ECLI:NL:RBROT:2024:7590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
10831760 CV EXPL 23-32702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van leaserijders voor verkeersboetes en ontbinding leaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen BMW Financial Services Nederland B.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de leaserijders voor verkeersboetes die zijn opgelopen met een leaseauto. [gedaagde 1] had een leaseovereenkomst gesloten met BMW, maar heeft sinds november 2022 de leasetermijnen niet meer betaald. BMW heeft de leaseovereenkomst op 24 februari 2023 ontbonden en de auto op 22 maart 2023 opgehaald. In de periode dat de auto in gebruik was, zijn er 71 verkeersboetes opgelegd, die door BMW zijn ontvangen en onbetaald zijn gelaten door [gedaagde 1]. BMW vordert betaling van de achterstallige leasetermijnen, het totale boetebedrag, en kosten in verband met de ontbinding van de leaseovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de boetes, omdat [gedaagde 2] roekeloos met de auto is omgegaan. De rechter wijst de vorderingen van BMW toe en veroordeelt de gedaagden tot betaling van de boetes, de ontbindingskosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10831760 CV EXPL 23-32702
datum uitspraak: 21 juni 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
BMW Financial Services Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Breda,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. H.J.M. Hofman (Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders),
tegen

1.[gedaagde 1],

vestigingsplaats: [plaatsnaam],
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagden in conventie
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Vanhalle.
De partijen worden hierna ‘BMW’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 december 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 13 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens BMW de gemachtigde aanwezig. Voor en van de gedaagde partijen was niemand aanwezig, hoewel zij behoorlijk zijn opgeroepen voor de zitting.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde 1] heeft in augustus 2020 een leaseovereenkomst gesloten met BMW voor een personenauto. [gedaagde 2] is degene die deze auto feitelijk heeft gebruikt.
2.2.
BMW heeft op 24 februari 2023 de leaseovereenkomst ontbonden en de auto op 22 maart 2023 bij [gedaagde 1] weggehaald, nadat [gedaagde 1] sinds 1 november 2022 de leasetermijnen niet meer betaalde. Bovendien heeft BMW in een periode van vier maanden 71 verkeersboetes, voor een totaalbedrag van € 7.759,96 ontvangen, die ook door [gedaagde 1] onbetaald zijn gelaten.
2.3.
BMW eist in deze procedure betaling van:
de achterstallige leasetermijnen;
het totale boetebedrag;
de afgesproken vergoeding in verband met de voortijdige ontbinding van de leaseovereenkomst;
e kosten van inname en verkoop van de auto;
buitengerechtelijke kosten en rente.
Voor zover het gaat om het totale boetebedrag en de buitengerechtelijke kosten en rente die bij dit totaalbedrag horen, eist BMW hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling, omdat [gedaagde 2] door zo veel boetes te veroorzaken een onrechtmatige daad jegens BMW heeft gepleegd.
2.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de eis en vinden dat BMW de auto niet had mogen ophalen. Ook vinden zij dat zij in staat hadden moeten worden gesteld om bezwaar te maken tegen de boetes en dat dat niet (goed) is gebeurd. De kantonrechter begrijpt de tegeneis van [gedaagde 1] zo dat zij een vergoeding wil voor de schade die zij lijdt omdat zij niet meer de beschikking heeft over de geleasete auto.
[gedaagde 1] moet de achterstallige leasetermijnen en de boetes betalen
2.5.
[gedaagde 1] moet de achterstallige leasetermijnen en de boetes betalen. Zij is met BMW een leaseovereenkomst aangegaan en uit de artikelen 8 en 10 van de algemene bepalingen bij die overeenkomst volgt dat zij maandelijks het afgesproken leasebedrag moest betalen en dat boetes voor haar rekening kwamen. [gedaagde 2] heeft de (hoogte van de) gevorderde bedragen ook niet betwist.
2.6.
[gedaagde 1] lijkt te betogen dat BMW zich niet aan (al) haar verplichtingen uit de leaseovereenkomst heeft gehouden en dat zij daarom niet hoeft te betalen. Het is echter niet duidelijk aan welke verplichtingen BMW zich dan niet zou hebben gehouden. [gedaagde 1] meent dat BMW de auto niet had mogen ophalen, maar legt niet uit waarom niet. Daar tegenover heeft BMW toegelicht dat de leaseovereenkomst op 24 februari 2023 is ontbonden en dat haar incassogemachtigde vervolgens de auto heeft teruggevraagd. Toen [gedaagde 1] daar niet aan meewerkte, is de auto conform artikel 38 van de algemene voorwaarden bij de leaseovereenkomst door BMW opgehaald.
2.7.
[gedaagde 1] meent ook dat zij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om bezwaar te maken tegen de boetes die zijn opgelegd. BMW heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de boetes zijn doorgestuurd aan [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft haar stelling dat zij de beschikkingen niet zou hebben ontvangen verder niet meer onderbouwd, zodat daarmee vast staat dat [gedaagde 1] die gelegenheid heeft gehad, los van de vraag of het consequenties zou moeten hebben voor de verschuldigdheid van de boetebedragen als [gedaagde 1] die beschikkingen niet zou hebben ontvangen.
2.8.
Wat [gedaagde 1] bedoelt als zij zegt dat de verhoging van het leasebedrag niet redelijk is, is voor de kantonrechter niet duidelijk. BMW heeft toegelicht dat eenmaal een contractuele indexering heeft plaatsgevonden. Die verhoging is toegestaan volgens de afspraken die partijen in de overeenkomst hebben vastgelegd.
2.9.
Tot slot beroept [gedaagde 1] zich erop dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn dat BMW nog maandbedragen in rekening brengt terwijl de overeenkomst voortijdig is beëindigd. Ook dit argument kan de kantonrechter niet plaatsen. BMW heeft toegelicht dat na het innemen van de auto geen maandbedragen meer in rekening zijn gebracht. Zij heeft wel kosten (een schadevergoeding) in rekening gebracht in verband met de voortijdige beëindiging en het innemen van de auto. Op die bedragen wordt hierna ingegaan.
2.10.
Kortom, er is geen reden waarom [gedaagde 1] de achterstallige leasetermijnen en boetebedragen niet zou hoeven betalen. Deze bedragen worden daarom toegewezen.
[gedaagde 1] moet ook kosten aan BMW betalen
2.11.
[gedaagde 1] moet ook de kosten voor de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst en de kosten voor het innemen van de auto aan BMW betalen. BMW heeft toegelicht dat [gedaagde 1] op grond van artikel 33 van de algemene voorwaarden bij de leaseovereenkomst beëindigingskosten in rekening mag brengen, omdat zij bij een beëindiging van de overeenkomst in een vroeg stadium te weinig op de auto heeft kunnen afschrijven. Het verschil tussen de boekwaarde en de handelswaarde van de auto, vermeerderd met een bedrag aan winstderving, komt neer op een bedrag aan beëindigingskosten van € 6.873,71 exclusief btw en € 8.317,18 inclusief btw. Dit bedrag moet [gedaagde 1] betalen; de hoogte van de kosten heeft zij niet betwist, zodat die vast staat.
2.12.
Uit artikel 33 van de algemene bepalingen bij de leaseovereenkomst volgt ook dat [gedaagde 1] de kosten voor het innemen en verkopen van de auto moet betalen. BMW heeft gesteld dat die kosten € 514,25 (inclusief btw) bedragen en [gedaagde 1] heeft dat bedrag niet betwist. Ook dit bedrag wordt toegewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de boetebedragen
2.13.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de gegeven omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het totale boetebedrag van € 7.759,96 en wel omdat [gedaagde 2] zich onrechtmatig heeft gedragen tegenover BMW en [gedaagde 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de leaseovereenkomst. De hoogte van dit bedrag is niet betwist en staat daarom vast.
2.14.
De onrechtmatige gedraging van [gedaagde 2] bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter niet uit dat hij in strijd met de verkeersvoorschriften heeft gehandeld (in strijd met de wet). Hoewel dit wel het geval is geweest, levert dit handelen geen onrechtmatige daad op omdat de verkeersvoorschriften niet bedoeld zijn om leasemaatschappijen te beschermen tegen huurders die verkeersovertredingen begaan en vervolgens de boetes niet betalen. De onrechtmatige gedraging van [gedaagde 2] bestaat er wel uit dat hij roekeloos is omgegaan met het voertuig dat aan hem ter beschikking is gesteld, maar dat niet zijn eigendom was. Het veroorzaken van maar liefst 71 verkeersboetes in een periode van slechts acht maanden betekent dat [gedaagde 2] het voertuig van iemand anders op een zodanige manier heeft gebruikt dat dit in strijd met de verkeersopvattingen moet worden geacht. Een enkele boete is gebruikelijk, maar deze hoeveelheid is buitensporig. BMW heeft toegelicht dat dit gedrag aan [gedaagde 2] moet worden toegerekend, omdat hij degene was die feitelijk gebruik maakte van de auto. De schade van BMW bestaat uit de boetes die bij haar (als eigenaar van de auto) in rekening zijn gebracht en die [gedaagde 1] onbetaald heeft gelaten. Die schade zou er niet zijn geweest als [gedaagde 2] zich niet zo roekeloos zou hebben gedragen.
2.15.
In artikel 11 van de algemene voorwaarden bij de leaseovereenkomst is bepaald dat er zorgvuldig met de auto moet worden omgegaan en dat de verkeersregels en andere wettelijke voorschriften moeten worden opgevolgd. Door er niet voor te zorgen dat Badaogo de verkeersregels heeft opgevolgd is [gedaagde 1] tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de leaseovereenkomst. Er is niet gesteld of gebleken dat die tekortkoming niet aan [gedaagde 1] kan worden toegerekend. Daarom is zij aansprakelijk voor de schade die daaruit voor BMW is voortgevloeid.
2.16.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn dus aansprakelijk voor dezelfde schade (het bedrag van de opgelopen boetes) en daardoor hoofdelijke verbonden (artikel 6:102 lid 1 BW). Zij zullen daarom hoofdelijk worden veroordeeld om het totaal aan boetebedragen van € 7.759,96 aan BMW te betalen.
BMW hoeft geen vervangende auto ter beschikking te stellen
2.17.
De tegeneis van [gedaagde 1] om een vervangende auto ter beschikking te stellen zal worden afgewezen. Hiervoor is al overwogen dat BMW op grond van artikel 38 van de algemene bepalingen bij de leaseovereenkomst de auto bij [gedaagde 1] mocht ophalen, nadat de overeenkomst door BMW – terecht – was ontbonden. Omdat de leaseovereenkomst is beëindigd, is er geen grondslag voor de vordering om weer een auto ter beschikking te stellen.
[gedaagde 1] moet € 909,43 aan incassokosten betalen
2.18.
[gedaagde 1] moet de incassokosten van € 909,43 over de som van de facturen (met uitzondering van de boetebedragen) van € 13.442,99 betalen. BMW heeft aan alle voorwaarden om deze kosten vergoed te krijgen voldaan (artikel 6:96 BW). De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten over de boetebedragen wordt afgewezen. Omdat het schadevergoeding betreft is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing. BMW heeft niet gesteld dat er meer werkzaamheden zijn uitgevoerd dan die om deze procedure voor te bereiden (artikel 241 Rv). Het versturen van één of meer aanmaningen zonder bijzondere inhoud is niet genoeg (ECLI:NL:HR:2019:590).
Gedaagden moeten rente betalen
2.19.
De wettelijke rente wordt toegewezen over de hoofdsom van € 7.759,96 (de boetebedragen), omdat BMW genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat niet hebben betwist. BMW vordert rente over € 8.591,34 en dat is het gevorderde bedrag inclusief vervallen rente. Voor zover de rente wordt gevorderd over die vervallen rente, wordt die afgewezen, omdat de rente nog niet langer dan een jaar verschuldigd is (artikel 6:119 lid 2 BW).
2.20.
De contractuele rente wordt toegewezen over de hoofdsom van € 13.442,99 (alle andere facturen) en niet over de vervallen rente, omdat niet is gebleken dat over de contractuele rente ook rente moet worden betaald. Ook is niet gebleken dat contractuele rente verschuldigd is over de buitengerechtelijke kosten die over deze vordering geëist worden.
Gedaagden moeten de proceskosten betalen
2.21.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten in conventie aan de kant van BMW op € 110,55 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 543,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van BMW begroot op € 543,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 × 2 punten × € 543,-). Voor kosten die BMW maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een bedrag betalen van € 135,-. Dat is in totaal € 3.258,55. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat BMW dat eist en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan BMW te betalen € 7.928,34 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 7.759,96 vanaf 14 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] daarnaast om aan BMW te betalen € 15.105,96 met de contractuele rente van 15,5% per jaar over een bedrag van € 13.442,99 vanaf 14 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van BMW worden begroot op € 3.258,55;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909