In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een briefadres, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker geen duidelijk woonadres had, wat een vereiste is voor het verkrijgen van een briefadres. Verzoeker had eerder in de Basisregistratie Personen (Brp) gestaan, maar was inmiddels uitgeschreven. Hij verbleef op verschillende locaties, waaronder bij vrienden en in een tent, maar kon geen vast woonadres aantonen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat verzoeker een spoedeisend belang had. De rechter oordeelde dat verzoeker, gezien zijn omstandigheden, recht had op een briefadres. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college de inschrijving van verzoeker in de Brp met een briefadres moest uitvoeren, en dit zou gelden totdat er een beslissing op het bezwaar van verzoeker was genomen. De uitspraak houdt in dat verzoeker per 22 juli 2024 ingeschreven moet worden met een briefadres, en dat hij geen proceskosten vergoed krijgt, omdat hij zelf verantwoordelijk was voor het indienen van het verzoek.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft de relevante wetgeving omtrent de Brp in overweging genomen bij het nemen van deze beslissing.