ECLI:NL:RBROT:2024:746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/10/669670 / FA RK 23-8771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de gevolgen voor het gezag en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2024 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2010. De man, vertegenwoordigd door mr. N. Schuerman, verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats naar zijn adres, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. J. Breeveld, zich verzet tegen deze wijziging. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats bij de vrouw gelaten, ondanks het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling en de bijzondere curator om de hoofdverblijfplaats bij de man te vestigen. De rechtbank oordeelde dat rust op lange termijn belangrijker is dan op korte termijn en dat het belonen van wegloopgedrag een verkeerd signaal naar de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft ook het gezamenlijk gezag in stand gehouden, met de waarschuwing dat dwarsliggers financiële consequenties kunnen verwachten. De rechtbank heeft een uitvoerbaar bij voorraadverklaring gegeven en een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de twee weken een weekend bij de man verblijft. De man is onderworpen aan een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat hij de zorgregeling niet naleeft. De rechtbank heeft de verzoeken tot voorlopige voorzieningen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/669670 / FA RK 23-8771
Beschikking van 6 februari 2024 over het gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vervangende toestemming inschrijving adres en aanvraag legitimatiebewijs en het benoemen van een bijzonder curator
in de zaak van:
[man01], hierna: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
t e g e n
[vrouw01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat mr. J. Breeveld te Amsterdam.
De zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] , hierna: [voornaam minderjarige01] .
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: de GI).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 30 november 2023;
  • de berichten met bijlagen van de man van 4 december 2023, 18 december 2023, 22 december 2023 en 8 januari 2024;
  • het bericht van de bijzondere curator van 19 januari 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 21 januari 2024;
  • het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 22 januari 2024.
Buiten de toegestane termijn zijn de volgende stukken overgelegd:
- het bericht met bijlagen van de vrouw van 23 januari 2024.
De rechtbank zal deze stukken buiten beschouwing laten
.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam01] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam02] en [naam03] , jeugdbeschermers;
  • mr. M.F.A. van Pelt, door het gerechtshof benoemd tot bijzondere curator van [voornaam minderjarige01] (hierna: de bijzondere curator).
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
[voornaam minderjarige01] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft op 23 januari 2024 een gesprek gehad met de kinderrechter.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het geregistreerd partnerschap van partijen is op 21 september 2012 ontbonden door inschrijving van de beschikking betreffende ontbinding geregistreerd partnerschap van 7 mei 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige02] geboren op [geboortedatum02] 2008 te [geboorteplaats01] ;
[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] .
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
2.5.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 februari 2023 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 18 februari 2024.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 december 2021 is door deze rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de man verleend van 28 december 2021 tot 28 januari 2022. Deze maatregel is meermalen verlengd. De laatste verlenging bij beschikking van 22 augustus 2022 tot 18 november 2022. Bij beschikking van 7 november 2022 is door deze rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij grootouders moederszijde verleend van 7 november 2022 tot 19 december 2022. Op 18 december 2022 is deze maatregel bij beschikking verlengd tot 18 februari 2023.
2.8.
In januari 2023 zijn de minderjarigen na een MST-CAN-traject teruggeplaatst bij de vrouw.
2.9.
Op 16 juni 2023 is er een ruzie geweest tussen [voornaam minderjarige01] en de vrouw. [voornaam minderjarige01] is naar de man gegaan en niet meer teruggekeerd naar de vrouw.
2.10.
[voornaam minderjarige01] is tot november 2023 niet naar school gegaan en hij heeft tot aan de kerst geen omgang gehad met de vrouw.
2.11.
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het volgende bepaald:
  • de man wordt geboden om [voornaam minderjarige01] binnen twee weken na heden terug te brengen naar de vrouw;
  • de man wordt verboden om [voornaam minderjarige01] langer dan twaalf uur aaneengesloten onderdak te bieden, tenzij daarover tussen partijen binnen een zorgregeling afspraken zijn gemaakt.
2.12.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 december 2023 is de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van 21 november 2023 opgeschort en heeft het hof de bijzondere curator benoemd.
2.13.
Nadien is er een nieuw kort geding gevoerd, opnieuw met als (belangrijkste) inzet de verblijfsplaats van [voornaam minderjarige01] . Bij vonnis van 5 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank alle over en weer gevraagde voorzieningen geweigerd.

3.De beoordeling

Bodemprocedure
3.1.
Bijzondere curator
3.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar zelfstandige verzoek tot het benoemen van een nieuwe bijzonder curator voor [voornaam minderjarige01] ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
3.1.2.
De rechtbank wil op deze plaats nog wel kwijt dat zij de proceshouding van de (advocaat van de) vrouw op dit punt bepaald niet chique vindt. De bijzondere curator heeft tijdig, ruimschoots en overtuigend, tekst en uitleg gegeven over de vraag of zij en de vrouw elkaar in hun arbeidsverleden zijn tegengekomen. Vervolgens heeft de vrouw nog een hoop heisa gemaakt over de houding van de bijzondere curator, zonder haar beweringen ook maar op enige manier concreet te onderbouwen. Na deze heisa is het verzoek om een nieuwe bijzondere curator uiteindelijk op de zitting ingetrokken – kortom: de hele heisa had gewoon achterwege kunnen blijven. Overigens wijst de rechtbank erop dat de bijzondere curator als taak heeft de belangen van [voornaam minderjarige01] – en niet die van (een van) de ouders – te behartigen en dat zij, in haar rol van advocaat, de opdracht heeft partijdig te zijn (artikel 10a van de Advocatenwet).
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] te wijzigen dan wel vast te stellen naar de verblijfplaats van de man.
3.2.2.
De man voert aan dat er in het verleden grote zorgen zijn geweest over de thuissituatie van [voornaam minderjarige01] bij de vrouw. [voornaam minderjarige01] is meermalen uit huis geplaatst. Bij de man gaat het goed met [voornaam minderjarige01] . Ook op school gaat het goed. [voornaam minderjarige01] heeft al veel meegemaakt in zijn leven. Een terugkeer van [voornaam minderjarige01] naar de vrouw betekent dat er wederom veel onrust zal volgen in het leven van [voornaam minderjarige01] . [voornaam minderjarige01] heeft recht op rust en stabiliteit en de man kan dat aan [voornaam minderjarige01] bieden.
3.2.3.
De vrouw voert aan dat na een uitgebreid MST-CAN onderzoek is geconcludeerd dat de kinderen het beste bij de vrouw kunnen wonen. Het onderzoek onthult een patroon bij [voornaam minderjarige01] om tussen de man en de vrouw te moeten kiezen. [voornaam minderjarige01] heeft gedurende de uithuisplaatsing bij de man steeds aangegeven bij de vrouw te willen wonen. Tevens maakt zij zich zorgen over de beperkte aanwezigheid van de man in de thuissituatie, gezien zijn lange werkdagen en avondactiviteiten.
3.2.4.
De GI geeft aan dat zij na overleg met de gedragswetenschapper de mogelijkheid zien [voornaam minderjarige01] bij de man te laten verblijven, maar dat er dan wel een duidelijke contactregeling tussen [voornaam minderjarige01] en de vrouw moet worden bepaald.
3.2.5.
De bijzondere curator adviseert de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de man te bepalen, omdat [voornaam minderjarige01] het rustiger vindt bij de man. [voornaam minderjarige01] heeft bij de man de duidelijkheid en rust die hij zoekt en nodig heeft.
3.2.6.
De raad geeft aan dat er tussen partijen een dynamiek heerst waarin de kinderen door partijen worden gebruikt om hun eigen verhaal kracht bij te zetten. Partijen weten elkaar niet te bereiken en zij zijn niet in staat dit te veranderen. [voornaam minderjarige01] moet weerbaar gemaakt worden voor deze dynamiek. De raad vindt het niet zinvol [voornaam minderjarige01] nu terug te laten keren naar de vrouw.
3.2.7.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen.
3.2.8.
De rechtbank heeft zich allereerst beraden op de verhouding tussen deze procedure en het hoger beroep tegen de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter. De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure geen rekening moet worden gehouden met het lopende hoger beroep. Immers: volgens vaste rechtspraak moet de kortgedingrechter (ook in hoger beroep) zich naar de bodemrechter richten en niet andersom. De kern van de schorsingsbeslissing in hoger beroep is bovendien dat de voorzieningenrechter [voornaam minderjarige01] niet had gesproken in die procedure. In dit geding is dat anders: [voornaam minderjarige01] mening is zowel indirect (via het verslag van de bijzondere curator) als direct (via het gesprek van de rechtbank met [voornaam minderjarige01] ) gehoord.
3.2.9.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen en oordeelt daartoe als volgt.
3.2.10.
De rechtbank stelt voorop dat de hoofdverblijfplaats van een minderjarige in de regel niet veranderd wordt door de rechtbank, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Element van dergelijke omstandigheden is vrijwel altijd dat de situatie op de huidige (officiële) verblijfsplaats onhoudbaar is.
3.2.11.
Uit het MST-CAN-traject is gebleken dat [voornaam minderjarige01] het beste bij de vrouw kan verblijven. Dat was de aanleiding voor de terugplaatsing bij de vrouw begin 2023. Van een onhoudbare situatie was dus geen sprake. Dan is de vraag wat er sindsdien wezenlijk is veranderd. Het antwoord daarop is: niets.
3.2.12.
Al uit de MST-CAN rapportages blijkt dat [voornaam minderjarige01] het ene moment voor de man kan kiezen en het andere moment voor de vrouw kan kiezen. Dat [voornaam minderjarige01] dus tijdens een ruzie met de vrouw in de zomer van 2023 ervoor heeft gekozen naar zijn vader te gaan, is geen verrassing te noemen en ook geen relevant nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Bovendien moet, als het hoofdverblijf zou worden verplaatst, serieus met de spiegelbeeldige situatie worden rekening gehouden: tijdens de mondelinge behandeling verklaart de GI dat het reëel is dat wanneer er een ruzie ontstaat tussen [voornaam minderjarige01] en de man, [voornaam minderjarige01] weer terug zal keren naar de vrouw. Dit acht de GI reëel omdat een soortgelijke situatie eerder heeft plaatsgevonden.
3.2.13.
Er zullen bij beide ouders situaties zijn waaraan [voornaam minderjarige01] zich zal willen onttrekken door naar de andere ouder te gaan. Dat is echter wegloopgedrag, waar de ouders –
samenverantwoordelijk voor de opvoeding van [voornaam minderjarige01] – paal en perk aan zullen moeten stellen.
Zijzijn verantwoordelijk voor hun dertienjarige zoon en
zijbepalen, als de gezagsdragers, waar hij zijn hoofdverblijf heeft,
niet[voornaam minderjarige01] . [voornaam minderjarige01] op dit punt zijn gang laten gaan, zet de deur wagenwijd open voor het tegen elkaar uitspelen van de ouders, zodra er iets gebeurt dat [voornaam minderjarige01] minder goed zint. Dat is een verkeerd pad. Het belonen van wegloopgedrag – want dat is wat er tot nu toe is gebeurd bij de man – is een verkeerd signaal. De verantwoordelijkheid voor zijn hoofdverblijfplaats neerleggen bij [voornaam minderjarige01] – wat de man feitelijk doet en waarin de instanties hem volgen – is niet juist.
3.2.14.
De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de opvoedsituatie bij de man. Dat het maanden heeft geduurd voordat [voornaam minderjarige01] weer naar school ging, valt de man aan te rekenen. Hij is immers de ouder onder wiens dak [voornaam minderjarige01] verbleef en hij heeft verzaakt orde op zaken te stellen.
3.2.15.
Ook is rechtbank er niet gerust op hoe [voornaam minderjarige01] bij de man wordt beïnvloed over de vrouw. De man heeft zijn wettelijke verplichting de omgang van [voornaam minderjarige01] met de andere ouder (de vrouw) te stimuleren maandenlang genegeerd: er is tijdenlang geen contact geweest voordat er met de kerstdagen eindelijk weer wel contact was. Dat contact is er niet vanzelf gekomen: het initiatief om afspraken te maken over Kerst is van de voorzieningenrechter gekomen. Uit alles – gesprekken met [voornaam minderjarige01] zelf, het verslag van de bijzondere curator, de uitlatingen van partijen – blijkt dat het verblijf van [voornaam minderjarige01] bij de vrouw met Kerstmis iedereen goed heeft gedaan. Ook staat buiten kijf dat [voornaam minderjarige01] ten tijde van de ontvangst blij was met het trainingspak dat hij als kerstcadeau van zijn moeder had gekregen. Evenmin staat ter discussie dat [voornaam minderjarige01] later afstand heeft genomen van het cadeau met de stelling dat het de verkeerde maat zou hebben. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het pak daadwerkelijk een verkeerde maat zou hebben; de mededeling van [voornaam minderjarige01] laat zich dan ook niet anders verklaren dan door een achterliggende houding van vader, die het pak – en daarmee indirect de vrouw – zou hebben afgekraakt. Dat baart de rechtbank grote zorgen.
3.2.16.
[voornaam minderjarige01] lijdt onder de strijd die partijen met elkaar hebben en dat zal zo blijven zo lang partijen niet in staat zijn samen op te trekken. De strijd tussen de ouders zal niet minder worden door nu de hoofdverblijfplaats te wisselen.
3.2.17.
Bij dit alles komt nog, dat [voornaam minderjarige01] nog een zus heeft, [voornaam minderjarige02] . In het algemeen is het in het belang van minderjarigen om samen op te groeien en eenzelfde contactregeling met beide ouders te hebben. Het is niet in het belang van [voornaam minderjarige01] om op een andere plek dan [voornaam minderjarige02] zijn hoofdverblijfplaats te hebben.
3.2.18.
Tegenover dit alles hebben de raad, de GI en de bijzondere curator eigenlijk maar één belang gesteld: dat van rust voor [voornaam minderjarige01] . Dat is een groot belang, zeker, maar dat is rust op de korte termijn en niet op de lange termijn. Met het voorbeeld dat wegloopgedrag loont, ligt het voor de hand dat [voornaam minderjarige01] dit gedrag vaker zal vertonen. Gebrek aan grenzen levert zo uiteindelijk geen rust op, maar juist onrust. Dat is op langere termijn niet goed voor [voornaam minderjarige01] .
3.2.19.
Alles tegen elkaar afwegend, ziet de rechtbank dan ook geen reden de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de man te bepalen. De hoofdverblijfplaats blijft bij de vrouw.
3.2.20.
De rechtbank realiseert zich, dat zij hiermee niet de wens van [voornaam minderjarige01] volgt. Die wens is echter niet doorslaggevend. [voornaam minderjarige01] kijkt naar de korte termijn; dat is geen verwijt – al helemaal niet aan een dertienjarige –, maar een constatering. De rechtbank kijkt echter naar de lange termijn en acht het in [voornaam minderjarige01] beste belang om de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te laten.
3.3.
Gezag
3.3.1.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] .
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.3.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.3.5.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen en oordeelt daartoe als volgt.
3.3.6.
De wetgever tilt zwaar aan gemeenschappelijke uitoefening van het gezag. Gezamenlijkheid is de hoofdregel, die sinds 1 januari 2023 nog is versterkt door de nieuwe regel dat gezamenlijk gezag ook ontstaat bij de erkenning van een kind met toestemming van de vrouw (artikel 1:251b BW). Eenhoofdig gezag is slechts aan de orde bij uitzonderlijke gevallen.
3.3.7.
De vrouw heeft haar stelling dat de tussen partijen bestaande communicatieproblemen zo ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [voornaam minderjarige01] klem of verloren raakt, onvoldoende onderbouwd. Het is niet zo dat ieder geval waarin onenigheid bestaat, direct moet leiden tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, ook niet als die onenigheid – zoals de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] – voor de rechter moet worden uitgevochten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het gezamenlijk gezag te beëindigen.
3.3.8.
De rechtbank merkt daarbij op dat dwarsliggen bij gezagsbeslissingen in de regel niet wordt beloond. Als er wordt tegengewerkt om het tegenwerken, kan de dwarsligger de (financiële) consequenties tegemoet zien, bijvoorbeeld in de vorm van een proceskostenveroordeling (die onder omstandigheden ook ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten kan worden uitgesproken). Op termijn kan dwarsliggen ook leiden tot een andere gezagsverdeling.
3.4.
Zorgregeling
3.4.1.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen tussen de man en [voornaam minderjarige01] , van elke twee weken een weekend en de helft van de vakanties, althans een in goede justitie vast te stellen zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige01]
.
3.4.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
3.4.3.
De rechtbank acht het een goed idee dat er een zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige01] wordt vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de GI, de raad en de bijzondere curator geadviseerd een vaste zorgregeling vast te stellen zodat [voornaam minderjarige01] weet waar hij aan toe is. [voornaam minderjarige02] is een keer in de twee weken bij de man. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij in die weekenden ook naar de man gaat. Het is niet gebleken dat het belang van de minderjarige zich tegen de verzochte regeling verzet.
3.5.
Dwangsom
3.5.1.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat de man de opgelegde zorgregeling dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of dagdeel, althans een andere naar billijkheid vast te stellen bedrag dat de man in strijd met deze zorgregeling handelt.
3.5.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.
De rechtbank zal een dwangsom bepalen voor het geval dat de man in strijd handelt met de zorgregeling. [voornaam minderjarige01] heeft behoefte aan duidelijkheid. Die duidelijkheid moet de zorgregeling hem bieden en daar hoort bij dat de man zich ook nauwgezet aan de zorgregeling houdt. Dat betekent: zorgen voor [voornaam minderjarige01] als dat volgens de regeling vereist is. Maar dat betekent ook: geen onderdak verlenen als [voornaam minderjarige01] volgens de zorgregeling bij de vrouw moet verblijven (uiteraard: tenzij partijen in concrete gevallen andere afspraken maken). Gezien de houding van de man is daarbij een dwangmiddel op zijn plaats. De dwangsom wordt na een half jaar opgeheven, omdat er niet valt te overzien hoe de situatie dan zal zijn.
3.6.
Vervangende toestemming inschrijving en legitimatiebewijs
3.6.1.
De man verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen om [voornaam minderjarige01] in te schrijven op zijn adres en om een legitimatiebewijs aan te vragen voor [voornaam minderjarige01] .
3.6.2.
Omdat het verzoek van de man met betrekking tot de hoofdverblijfplaats wordt afgewezen, zal het verzoek tot vervangende toestemming inschrijving aan zijn adres ook worden afgewezen.
3.6.3.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard toestemming te zullen geven voor het aanvragen van een legitimatiebewijs voor [voornaam minderjarige01] . De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw deze toezegging daadwerkelijk zal nakomen. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
3.7.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.7.1.
Bij de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad moet een afweging worden gemaakt tussen alle betrokken belangen.
3.7.2.
De rechtbank kent het zwaarste gewicht toe aan het belang dat er nu eindelijk eens een stabiele situatie voor [voornaam minderjarige01] komt. Sinds 2023 is – in een bodemzaak bepaald – de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de vrouw. De rechtbank handhaaft thans, als bodemrechter, die beslissing. Sinds zomer 2023 zijn er vele maanden verstreken waarin de man heeft geweigerd zich hierbij neer te leggen en daarmee onrust en onduidelijkheid voor [voornaam minderjarige01] heeft gecreëerd en gehandhaafd. Dat gedrag schaadt de belangen van [voornaam minderjarige01] : die moet duidelijkheid hebben en ouders die met elkaar optrekken, in plaats van elkaar het leven zuur proberen te maken. Daar moet, in [voornaam minderjarige01] belang, een eind aan komen. Daarom moeten de zorgregeling en de daarbij behorende dwangsom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard: dat is enige manier waarop op korte termijn voor [voornaam minderjarige01] duidelijkheid kan ontstaan over waar hij woont.
Voorlopige voorziening
3.8.
Omdat de rechtbank een beslissing zal nemen in de bodemprocedure, hebben de man en de vrouw geen belang meer bij de gevraagde voorlopige voorzieningen. Zij zullen niet ontvankelijk in die verzoeken worden verklaard.
Proceskosten
3.9.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
Brief aan [voornaam minderjarige01]
3.10.
Hoewel [voornaam minderjarige01] had aangegeven niet via een brief op de hoogte te hoeven worden gesteld over de uitspraak, zal de rechtbank [voornaam minderjarige01] toch een brief sturen, omdat zij een beslissing neemt die tegen de wensen van [voornaam minderjarige01] ingaat. [voornaam minderjarige01] zal de volgende brief ontvangen:
Beste [voornaam minderjarige01] ,
Zoals je weet, moest ik een beslissing nemen over waar je moet wonen – bij je vader of bij je moeder. We hebben elkaar daar tweemaal over gesproken: één keer in december en later nog eens in januari. Na het eerste gesprek heb ik een beslissing genomen en nu heb ik weer een beslissing genomen. Op het eerste gezicht lijken die beslissingen een beetje tegenstrijdig: waar ik op 5 januari 2024 nog heb beslist dat er voor jou even niets verandert, heb ik nu beslist dat erwelwat voor jou verandert en ik weet ook dat je die verandering op dit moment eigenlijk niet wilt. Daarom schrijf ik je deze brief, zodat je weet waarom ik de beslissingen heb genomen.
De beslissing van 5 januari 2024 was vooral een technische beslissing. De kern van die beslissing is dat een andere rechter aan zet was. Ik heb dus niet inhoudelijk naar jouw zaak kunnen kijken.
De beslissing van vandaag is anders. Dat komt omdat ik nuwelinhoudelijk moest oordelen over waar jij het beste af bent. Dit keer was er geen andere rechter aan zet, dit keer was ik aan zet.
Ik heb geen beslissing genomen om je moeder of je vader gelijk te geven. Ik heb mijn beslissing genomen met in gedachten wat het beste zou zijn voor jou. Ik vind dat het beste voor jou is: wonen bij je moeder.
Uit eerdere rapportages blijkt dat je bij je moeder een goede woonplek hebt. Dat is niet veranderd sinds jullie ruzie van vorige jaar zomer. Vervelend als het is: ruzies komen nu eenmaal voor in het leven. Daar moet je mee om leren gaan. Weglopen naar je vader is daarvoor geen oplossing. Met je vader zal je het ook wel eens oneens zijn, als dat niet nu al zo is, dan komt dat echt nog wel in de toekomst. Weglopen naar je moeder is dan geen goed plan. Als je een ruzie hebt, moet je die ruzie oplossen. En ja, je bentaldertien, maar je bent ookpasdertien. Dat betekent dat je veel dingen zelf mag bedenken, maar ook nog echt wel naar je vader en moeder moet luisteren. Ook als je het niet met ze eens bent.Zijzijn verantwoordelijk voor je en sommige beslissingen nemenzij, niet jij. Het is aan hen om grenzen te stellen, dat hoort nu eenmaal bij opvoeden.
Hoewel op korte termijn een verhuizing naar je moeder een verandering is die onrust met zich brengt, denk ik dat op de langere termijn je er juist profijt van hebt. Je weet nu dat weglopen niet de oplossing is. Je weet nu dat je vaste plek bij je moeder is. Dat geeft rust en stabiliteit. Vanuit die situatie kan verder worden gegaan.
Het contact met je vader is belangrijk. Hij is net zo goed jouw vader als jouw moeder je moeder is. Daarom heb ik ook bepaald dat je, net als je zus, om het weekend bij je vader bent.
Ik hoop dat deze beslissing je de stabiliteit zal bieden die je verdient.
Ik wens je het beste.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart partijen niet ontvankelijk in de verzoeken tot voorlopige voorzieningen;
4.2.
stelt vast dat [voornaam minderjarige01] in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
- een keer in de twee weken een weekend (synchroon lopend met het weekend dat ook [voornaam minderjarige02] bij de man is) en de helft van de vakanties;
4.3.
veroordeelt de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat hij de zorgregeling niet nakomt;
4.4.
bepaalt dat deze dwangsom slechts verbeurd kan worden over de periode van een half jaar na deze beschikking;
4.5.
verklaart onderdelen 4.2, 4.3 en 4.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 6 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.