ECLI:NL:RBROT:2024:758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
10/109722-23, 10/117911-23, 10/120196-23 en 10/266310-23 (op de terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. K.Th. van Barneveld
  • mr. F.A. Hut
  • mr. J. Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere strafbare feiten met gevangenisstraf en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Spanje in 1976, die op dat moment preventief gedetineerd was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder schuldheling, mishandeling, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en overtreding van een huisverbod. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van gestolen goederen, mishandeling van zijn ex-vriendin, en het bezit van verdovende middelen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte in strijd met een huisverbod had gehandeld en dat hij verbleef in Nederland terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk, omdat niet was komen vast te staan dat de gevorderde schade rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/109722-23, 10/117911-23, 10/120196-23 en 10/266310-23 (op de terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Spanje) op [geboortedatum01] 1976,
verblijvende te [verblijfadres01] , [postcode01] [verblijfplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [locatie01] ,
raadsman mr. N.D. de Fluiter, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding met parketnummer 10-109722-23 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. drs. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/109722-23 (hierna te noemen: zaak 1): bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde (schuldheling);
  • in de zaak met parketnummer 10/117911-23 (hierna te noemen: zaak 2):
bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en vrijspraak van het ten laste gelegde onder 1;
  • in de zaak met parketnummer 10/120196-23 (hierna te noemen: zaak 3): bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • in de zaak met parketnummer 10/266310-23 (hierna te noemen: zaak 4):
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering zaak 1 (heling)
Op 25 april 2023 is de verdachte aangehouden terwijl hij een tas met goederen probeerde te verkopen. Enkele van deze goederen waren als gestolen opgegeven. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de tas met goederen op straat heeft gekregen van een kennis en dat hij wist dat deze kennis een inbreker is. De verdachte zou de goederen verkopen en daar wat geld voor krijgen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen van enig misdrijf afkomstig waren. De verdachte wordt vrijgesproken van heling van de goederen waarvan onvoldoende uit het dossier is gebleken dat deze gestolen waren.
4.2.
Bewijswaardering zaak 2
4.2.1.
Vrijspraak feit 1 (vernieling)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere bewijsoverweging wordt vrijgesproken.
4.2.2.
Feit 2 (mishandeling)
Op 7 mei 2023 heeft aangeefster [slachtoffer01] , de ex-vriendin van de verdachte, aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar telefoon pakte en haar vervolgens met zijn rechterhand met daarin de telefoon tegen haar hoofd sloeg. De politie heeft letsel bij de aangeefster geconstateerd dat bij zo’n klap zou kunnen passen. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij in een schermutseling met de telefoon in zijn hand het hoofd van aangever heeft geraakt. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster hierdoor pijn en letsel zou oplopen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn ex-vriendin heeft mishandeld.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte geen opzet had en dat er daarom geen sprake was van mishandeling wordt hiermee verworpen.
4.2.3.
Feit 3 (aanwezig hebben verdovende midden)
Bij de verdachte is een tas met verdovende middelen aangetroffen en door het NFI onderzocht. Het bleek om MDMA en 2C-B te gaan. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de tas met verdovende middelen van een kennis is. De rechtbank vindt die verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding de tas bij zich had en toen tegenover de politie verklaarde dat in die tas zijn medicijnen zaten.
4.3.
Bewijswaardering zaak 3 (huisverbod)
Op 10 mei 2023 is de verdachte aan de [adres01] te Rotterdam aangehouden wegens overtreding van een huisverbod. De verdachte bevond zich op die datum in de woning, terwijl aan hem een huisverbod was opgelegd van 8 mei 2023 tot en met 18 mei 2023. Toen de politieagent aan de verdachte vroeg wat hij in de woning kwam doen, antwoordde hij dat hij al wegging. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat de politie het huisverbod in het Nederlands aan hem had uitgelegd en dat hij de Nederlandse taal begrijpt. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte wist dat hij niet in de woning aan de [adres01] te Rotterdam mocht komen.
Het verweer van de verdediging dat het niet duidelijk was voor de verdachte dat hij de woning niet mocht betreden, wordt hiermee verworpen.
4.4.
Bewijswaardering zaak 4
4.4.1.
Feit 1 (poging tot inbraak)
Op 11 oktober 2023 is melding gedaan van een vermoedelijke woninginbraak. De meldster, zag op het moment dat zij haar voordeur opendeed dat de verdachte snel de trap naar boven oprende. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen zij dat de verdachte een breekijzer tussen de deur en het deurkozijn had geplaatst, dat de bovenste helft van de deur van de woning gebogen was en dat er aan de bovenzijde tussen de deur en het kozijn een houten wig was geplaatst. Daarnaast is bij de verdachte een tas met handschoenen en schroevendraaiers aangetroffen. Dergelijk gereedschap kan worden aangemerkt als gereedschap dat vaak gebruikt wordt bij inbreken.
De verdachte heeft verklaard dat hij deed alsof hij wilde inbreken, omdat hij wegens het ontbreken van een verblijfplaats door de politie aangehouden wilde worden en zo hulp zou krijgen. De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte, toen hij door de bewoonster werd betrapt, is weggevlucht. Deze gedraging past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij deed alsof hij een inbraak wilde plegen om de aandacht van de politie te trekken. Voor zover de verdachte daarmee stelt dat hij geen oogmerk had om zich goederen wederrechtelijk toe te eigenen, wordt dit verweer gelet op het voorgaande verworpen.
4.4.2.
Feit 2 (in strijd met inreisverbod in Nederland verblijven)
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 19 april 2018 aan de verdachte een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaren. Deze beschikking is hem op 25 april 2018 in persoon uitgereikt. De verdachte verbleef op 11 oktober 2023 in Nederland, terwijl hij op grond van het inreisverbod, die aan hem op 25 april 2018 is uitgereikt, wist dat hij het land moest verlaten.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaken 1 (onder 1 impliciet subsidiair), 2 (het onder 2 en 3 ten laste gelegde), 3 en 4 heeft begaan op die wijze dat:
Zaak 1
hij op 25 april 2023 te Rotterdam,
meerdere laptops en
eensmartphone AirPods en
eenspeaker en
eenhorloge, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van
dezegoed
erenredelijkerwijs had moeten vermoeden dat
dezedoor misdrijf verkregen goed
erenbetrof
fen.
Zaak 2
2
hij op 7 mei 2023 te Rotterdam, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door die [slachtoffer01] tegen het hoofd te slaan.
3
hij op 7 mei 2023 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 19,5 gram MDMA en 1,7 gram 2 C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine), telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Zaak 3
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 10 mei 2023 te Rotterdam in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [adres01] , heeft betreden .
Zaak 4
1
hij
op11 oktober 2023, te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goed/goederen, enig goed van zijn/ gading, dat/die aan [slachtoffer02] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, te weten
- naar voornoemde woning is gegaan en daar voor de deur heeft gestaan
en
- ( vervolgens) met een breekijzer de (voor)deur en het deurkozijn en het slot
heeft geprobeerd te forceren en/of open te breken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op 11 oktober 2023 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd voor de duur van 10 jaar met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bij beschikking d.d. 19 april 2018.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Zaak 1
Schuldheling.
Zaak 2
Feit 2: mishandeling.
Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Zaak 3
Als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod.
Zaak 4
Feit 1: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Het gaat daarbij om een poging tot een woninginbraak, het voorhanden hebben van gestolen goederen, mishandeling van zijn ex-vriendin en verboden harddrugbezit. Allemaal feiten die zeer kwalijk zijn en schade toebrengen aan de maatschappij, maar bovenal aan de (directe en indirecte) slachtoffers. De verdachte heeft met zijn handelen meermaals inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van een zwaar inreisverbod en een huisverbod. De verdachte heeft met zijn handelen blijk van gegeven het aan hem opgelegde huis- en inreisverbod te negeren en weinig respect te hebben voor het bevoegde gezag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer diverse woninginbraken.
Recent is de verdachte veroordeeld voor overtreding van het inreisverbod, gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf ook rekening met de omstandigheid dat de verdachte sinds zijn vrijlating geen redelijke kans heeft gekregen om zijn onrechtmatige verblijf in Nederland te beëindigen. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met straffen in min of meer soortgelijke zaken. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig de overgelegde beslaglijst, welke als bijlage III aan dit vonnis is gehecht, gevorderd de in beslag genomen goederen onder de nummers 1, 2, 6, 7, 10 en 11 terug te geven aan de rechtmatige eigenaren en de goederen onder de nummers 3, 4, 5, 8, 9, 12 tot en met 21 verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank gelast de teruggave van de in beslag genomen goederen onder de nummers 1, 2, 6, 7, 10 en 11 aan de rechtmatige eigenaren, en dat de in beslag genomen goederen onder de nummers 3, 4, 5, 8, 9, 12 tot en met 21 ten behoeve van de rechthebbende zullen worden bewaard.

9.Vordering (benadeelde partij)

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde in zaak 1. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 63, 197, 300, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/117911-23 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/109722-23, de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/117911-23, het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/120196-23 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/266310-23, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist in de zaak met parketnummer 10/109722-23 ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaren van de goederen onder de nummers 1, 2, 6, 7, 10 en 11;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen goederen onder de nummers 3, 4, 5, 8, 9, 12 tot en met 21.
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en J. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak 1
hij op of omstreeks 25 april 2023 te Rotterdam,
meerdere laptops en/of iPads en/of smartphones en/of koptelefoons en/of AirPods
en/of computerspellen en/of spelcomputers en/of beamers en/of speakers en/of
horloges, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 25 april 2023 te Rotterdam, althans in Nederland, één of meerdere voorwerpen (meerdere laptops, iPads, smartphones, Airpods, computerspellen, spelcomputers, beamers , horloges) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat dit/die voorwerp(en), onmiddellijk, afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
(art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht)
Zaak 2
1
hij op of omstreeks 7 mei 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 7 mei 2023 te Rotterdam,
zijn levensgezel, [slachtoffer01] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer01] (met een telefoon, althans een hard
voorwerp) tegen/op het hoofd te slaan/stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 7 mei 2023 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 19,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of ongeveer 1,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende 2 C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine),
zijnde MDMA en/of 2 C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
Zaak 3
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met
toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was
gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste,
op of omstreeks 10 mei 2023 te Rotterdam
in strijd met dat huisverbod
de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [adres01] , heeft
betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft
opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de
in dat huisverbod genoemde personen;
( art 11 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod )
Zaak 4
1
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2023, te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goed/goederen, in
elk geval enig goed van zijn/haar/hun gading, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n)
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door
middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel, te weten
- naar voornoemde woning is gegaan en/of daar voor de deur heeft gestaan
en/of
- ( vervolgens) met een breekijzer de (voor)deur en/of het deurkozijn en/of het slot
heeft geprobeerd te forceren en/of open te breken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art
45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven,
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden
dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd voor de duur van 10 jaar met
toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bij
beschikking d.d. 19 april 2018;
( art 197 Wetboek van Strafrecht )