ECLI:NL:RBROT:2024:7351
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verstekzaak over kredietovereenkomst en informatieverplichtingen
In deze verstekzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. en een gedaagde uit Zwijndrecht. De zaak betreft een kredietovereenkomst die in 2020 is gesloten, waarbij de gedaagde toestemming had om € 500,- rood te staan op haar betaalrekening. De overeenkomst vereiste dat het saldo elke drie maanden minstens één werkdag positief moest zijn. De gedaagde heeft echter langer dan drie maanden rood gestaan, wat leidde tot de opzegging van de kredietovereenkomst door de Rabobank en de eis tot betaling van het negatieve saldo van € 534,77, inclusief rente en kosten.
De kantonrechter heeft de eis van de Rabobank toegewezen, omdat deze niet ongegrond of onrechtmatig leek. De rechter heeft ambtshalve getoetst of de Rabobank aan haar informatieverplichtingen had voldaan en of zij een kredietwaardigheidstoets had uitgevoerd. Hoewel de Rabobank op één punt niet volledig aan haar informatieverplichtingen voldeed, was deze schending niet ernstig genoeg om gevolgen te hebben voor de rechtsgeldigheid van de overeenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de Rabobank de kredietwaardigheid van de gedaagde voldoende had onderzocht door relevante informatie, zoals het BKR en het inkomen van de gedaagde, te raadplegen.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat er geen oneerlijke bepalingen in de overeenkomst waren en dat de gedaagde de proceskosten moest betalen, die zijn vastgesteld op € 667,88. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om het bedrag van € 534,77 aan de Rabobank te betalen, met wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Fiege en is uitvoerbaar bij voorraad.