Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 april 2024, met bijlagen;
- het antwoord;
- de repliek, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en een gedaagde huurder. De eiser, Hef Wonen, vorderde betaling van een huurachterstand van € 1.026,37, die was opgebouwd tot en met juni 2024. De gedaagde erkende een achterstand, maar betwistte het exacte bedrag en voerde aan dat zijn bewindvoerder de huur niet tijdig had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand toewijsbaar was, ondanks de argumenten van de gedaagde, en veroordeelde hem tot betaling van het verschuldigde bedrag.
Daarnaast werd de vordering tot betaling van incassokosten afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de bepaling in de huurvoorwaarden over de incassokosten oneerlijk was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechter benadrukte dat de verhuurder geen recht kan hebben op een hoger bedrag dan wettelijk toegestaan en dat de bepalingen in de algemene voorwaarden niet de indruk mogen wekken dat de huurder eerder dan wettelijk recht heeft op vergoeding van kosten.
De wettelijke rente van € 216,18 werd toegewezen, omdat de gedaagde in verzuim was geraakt door het niet tijdig betalen van de huur. De proceskosten werden begroot op € 849,67, die de gedaagde ook moest betalen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd aangemoedigd om contact op te nemen met Hef Wonen voor een mogelijke betalingsregeling.