ECLI:NL:RBROT:2024:7394
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde met disciplinaire straf
Op 1 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een VI-zaak met nummer 99/000626-45, waarbij de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde is toegewezen. De veroordeelde, geboren in 1982 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, had een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd gekregen bij een onherroepelijk vonnis van de Rechtbank Innsbruck in Oostenrijk. De overlevering van deze straf aan Oostenrijk was geweigerd door de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2023. De veroordeelde kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 6 augustus 2024, maar het Openbaar Ministerie diende op 5 juli 2024 een vordering in tot uitstel van deze invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen, omdat de veroordeelde disciplinaire straffen had ontvangen.
Tijdens de openbare terechtzitting op 18 juli 2024 zijn de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De officier van justitie heeft de vordering tot uitstel gehandhaafd, terwijl de verdediging verzocht om afwijzing van de vordering, met het argument dat de veroordeelde onschuldig diende te worden geacht totdat er uitspraak was gedaan over de disciplinaire straffen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde recentelijk disciplinaire straffen had ontvangen, wat zijn geschiktheid voor voorwaardelijke invrijheidstelling beïnvloedde.
De rechtbank heeft de vordering tot uitstel toegewezen, met de overweging dat de veroordeelde de kans moet krijgen om een werk en een inschrijfadres te vinden. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.