ECLI:NL:RBROT:2024:7512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
10-017389-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA-pillen in woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 3,5 kilo MDMA-pillen in zijn woning. De verdachte, geboren in 1982 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door de raadsleden mr. J.C. Dekkers en mr. A.C. Stronkhorst. De officier van justitie, mr. K.L. Rook, eiste een gevangenisstraf van 17 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. Tijdens de zitting op 22 juli 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder de verklaring van zijn vrouw, die de politie op de hoogte had gesteld van de MDMA-pillen op zolder. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad de MDMA-pillen, maar sprak hem vrij van de tweede tenlastelegging, die betrekking had op voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en benadrukte de ernst van het feit en de impact op de volksgezondheid. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.017389.24
Datum uitspraak: 5 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam PI] ,
raadslieden mr. J.C. Dekkers en mr. A.C. Stronkhorst, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde ten aanzien van de zinsneden die zien op de handel in verdovende middelen;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1 en het onder feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over verschillende voorwerpen die bestemd zijn tot het vervaardigen van drugs.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier is gebleken dat op de zolder van de woning van de verdachte een koffer is aangetroffen met daarin sealbags, een weegschaal en een vacuumapparaat. Daarnaast werd in de periode van 1 januari 2019 tot en met 29 juli 2023 ruim vijftigduizend euro aan contante gelden op de rekening van de verdachte gestort. Voornoemde goederen en gelden kunnen gebruikt worden bij de handel in verdovende middelen. Dit betekent echter niet dat zij daartoe ook waren bestemd. Van bijkomende omstandigheden waar dit uit zou moeten blijken is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dan ook niet worden vastgesteld dat deze goederen en gelden bestemd waren voor voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder feit 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verklaring van de vrouw van de verdachte, mevrouw [persoon A] , niet betrouwbaar is. Mevrouw [persoon A] had duidelijke motieven om belastend te verklaren over de verdachte. Ook is haar verklaring op essentiële onderdelen tegenstrijdig met de overige inhoud van het dossier. Daarnaast is sprake van een alternatief scenario, nu niet kan worden uitgesloten dat mevrouw [persoon A] de MDMA-pillen zelf op zolder heeft neergelegd. Tenslotte ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor het opzettelijk aanwezig hebben van synthetische drugs, nu uit het dossier niet volgt dat de verdachte deze drugs voorhanden had.
4.2.2.
Beoordeling
Op de zolder van de woning van de verdachte is een aanzienlijke hoeveelheid MDMA-pillen aangetroffen. De vrouw van de verdachte heeft verklaard dat haar man zich bezig houdt met illegale activiteiten op zolder en wijst de politie daarbij op deze pillen. Hoewel niet uitgesloten kan worden dat mevrouw [persoon A] ook andere motieven had toen zij haar man aangaf bij de politie, is haar verklaring consistent en wordt deze ondersteund door de in de woning aangetroffen MDMA-pillen. Daarnaast is niet aannemelijk dat mevrouw [persoon A] zelf MDMA-pillen op de zolder heeft neergelegd. Het dossier bevat hiervoor geen aanknopingspunten. Een dergelijk scenario is ook erg onwaarschijnlijk, gelet op de straatwaarde van de hoeveelheid aangetroffen MDMA-pillen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank dit alternatieve scenario van de verdediging en gebruikt zij de verklaring van mevrouw [persoon A] wel voor het bewijs.
Dan dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte de MDMA-pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ moet de verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de MDMA-pillen hebben gehad. De verdachte is volgens de basisregistratie personen en zijn eigen verklaring de bewoner van de woning aan de [adres] te Rotterdam. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in zijn woning aanwezige goederen. Van een contra-indicatie is geen sprake. Daarnaast biedt de verklaring van mevrouw [persoon A] voldoende aanknopingspunten dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de MDMA-pillen en dat hij ook de beschikkingsmacht over deze pillen had. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de verdachte de MDMA-pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer van de raadslieden wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 14 januari 2024 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
1.811 gram en 1.517 gram en 120,6 gram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in zijn woning bijna 3,5 kilo aan MDMA-pillen opzettelijk aanwezig gehad. Het behoeft geen betoog dat het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid synthetische drugs – die een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormen – buitengewoon kwalijk is. Een groot deel van de criminaliteit vindt direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke middelen. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en S.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 5 augustus 2024.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2023 tot en met 14 januari 2024 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 3.511,6 gram (1.811 gram en/of 1.517 gram en/of 120,6 gram en/of 63 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2023 tot en met 14 januari 2024 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, onder meer sealbags en/of weegschaal en/of vacuumapparaat, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.