ECLI:NL:RBROT:2024:7407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/680974 / KG ZA 24-574
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot uitvoering machtiging uithuisplaatsing in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De vader vorderde de GI (Gezinsvoogd) te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van rechterlijke beschikkingen met betrekking tot de uithuisplaatsing van zijn minderjarige kind. De vader stelde dat de GI onvoldoende had gedaan om de minderjarige in een gesloten accommodatie te plaatsen, ondanks eerdere rechterlijke machtigingen. De GI voerde verweer en stelde dat de vader niet ontvankelijk verklaard moest worden in zijn vorderingen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de minderjarige zorgelijk is en dat er spoedeisend belang is bij de vorderingen van de vader. Echter, de rechter oordeelde dat het handelen van de GI niet onrechtmatig was en dat de GI beleidsvrijheid heeft in de uitvoering van de machtigingen. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de vader, die gericht waren op het afdwingen van een gesloten plaatsing, niet konden worden toegewezen. De vorderingen werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De voorzieningenrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI voor de verdere behandeling van de minderjarige en riep hen op om tot een gezamenlijke aanpak te komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/680974 / KG ZA 24-574
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 30 juli 2024 in kort geding.
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,
tegen
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZUID-HOLLAND,
gevestigd te Den Haag, locatie Dordrecht,
gedaagde,
vertegenwoordigd door mr. M. Goudriaan.
Partijen zullen hierna de vader en de GI worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 21 juni 2024 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties, ingekomen op 24 juni 2024;
  • de akte tot wijziging van eis met producties, ingekomen op 24 juni 2024;
  • de akte tot wijziging van eis met producties, ingekomen op 29 juli 2024;
  • de pleitnotities van de man, tevens houdende akte tot wijziging van eis;
  • de pleitnotities van de GI.
1.2.
De zaak is behandeld op 30 juli 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [persoon A] en [persoon B] en bijgestaan door
mr. Goudriaan;
- de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon C] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vader is ouder van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vader is met de moeder, [naam moeder] , belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 20203 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 20 oktober 2023 tot 20 april 2024. Daarbij is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2024 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 20 oktober 2024, en is machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 april 2024 tot 20 oktober 2024.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert uiteindelijk, na wijziging, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de GI te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan, nakoming van en uitvoering van de te wijzen rechterlijke beschikking d.d. 1 augustus 2024 althans de in 2024 te wijzen beschikkingen van de kinderrechter te Rotterdam met betrekking tot de gesloten plaatsing van de minderjarige met dien verstande dat de gesloten plaatsing van de minderjarige wordt geeffectueerd in een gesloten accommodatie binnen een dag na wijziging van de beschikking, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de plaatsing niet heeft plaatsgevonden of per dag of dagdeel dat de minderjarige niet geplaats wordt gehouden in de jeugdinstelling waar zij geplaatst is voor de duur van de machtiging.
In geval de voorzieningenrechter zou menen dat de machtiging uithuisplaatsing van 19 april 2024 van de minderjarige niet zou zijn vervallen omdat deze ten uitvoer gelegd is in een crisisopvang:
2. Tot het verlenen van medewerking aan, nakoming van en uitvoering van de rechterlijke beschikking d.d. 19 april 2024 van de kinderrechter te Rotterdam met dien verstande dat de uithuisplaatsing van de minderjarige wordt geëffectueerd in een voorziening voor jeugdhulp binnen een dag na vonniswijzing op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de plaatsing niet heeft plaats gevonden of per dag of dagdeel dat de minderjarige niet geplaatst wordt gehouden in de jeugdinstelling waar zij geplaatst is voor de duur van de machtiging.
3. Alsmede Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland bij vonnis te veroordelen tot het uitvoeren van de beschikking van uw rechtbank d.d. 20 oktober 2023 zodat de minderjarige in afwachting of na terugkeer uit een plek in een voorziening voor jeugdhulp of gesloten plaatsing bij vader verblijft en conform de vastgelegde zorgregeling in de weekenden en de eerste helft van de vakanties bij moeder en zich daar volledig voor in te spannen door het geven van een schriftelijke aanwijzing aan moeder en het doen van aangifte wegens onttrekking aan het gezag op straffe van een dwangsom van€ 1.000,- per dag voor iedere dag dat Jeugdbescherming West daarmee in gebreke blijft.
4. Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland bij vonnis te verbieden psychiatrische thuishulp in te zetten in de thuissituatie bij moeder teneinde het onrechtmatige verblijf van de minderjarige bij moeder te faciliteren op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat Jeugdbescherming West dit verbod overtreedt.
5. Voorts Jeugdbescherming West te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De GI voert verweer. De GI vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, dan wel de vorderingen af te wijzen, en de vader conform het liquidatietarief te veroordelen in de proceskosten van het geding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI haar standpunt gewijzigd in die zin dat zij haar eis om de vader in de kosten van het geding te veroordelen, heeft ingetrokken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter onderkent dat de situatie rond [roepnaam minderjarige] moeilijk en zeer zorgelijk is. De voorzieningenrechter begrijpt de zorgen van vader. Gezien de zorgelijke situatie, het risico van afglijden en de noodzaak iets te doen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang in deze zaak gegeven is. Vader heeft dit belang gesteld en is ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.2.
Voor wat betreft het handelen van de GI rond de machtiging tot open plaatsing die op 19 april 2024 is verleend overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Partijen zijn het erover eens dat een verleende machtiging de GI een beleidsvrijheid geeft rond de vraag of en hoe van de machtiging gebruik wordt gemaakt. De voorzieningenrechter moet daarom terughoudend zijn bij het toetsen van dat beleid. De voorzieningenrechter kan daarin alleen ingrijpen indien het handelen van de GI onrechtmatig is. Dat kan het geval zijn als het handelen van de GI onbegrijpelijk of (al dan niet op voorhand) in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Daarbij is dan ook de vraag of het gevorderde die onrechtmatigheid – als daarvan sprake is – wegneemt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het handelen van de GI in het verleden niet zodanig onbegrijpelijk is, of strijdig met het belang van de minderjarige, dat dit handelen onrechtmatig is. Partijen zijn het in grote mate eens over wat er moet gebeuren. Zij verschillen alleen van mening of het gelukt zou zijn [roepnaam minderjarige] open geplaatst te krijgen als de GI eerder en dwingender pogingen daartoe had ondernomen. Gebleken is dat de GI al geruime tijd bezig is het zoeken naar een geschikte plek. Partijen zijn het er echter over eens dat intrinsieke motivatie bij [roepnaam minderjarige] ontbreekt en tot nu altijd heeft ontbroken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het handelen van de GI niet onrechtmatig is geweest. De vraag of anders handelen al dan niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid is niet aan de voorzieningenrechter ter beantwoording – als zo’n antwoord al mogelijk zou zijn.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat partijen het erover eens zijn dat open plaatsing van [roepnaam minderjarige] op dit moment, en onder deze omstandigheden, niet gaat werken. Zelfs al zou de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat de GI in het verleden anders had moeten handelen én dat het daadwerkelijke handelen onrechtmatig was, dan nog is het opleggen van een verplichting om over te gaan tot opname daarvoor geen remedie.
4.3.
Voor wat betreft de vordering van vader die zien op een eventueel af te geven machtiging voor gesloten plaatsing overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De genoemde beleidsvrijheid van de GI voor een machtiging geldt evenzeer voor een machtiging tot gesloten plaatsing. Het voornemen van de GI om een eventueel af te geven machtiging in eerste instantie te gebruiken als een aansporing aan [roepnaam minderjarige] om toch in te stemmen met een open plaatsing, diagnostiek en behandeling, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand onrechtmatig. Meer in het algemeen geldt dat de voorzieningenrechter terughoudend is met het verbinden van gevolgen aan een rechterlijke uitspraak die nog niet is gegeven. De vraag of open plaatsing op dit moment nog mogelijk is, en of de op 19 april 2024 verleende machtiging tot open plaatsing wel of niet nog van kracht is, speelt bij de vraag of dat beleid al dan niet rechtmatig zou zijn, geen rol.
Nu noch het handelen van de GI in het verleden, noch het thans voorgenomen handelen van de GI in de toekomst in deze procedure onrechtmatig wordt geoordeeld, worden de vorderingen van vader ten aanzien van het handelen van de GI naar aanleiding van de gegeven en eventueel te verlenen machtiging afgewezen. Dit betekent concreet afwijzing van de bij pleidooi gewijzigde eis (pleitnota mr. Hoogerwerf randnummer 1), en van de eis zoals deze is gewijzigd bij akte van 29 juli 2024, randnummers 1 tot en met 3.
4.4.
Ten aanzien van de vordering van vader om de GI te verbieden psychiatrische hulp aan moeder te verlenen overweegt de voorzieningenrechter dat de GI voldoende heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat zij daarmee niet handelt in strijd met een rechterlijke uitspraak. Ook dit handelen valt binnen haar beleidsvrijheid. Ook de vordering van vader sub 4 (akte wijziging eis 29 juli 2024) wordt daarom afgewezen.
4.5.
Gezien de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat hij ervan overtuigd is dat het geschil tussen de ouders en de GI schadelijk is voor de verdere behandeling en situatie van [roepnaam minderjarige] . De voorzieningenrechter overweegt dat het van groot belang is dat ouders en GI één lijn trekken, en roept ouders en GI op hier hun uiterste best voor te blijven doen, en elkaar te proberen te vinden in meningsverschillen over de precieze aanpak.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen op 30 juli 2024 door mr. A.C. Siemons in aanwezigheid van de griffier, en op 30 juli 20204 schriftelijk uitgewerkt en getekend.