Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen van vuurwapens, met als belangrijkste tenlastelegging de poging tot overdracht van twee pistolen aan een derde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij daadwerkelijk een vuurwapen had overgedragen, en sprak hem daarom vrij van het eerste ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk een poging had gedaan om de vuurwapens over te dragen, gebaseerd op chatgesprekken en afspraken die hij had gemaakt met medeverdachten. De verdachte had via Snapchat contact gehad over de verkoop van vuurwapens en had concrete afspraken gemaakt over de overdracht. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte, hoewel niet succesvol, voldoende waren om te spreken van een strafbare poging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de risico's die vuurwapenhandel met zich meebrengt voor de samenleving.