ECLI:NL:RBROT:2024:7581

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
10971907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot betaling van energiekosten en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft Budget Thuis B.V., handelend onder de naam BudgetEnergie, een vordering ingesteld tegen een gedaagde voor de betaling van een jaarnota van € 1.999,38, die betrekking heeft op de levering van energie over de periode van 20 februari 2020 tot en met 20 februari 2021. BudgetEnergie eist in totaal € 2.486,67, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat deze is verjaard. De kantonrechter heeft de eis van BudgetEnergie afgewezen, omdat de verjaringstermijn van twee jaar voor consumentenkoop van toepassing is en deze termijn was verstreken. De kantonrechter oordeelt dat er geen rechtsgeldige stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, waardoor de vordering van BudgetEnergie is verjaard. Daarnaast is BudgetEnergie veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 510,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10971907 CV EXPL 24-6492
datum uitspraak: 19 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Budget Thuis B.V.,handelend onder de naam
BudgetEnergie,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder J.J. Sikkema,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.J. Oomkes.
De partijen worden hierna ‘BudgetEnergie’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 februari 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van [gedaagde] op de rolzitting van 21 maart 2024
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
Tussen BudgetEnergie en [gedaagde] heeft een overeenkomst bestaan, op basis waarvan BudgetEnergie tegen betaling energie leverde aan [gedaagde]. Volgens BudgetEnergie heeft [gedaagde] de jaarnota van 2 april 2021 over de periode van 20 februari 2020 tot en met 20 februari 2021 van € 1.999,38 niet betaald. BudgetEnergie eist in deze procedure betaling van die jaarnota met rente en buitengerechtelijke kosten, in totaal een bedrag van
€ 2.486,67.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van BudgetEnergie. [gedaagde] stelt primair dat de vordering is verjaard. Subsidiair betwist [gedaagde] dat de netbeheerder de meterstanden in 2020 heeft geschat en dat de netbeheerder vervolgens op 28 januari 2021 de meterstanden daadwerkelijk heeft opgenomen. Volgens [gedaagde] komt de hoeveelheid aan in rekening gebracht gas niet overeen met de hoeveelheid gas die een gemiddeld persoon in een flatwoning zou gebruiken. [gedaagde] betwist daarnaast dat hij een kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft ontvangen.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van BudgetEnergie af. Hierna wordt uitgelegd hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
De vordering van BudgetEnergie is verjaard
2.4.
Partijen zijn het er over eens dat ten aanzien van vorderingen voortvloeiend uit de levering van energie, voor zover de afnemer een consument is, de verjaringstermijn van twee jaar voor consumentenkoop van toepassing is (artikel 7:28 juncto 7:5 lid 5 BW). Op grond van artikel 3:313 BW vangt deze verjaringstermijn aan op de dag volgend op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd. Dat is in beginsel de dag nadat de vordering opeisbaar is geworden.
2.5.
BudgetEnergie heeft een chronologisch overzicht in het geding gebracht van alle handelingen die zij heeft verricht nadat zij de jaarnota van 2 april 2021 aan [gedaagde] heeft gestuurd. Volgens BudgetEnergie blijkt daar uit zij op 28 juli 2021 een brief aan [gedaagde] heeft gestuurd waarin zij heeft aangekondigd tot dagvaarding over te gaan en waarin zij [gedaagde] een laatste mogelijkheid biedt het openstaande bedrag alsnog te betalen. Uit het overzicht en uit de stellingen van BudgetEnergie kan worden afgeleid dat BudgetEnergie vervolgens pas weer op 26 september 2023 en 28 september 2023 e-mails aan [gedaagde] heeft gestuurd, waarin zij [gedaagde] wederom verzoekt alsnog tot betaling over te gaan. Omdat er in de periode van 28 juli 2021 tot 26 september 2023 meer dan twee jaar zijn verstreken betekent dit dat de vordering in beginsel verjaard is, tenzij er in de tussenliggende periode sprake is van stuiting van de verjaring door middel van een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin BudgetEnergie zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 BW).
2.6.
BudgetEnergie heeft gesteld dat [gedaagde] in de tussenliggende periode tussen de brief van 28 juli 2021 en de e-mail van 26 september 2023 een klacht bij haar heeft ingediend, en wel op 28 februari 2022. BudgetEnergie heeft een schermafdruk van die klacht - die zou zijn ingediend door een persoon met de gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam]’ - en van haar schriftelijke reactie daarop van 18 maart 2022 in het geding gebracht. BudgetEnergie stelt dat zij in haar reactie van 18 maart 2022 uitdrukkelijk aan [gedaagde] heeft verzocht om tot betaling over te gaan.
2.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de verjaring van de vordering door het voorgaande echter niet gestuit. [gedaagde] heeft immers betwist dat hij (onder de naam [gebruikersnaam]) een klacht heeft ingediend bij BudgetEnergie én dat hij het bericht van BudgetEnergie van 18 maart 2022 heeft ontvangen. Nog afgezien van de betwisting door [gedaagde] volgt uit de door BudgetEnergie overgelegde berichten niet dat deze daadwerkelijk dateren van 28 februari 2022 en 18 maart 2022. Ook kan niet uit de klacht van 28 februari 2022 worden afgeleid dat deze inderdaad van [gedaagde] afkomstig is. Evenmin blijkt uit de overgelegde stukken dat en op welke wijze (per brief of per e-mail) het bericht van 18 maart 2022 aan [gedaagde] is gestuurd. BudgetEnergie heeft dat verder ook niet toegelicht of onderbouwd en heeft ook niet aangeboden een en ander alsnog aan te tonen. Daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde] het bericht van BudgetEnergie van 18 maart 2022 heeft ontvangen.
2.8.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er in de periode tussen 28 juli 2021 en
26 september 2023 niet gebleken is van een rechtsgeldige stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 BW. De conclusie is dan ook dat de vordering van BudgetEnergie is verjaard. Dat betekent dat zij in rechte geen aanspraak meer kan maken op betaling van de jaarnota en evenmin op betaling van de daaraan gekoppelde rente en buitengerechtelijke kosten. De eis van BudgetEnergie wordt dan ook afgewezen.
2.9.
Omdat de eis van BudgetEnergie al op bovengenoemde gronden wordt afgewezen, kunnen de overige door [gedaagde] gevoerde - inhoudelijke - verweren onbesproken blijven.
BudgetEnergie moet de proceskosten betalen
2.10.
BudgetEnergie krijgt ongelijk en moet de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 510,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde] dat eist en BudgetEnergie daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van BudgetEnergie af;
3.2.
veroordeelt BudgetEnergie in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 510,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
44487