden ingediend. Eiseres verzocht vervolgens per e-mail van 1 juni 2023 met bijlage de ZW-uitkering van [naam 2] vanaf 24 april 2023 te schorsen.
6. Het UWV heeft bij besluit van 2 juni 2023 (primair besluit 2), gericht aan [naam 2] op het nieuwe adres, de uitbetaling van de ZW-uitkering met ingang van 24 april 2023 geschorst. Hierbij werd [naam 2] erop dat gewezen dat, als hij niet binnen een maand contact met eiseres zou opnemen, zijn recht op een ZW-uitkering mogelijk zou eindigen met ingang van 24 april 2023. Een kopie van dit besluit is aan eiseres verstuurd.
7. Naar aanleiding van primair besluit 2 heeft [naam 2] op 2 juni 2023 telefonisch contact opgenomen met eiseres.
8. [naam 2] heeft tegen de primaire besluiten 1 en 2 een bezwaarschrift ingediend. [naam 2] voerde daarin aan dat hij niet kon verschijnen op de afspraak van 17 april 2023 (de rechtbank begrijpt: 18 april 2023) vanwege medische klachten als gevolg van een ongeluk en dat hij zijn re-integratieconsulent daarover heeft geïnformeerd. Het UWV heeft op
30 juni 2023 en 17 juli 2023 eiseres gevraagd om een reactie op het bezwaar van [naam 2] en om brieven of e-mails te overleggen waarin [naam 2] was gewezen op de niet nagekomen verplichting, de gevolgen daarvan en de reden waarom die plicht niet was nagekomen. Eiseres reageerde hierop met een brief van 10 juli 2023, ontvangen door het UWV op
26 juli 2023, dat [naam 2] had gemeld dat hij vanwege een val van de fiets niet heeft kunnen verschijnen en dat was besproken dat de re-integratie een week zou opschuiven. Vervolgens werd de brief van 24 april 2023 verstuurd, waarin werd aangegeven dat de re-integratie op 26 april 2023 zou starten. [naam 2] zou hierna niet meer hebben gereageerd, zo gaf eiseres aan bij het UWV. Tijdens de hoorzitting, waarvoor eiseres – ondanks het feit dat zij aangaf betrokken te willen worden in de bezwaarzaak – niet was uitgenodigd, meldde [naam 2] dat hij er niets aan kan doen dat de brieven van eiseres naar zijn oude adres waren gestuurd. Hij woonde hier 5 of 6 jaar geleden. Het UWV vroeg eiseres per e-mail om een reactie hierop, waarop eiseres meldde dat dit adres door [naam 2] was doorgegeven tijdens de sollicitatieprocedure.
9. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van [naam 2] gegrond verklaard. Voor zover dit besluit ziet op de opgelegde maatregel is daaraan ten grondslag gelegd dat de brieven van eiseres naar een oud adres van [naam 2] zijn gestuurd, zodat hij niet op de hoogte was van de inhoud daarvan. Eiseres beschikte wel over een telefoonnummer en een e-mailadres en het WhatsApp bericht van 19 april 2023 van eiseres aan [naam 2] was onvoldoende om de re-integratieafspraak na 18 april 2023 te bevestigen. Aan de intrekking van de opgelegde schorsing is ten grondslag gelegd, dat deze schorsing niet met terugwerkende kracht kon worden opgelegd en dat de correspondentie naar een verkeerd adres was gegaan.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt of het UWV het bezwaar van [naam 2] terecht gegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Maatregel
13. Eiseres voert met betrekking tot de maatregel aan dat [naam 2] bij zijn indiensttreding het oude adres heeft doorgegeven en dat dit adres ook op zijn CV, jaaropgaaf en loonbelastingverklaring stond. Alle oproepen aan [naam 2] zijn door eiseres per e-mail en/of per telefoon, gebruikelijk via WhatsApp, aan hem doorgegeven. Eiseres voegde e-mails van 14 april 2023 en 19 april 2023 bij.
14. In het verweerschrift heeft het UWV zich voor het eerst op het standpunt gesteld dat [naam 2] met de brief van 24 april 2023 een officiële waarschuwing heeft gekregen in verband met het niet verschijnen op de afspraak van 24 april 2023, zodat het opleggen van een maatregel alleen betrekking kan hebben op het niet verschijnen op de daaropvolgende afspraak van 26 april 2023. Omdat [naam 2] voor deze afspraak alleen per brief van
24 april 2023, welke brief gericht was aan het oude adres, is uitgenodigd en stelt deze brief niet te hebben ontvangen, was de maatregel ten onrechte opgelegd.
15. Het gaat om de vraag of [naam 2] door eiseres op de hoogte is gesteld van de verplichting om zich op 26 april 2023 te melden bij [naam bedrijf 2] te Wateringen voor een intakegesprek en het starten van het re-integratietraject. Eiseres heeft de brief van
24 april 2023 waarin deze verplichting werd genoemd aan het oude adres van [naam 2] verstuurd, waardoor hij deze brief niet heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat, ook al rijzen er vragen over het al dan niet doorgeven van het juiste adres door [naam 2] en of [naam 2] nu wel of niet aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan, eiseres niet heeft aangetoond dat de oproep voor 24 april 2023 op een andere manier dan per brief kenbaar is gemaakt aan [naam 2] . Om die reden heeft het UWV de eerder aan [naam 2] opgelegde maatregel op goede gronden kunnen intrekken. De rechtbank is wel van oordeel dat het bestreden besluit, gelet op het pas in het verweerschrift ingenomen standpunt, onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
Schorsing
16. Verder stelt eiseres dat het op grond van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) niet met terugwerkende kracht kunnen schorsen van een uitkering voor rekening en risico van het UWV moet komen. Het was duidelijk dat [naam 2] vanaf 24 april 2023 niet aan zijn verplichtingen voldeed en dit mag niet ten koste van eiseres komen.
17. Het UWV heeft in het verweerschrift aanvullend gemotiveerd dat het de verantwoordelijkheid en taak van een eigenrisicodrager is om een verzoek tot afgifte van een besluit in lijn met de geldende wet- en regelgeving te doen. De rechtbank constateert dat het UWV pas tijdens de zitting erop heeft gewezen dat [naam 2] binnen een maand na het besluit van 2 juni 2023 contact met eiseres heeft opgenomen, waarmee de schorsing ongedaan werd gemaakt.
18. De schorsing van de uitkering kan op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels pas met ingang van de eerstvolgende betaling worden geëffectueerd zodat deze, zoals het UWV terecht heeft vastgesteld, niet met ingang van 24 april 2023 kon plaatsvinden. Ook het feit dat [naam 2] op 2 juni 2023 contact met eiseres heeft opgenomen, staat in de weg aan het alsnog opleggen van een schorsing per een latere datum dan
24 april 2023. De schorsing is daarom terecht ingetrokken. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank echter ook op dit punt, nu pas tijdens de zitting is gewezen op de termijn waarbinnen [naam 2] zich nog kon melden om de schorsing ongedaan te maken, onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Schade
19. Eiseres voert tot slot aan dat ze schadeloos gesteld dient te worden. Omdat het opleggen van de schorsing op grond van de Beleidsregels pas kan met ingang van de eerstvolgende betaling, moet de betaling van de ZW-uitkering vanaf 24 april 2023 volgens eiseres voor rekening en risico van het UWV komen. [naam 2] heeft zich namelijk vanaf
24 april 2023 en meermaals niet aan zijn re-integratieverplichtingen gehouden.
20. Het verzoek van eiseres om vergoeding van schade kan niet worden toegewezen, omdat niet is gebleken dat eiseres als gevolg van een onrechtmatig besluit schade lijdt of zal lijden als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft, zoals ook weergegeven onder 18, immers overwogen dat het UWV de schorsing terecht heeft ingetrokken. Het geconstateerde gebrek van het besluit op dit punt doet daar niet aan af. De betaling van de ZW-uitkering vanaf 24 april 2023 komt nog steeds voor rekening van eiseres.

Conclusie en gevolgen

21. De rechtbank is, gelet op wat onder 15 en 18 is overwogen, van oordeel dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure niet is uitgenodigd voor de hoorzitting, terwijl zij wel heeft aangegeven betrokken te willen worden tijdens deze procedure. Verder heeft het UWV dus pas in het verweerschrift gemotiveerd dat de eerder opgelegde maatregel alleen betrekking kan hebben op het niet verschijnen tijdens het geplande intakegesprek op 26 april 2023. Ook is pas tijdens de zitting aanvullend gemotiveerd dat [naam 2] binnen een maand na het schorsingsbesluit contact met eiseres heeft opgenomen, waarmee de schorsing ongedaan kon worden gemaakt. De rechtbank ziet in dit specifieke geval reden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Het UWV heeft de geconstateerde gebreken immers in beroep hersteld en eiseres en [naam 2] hebben zich hierover in voldoende mate kunnen uitlaten. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de intrekking van de maatregel en de schorsing in stand blijven.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres wel een vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-, met een wegingsfactor 1). Aan eiseres wordt dus een vergoeding toegekend van € 1.750-.
23. Ook bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet
Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan:
a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, binnen het op grond van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken; (…)
Artikel 29g van de Ziektewet
1. De verzekerde die ziekengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, is de verzekerde die ziekengeld ontvangt in elk geval verplicht:
b. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van passende arbeid;
Artikel 45 van de Ziektewet
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
p. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan, bedoeld inartikel 30a, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
,niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Artikel 47a van de Ziektewet
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van ziekengeld op of schorst de betaling, indien het van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
c.de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 30, 31, 45 of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
3. Indien een reïntegratiebedrijf aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon aan wie ziekengeld is toegekend, onvoldoende medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de betaling van het ziekengeld aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht weken.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het reïntegratiebedrijf in kennis van een besluit tot opschorting of schorsing als bedoeld in het derde lid.
Artikel 63a, eerste lid, van de ZW
De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep.
Artikel 63a, derde lid, van de Ziektewet
De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
Artikel 2, eerste lid en onder c van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten
De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n, genoemde wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op:
25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6;
Artikel 5 aanhef en onder c van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten
De verplichtingen, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met d, f, g en m, genoemde wetten, worden ingedeeld in de derde categorie voor zover zij betrekking hebben op het nakomen van de plichten die zijn opgenomen in het plan van aanpak, de re-integratievisie of het re-integratieplan, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel p, van de ZW.
Artikel 2 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
1. In de gevallen waarin op grond van een wettelijke bepaling sprake is van een schorsing of opschorting van de uitkering wordt deze geëffectueerd met ingang van de eerstvolgende betaling.
2. De verzekerde wordt, indien de uitbetaling is geschorst of opgeschort wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting, een termijn gesteld waarbinnen hij alsnog de noodzakelijke inlichtingen kan verstrekken of medewerking kan geven. De vorige zin is niet van toepassing indien de niet of niet behoorlijke nakoming onherstelbaar is.
3. De schorsing of opschorting wordt opgeheven als het recht op uitkering naar behoren is vastgesteld of aan de verplichting is voldaan. Indien aan de verplichting niet is voldaan maar is vastgesteld dat de verzekerde niettemin recht heeft op uitkering, wordt de schorsing of opschorting eveneens opgeheven. Er wordt dan een boete, een maatregel of een waarschuwing opgelegd, tenzij er bij de verzekerde sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid of er een dringende reden aanwezig is om van die oplegging af te zien.