ECLI:NL:RBROT:2024:7580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/675214 / HA ZA 24-221
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aansprakelijkheid van gedaagden voor faillissementskosten van besloten vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2024 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.F. Ammerlaan, is curator in het faillissement van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd in Dordrecht. Eiser heeft twee gedaagden, die zijn verschenen, en twee andere gedaagden, die verstek hebben laten verlenen. De primaire vorderingen van eiser zijn grotendeels toegewezen tegen de gedaagden die niet verschenen zijn.

De procedure begon met dagvaardingen op 28 november 2023, waarbij gedaagden sub 1 en 2 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met eiser, waardoor hun vorderingen zijn verminderd tot nihil. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken voor deze gedaagden, aangezien zij ieder hun eigen kosten dragen. Voor gedaagden sub 3 en 4 heeft de rechtbank de primaire vorderingen toegewezen, waarbij eiser een voorschot van € 350.000,00 heeft gevorderd, rekening houdend met het faillissementstekort.

De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden sub 3 en 4 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de failliete vennootschap, inclusief de faillissementskosten. Daarnaast zijn zij veroordeeld tot betaling van het voorschot en de proceskosten, die in totaal zijn begroot op € 6.893,44. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en gedaagden sub 3 en 4 moeten binnen veertien dagen aan de veroordelingen voldoen, anders komen er extra kosten bij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/675214 / HA ZA 24-221
Vonnis van 14 augustus 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf],
vestigingsplaats: Dordrecht,
eiser,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan te Dordrecht,
tegen

1.[gedaagde 1],

vestigingsplaats: Giessenburg,
2.
[gedaagde 2],
woonplaats: Giessenburg,
gedaagden sub 1 en 2,
advocaat mr. E. Hoogendam te Gorinchem,
en

3.[gedaagde 3],

vestigingsplaats: Giessenburg,
4.
[gedaagde 4],
woonplaats: Giessenburg,
gedaagden sub 3 en 4,
die niet zijn verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2023 ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • de dagvaarding van 28 november 2023 ten aanzien van gedaagden sub 3 en 4, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • de verlening van het verstek tegen gedaagden sub 1, 2, 3 en 4;
  • de zuivering van het verstek door gedaagden sub 1 en 2;
  • de akte eiswijziging voor de rolzitting van 31 juli 2024, met bijlage 15;
  • de akte tot referte van gedaagden sub 1 en 2 voor de rolzitting van 31 juli 2024.

2.De beoordeling

ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2

2.1.
In de akte eiswijziging heeft eiser de rechtbank bericht dat hij met gedaagden sub 1 en 2 tot overeenstemming is gekomen en dat zij een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Vanwege de getroffen schikking heeft eiser zijn vorderingen op gedaagden sub 1 en 2 verminderd tot nihil. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht om ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2 geen proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat is overeengekomen dat zij ieder de eigen kosten dragen.
2.2.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2 geen vordering meer hoeft te beoordelen. Eiser heeft niet verzocht om de met gedaagden sub 1 en 2 gesloten vaststellingsovereenkomst aan dit vonnis te hechten, dus daartoe gaat de rechtbank ook niet over.
ten aanzien van gedaagden sub 3 en 4
2.3.
De primaire vorderingen van eiser ten aanzien van gedaagden sub 3 en 4 komen de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. Daarom worden die vorderingen toegewezen (artikel 139 Rv), met inachtneming van het volgende. Eiser heeft in de akte eiswijziging opgemerkt dat hij er – gelet op de omstandigheid dat het te verwachten totale faillissementstekort, exclusief boedelkosten, inmiddels € 219.697,67 bedraagt – begrip voor heeft als het gevorderde voorschot van € 500.000,00 wordt toegewezen tot een bedrag van € 350.000,00, omdat een betaling van € 500.000,00 zou kunnen leiden tot een overschot. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het door gedaagden sub 3 en 4 aan eiser te betalen voorschot toe te wijzen tot een bedrag van € 350.000,00.
2.4.
Gedaagden sub 3 en 4 zijn te beschouwen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en daarom moeten zij de proceskosten (inclusief beslagkosten en nakosten) betalen. De beslagkosten bestaan uit griffierecht, salaris advocaat en (over)betekenings-kosten van deurwaardersexploten. De totale proceskosten van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 132,57
- griffierecht € 2.312,00
- salaris advocaat € 2.714,00 (1 punt × tarief VI)
- beslagkosten € 1.556,87
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 6.893,44
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat gedaagden sub 3 en 4 op grond van de artikelen 2:11 en 2:248 lid 1 BW tegenover de boedel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van die vennootschap, inclusief de algemene en bijzondere faillissementskosten, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
3.2.
veroordeelt gedaagden sub 3 en 4 hoofdelijk tot betaling aan eiser van een bedrag gelijk aan de schulden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf], inclusief de algemene en bijzondere faillissementskosten, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, welk bedrag nog moet worden opgemaakt bij staat;
3.3.
veroordeelt gedaagden sub 3 en 4 hoofdelijk tot betaling aan eiser van een voorschot van € 350.000,00 op het faillissementstekort, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na vandaag;
3.4.
veroordeelt gedaagden sub 3 en 4 hoofdelijk in de proceskosten van € 6.893,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden sub 3 en 4 niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten gedaagden sub 3 en 4 € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
3349 / 1918