ECLI:NL:RBROT:2024:7337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10/145558-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Rotterdam

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 1983 en preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd ervan beschuldigd op 1 april 2024 een auto in brand te hebben gestoken in de Jan Kobellstraat in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig waren, mede gezien de bewijsvoering die onder andere bestond uit camerabeelden en DNA-sporen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 120 dagen geëist, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling indien nodig. De rechtbank achtte de brandstichting wettig en overtuigend bewezen, en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/145558-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postocde] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.J. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de mogelijkheid van een ambulante behandeling, als de reclassering dit nodig vind

4.Bewijswaardering

4.1.
Standpunt verdedigingDe verdachte dient integraal te worden vrijgesproken. Er zijn geen camerabeelden waarop je de verdachte het feit ziet plegen en er zijn geen getuigen die de verdachte op de plaats delict plaatsen. De scooter die op camerabeelden is gezien, kan niet worden gekoppeld aan de brandstichting. Ook bestaat geen verband tussen de scooter en (de auto van) de verdachte.
De verdachte heeft een alternatief scenario geschetst over de afbeeldingen en chats op zijn telefoon en ook met betrekking tot de vraag hoe zijn aansteker daar terecht is gekomen.
De verklaring van getuige [naam getuige] dat de brandstichter flinke brandwonden moet hebben opgelopen is ontlastend, aangezien bij de verdachte geen brandwonden zijn geconstateerd. Tot slot bestond geen concreet gevaar voor omringende auto’s of straatmeubilair en was het gevaar daarvoor redelijkerwijs niet voorzienbaar.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Vaststaande feiten
Op 1 april 2024 is de auto van de aangever omstreeks 06:35 uur in brand gestoken in de Jan Kobellstraat in Rotterdam. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de vermoedelijke dader met een scooter wegreed. Via verschillende camerabeelden is de route van de dader van en naar de Jan Kobellstraat gevolgd. Op die camerabeelden is ook te zien dat de dader aankomt en later weer wegrijdt met een auto. Uit de ANPR-gegevens van de straat waar de scooter geparkeerd stond, en later weer geparkeerd werd, volgt dat rond de tijdstippen waarop de dader de scooter gebruikte slechts één auto heen en terug is gereden, namelijk de auto die op naam staat van de verdachte. Verder is onder het rechterachterwiel van de uitgebrande auto een aansteker gevonden, waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen. Op de telefoon van de verdachte zijn twee foto’s aangetroffen, waarop de Jan Kobellstraat en het straatnaambord daarvan te zien zijn. Deze foto’s zijn op 1 april 2024 om ongeveer 04:45 uur gemaakt. Op deze telefoon stonden verder berichten tussen de verdachte en zijn zoon, waarbij de verdachte zijn zoon vraagt om een ‘brander’, en berichten tussen de verdachte en zijn vriendin, waarin de verdachte zijn vriendin zegt dat hij ‘gisteren bijna dood is gegaan’.
4.2.2.
Geloofwaardigheid verklaringen verdachte
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte mede gelet op de genoemde vaststaande feiten ongeloofwaardig. De verdachte heeft pas tijdens het laatste verhoor – toen ook de belastende resultaten uit het DNA onderzoek bij hem bekend waren – en op zitting verklaringen afgelegd. De verklaringen van de verdachte zijn in een laat stadium afgelegd, zijn niet gedetailleerd en ook niet consistent. De verklaring van de verdachte over de chat naar zijn vriendin is bijvoorbeeld inconsistent en strookt niet met de inhoud en timing daarvan, mede gelet op de overige bevindingen in het dossier. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte niet aannemelijk en verwerpt de verweren op dit punt.
4.2.3.
Verband tussen scooter en verdachte
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat er geen link bestaat tussen de scooter en de brandstichting en tussen de scooter en de (auto van de) verdachte. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de dader er op een scooter vandoor ging. Ter plaatse is een groene scooterhelm aangetroffen en op camerabeelden is te zien dat vlak voor de melding van de brand de bestuurder van een scooter komt aanrijden op de kruising van de Rösener Manzstraat met de Jan Kobellstraat. Eén minuut na de melding van de brand rijdt de bestuurder met de scooter, ditmaal zonder helm, in tegengestelde richting op voornoemde kruising, waarbij de bestuurder omkijkt. De bestuurder zet de scooter om 06:40 uur op het trottoir van de Spaanseweg en verwisselt zijn bovenkleding.
De auto van de verdachte is het enige voertuig dat in onderzoek naar de ANPR op 1 april 2024 tweemaal voorkomt in beide rijrichtingen, namelijk vlak voor en vlak na de melding van de brandstichting (06:21 en 06:42 uur). Op de camerabeelden is te zien dat de bestuurder van de scooter uit een auto komt en spullen in de buddy van de scooter stopt, waarna hij met de scooter wegrijdt. Als de bestuurder bij terugkomst op de Spaanseweg om 06:40 uur de scooter wegzet, lijkt hij opnieuw in een auto te stappen. Twee minuten later wordt gezien dat een voertuig wegrijdt op de Spaanseweg in de richting van de kruising met de Vreelustweg. Dit is het tijdstip waarop het voertuig van de verdachte voor de tweede keer wordt geregistreerd op de ANPR op de Vreelustweg.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van genoemde bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, met voldoende mate van zekerheid vast dat de bestuurder van de scooter op de camerabeelden de auto van aangever in brand heeft gestoken en dat dit de verdachte is geweest. Dat bij de verdachte geen brandwonden zijn geconstateerd, sluit niet uit dat hij de brand heeft gesticht alleen al omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte bij zijn aanhouding, pas vier weken later, is onderzocht op brandwonden.
4.2.4.
Concreet gevaar voor goederen
Gezien de bevindingen van de forensisch onderzoekers was bij deze brand een met zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gemeen gevaar voor goederen te duchten. Deze conclusie past bij de foto’s van de plaats delict, waarop te zien is dat zich vlak voor de uitgebrande auto een andere auto bevindt. De brand had daar naartoe kunnen overslaan, zodat naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake is geweest van een concreet gevaar voor omringende auto’s en straatmeubilair, hetgeen voor de verdachte ook voorzienbaar was. Het verweer van de verdediging wordt ook op dit punt verworpen.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht de laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen
.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 april 2024 te Rotterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een personenauto (te weten een Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] ) is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten in dat voertuig aanwezige goederen en straatmeubilair en andere voertuigen in de nabijheid van dat voertuig te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het voertuig van het slachtoffer in brand gestoken. Dit is een gevaarlijk feit. Dergelijke feiten veroorzaken, naast vaak grote materiële schade, veel onrust in de omgeving. Brand kan immers snel overslaan naar bijvoorbeeld omringende auto’s, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit is gelukkig niet gebeurd. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij het slachtoffer kent uit het verleden, maar het is de rechtbank een raadsel waarom hij diens auto in brand heeft gestoken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2024 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De officier van justitie heeft in aanloop naar de zitting gesproken met de reclassering. Op basis van dossierinformatie heeft de reclassering te kennen gegeven dat in de situatie van de verdachte ruimte is voor de reclassering om het gesprek aan te gaan en te kijken naar bestaande en eventueel benodigde hulp. Voor de reclassering zijn de bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling, als de reclassering dit nodig vindt, een werkbare situatie.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Gezien de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, de mogelijke problematiek van de verdachte en het feit dat hij heeft aangegeven open te staan voor behandeling en begeleiding door de reclassering, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 33 (drieëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich bij een door Reclassering Nederland aan te wijzen instantie, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt. De veroordeelde werkt mee aan het toezicht en begeleiding door de instantie;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor zijn problematiek, indien de reclassering dit geïndiceerd acht. De reclassering zal in dat geval bepalen bij welke instelling de veroordeelde de behandeling zal volgen, wanneer de behandeling van start gaat en de duur daarvan. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en, zoals ook onder 1. staat opgemerkt, zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 24 juli 2024 om 14:00 uur. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mr. drs. K.Th. van Barneveld en mr. J.T.P. Pot, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.D. Schmahl en E. van Beek, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 april 2024 te Rotterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een personenauto (te weten een Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten in dat voertuig aanwezige goederen en/of straatmeubilair en/of andere voertuigen en/of de in de nabijheid van dat voertuig gelegen woningen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten een of meerdere personen aanwezig in de woning(en) gelegen in de in de nabijheid van dat voertuig te duchten was
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)