ECLI:NL:RBROT:2024:7331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10-276204-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na poging tot zware mishandeling en vernielingen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 oktober 2023 stenen heeft gegooid vanaf een spoorwegviaduct naar passerende voertuigen op de snelweg A20 in Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, bedreiging met zware mishandeling en vernieling van meerdere voertuigen. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 werd vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ernstige psychische stoornis, wat leidde tot een volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en oplegging van tbs met dwangverpleging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De zaak benadrukt de noodzaak van psychiatrische behandeling voor de verdachte, maar de rechtbank kon geen passende maatregel opleggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-276204-23
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ),
raadsman mr. D.C.O. Ayinla, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten poging tot zware mishandeling, bedreiging en vernieling;
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (ongemaximeerd).

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 partieel nietig verklaard dient te worden, omdat niet is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het onderdeel “(nog) onbekend gebleven personen” is te vaag en onbepaald waardoor sprake is van een onvoldoende feitelijk omschreven en gespecificeerd onderdeel van de tenlastelegging, ook bezien tegen de achtergrond van het dossier.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich dient te verdedigen. Het uitstrepen of partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging behoort ook tot de mogelijkheden van de rechtbank.
4.3.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. De dagvaarding is, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk; er blijkt uit wat de verdachte wordt verweten en waartegen hij zich dient te verweren. De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van alle drie de ten laste gelegde feiten geldt dat opzet ontbreekt. Bij de verdachte was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten sprake van een ernstige psychische ontregeling met een gestoorde realiteitstoetsing, waardoor het hem aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is er geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, nu dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Hiertoe ontbreekt de benodigde informatie over het verkeersbeeld.
5.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 19 oktober 2023 vanaf een spoorwegviaduct in Rotterdam stenen heeft gegooid naar de op de ondergelegen snelweg A20 passerende motorvoertuigen. Ten gevolge hiervan zijn vijf auto’s beschadigd geraakt.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een verweer waarbij met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, zo een stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de raadsman heeft gesteld, de door de psychiater en psycholoog geconcludeerde volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet, nu de rechtbank niet is gebleken dat bij de verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Hierbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat uit de afgelegde verklaringen van de verdachte blijkt dat hij in elk geval wel enig besef heeft gehad van wat hij deed. De verdachte heeft immers bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij stenen vanaf het spoorwegviaduct heeft gegooid, omdat hij aandacht wilde voor strafbare feiten die jegens de verdachte zouden zijn gepleegd. Voorts wilde hij aangehouden worden, omdat hij op straat leefde en het buiten koud zou worden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel (feit 1)
De rechtbank overweegt dat de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel zonder enige twijfel aanwezig is, omdat bij het raken van een op een snelweg rijdend voertuig met een (forse) steen, de bestuurder zodanig kan schrikken dat deze als gevolg hiervan de controle over het stuur verliest en, bijvoorbeeld, daardoor met zijn voertuig tegen een voorligger botst, zeker gelet op ernstige zicht belemmerende beschadigde ruiten als gevolg van deze stenen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verdachte heeft geweten dat het gooien van stenen zeer gevaarlijk is voor de inzittenden van de geraakte motorvoertuigen. De verdachte heeft door het op die voertuigen gooien van stenen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bestuurder als gevolg van een aldus door hem veroorzaakt verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Bedreigingen en vernielingen (feiten 2 en 3)
De rechtbank acht gelet op het voorgaande voorts de onder 2 ten laste gelegde bedreigingen met zware mishandeling en de onder 3 ten laste gelegde vernielingen wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onderdelen “(nog) onbekend gebleven personen”, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld welke personen dit zijn.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de onderdelen ‘(nog) onbekend gebleven personen”.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 oktober 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4]
en[slachtoffer 5]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
stenen vanaf een spoorwegviaduct op rijdende motorrijtuigen op de ondergelegen snelweg heeft gegooid, zulks terwijl die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4]
en[slachtoffer 5] zich in die motorrijtuigen bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 oktober 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4]
en[slachtoffer 5]
heeft bedreigd met zware mishandeling,
door stenen vanaf een spoorwegviaduct op rijdende motorrijtuigen op de ondergelegen snelweg te gooien,
zulks terwijl die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4]
en[slachtoffer 5] zich in die motorrijtuigen bevonden;
3.
hij op 19 oktober 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk meerdere motorrijtuigen
die aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] ,
[slachtoffer 4]
en[slachtoffer 5] toebehoorden heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
feit 1: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd,
en
feit 2: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Psychiater [persoon A] , GZ-psycholoog [persoon B] en forensisch milieuonderzoeker [persoon C] hebben op 2 mei 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt
.Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De onderzoekers stellen bij de verdachte een ernstige psychotische ontregeling vast, vermoedelijk in het kader van een chronisch psychiatrische stoornis zoals schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was de verdachte paranoïde psychotisch ontregeld en de psychotische ontregeling beïnvloedde voorts zijn gedragskeuzes en gedragingen. Er zijn geen (harde) aanwijzingen dat zijn psychotische ontregeling (mede) onder invloed van het gebruik van middelen zou zijn ontstaan en/of versterkt.
Vanuit paranoïde psychotische overtuigingen dat de verdachte achtervolgd en benadeeld werd door zijn ex-vriendin, werkgever en andere personen, was hij op de vlucht geslagen van zijn werk en naasten, en belandde in Nederland, waar hij verder geen enkele binding mee heeft. In Nederland zwierf hij in psychiatrisch ontregelde toestand rond, zonder inkomen en huisvesting. De verdachte voelde zich in opvanglocaties veelal ook niet veilig en hij zocht op gedesorganiseerde wijze af en toe hulp, wat echter niet tot behandeling leidde. Ook was de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde op ontregelde wijze op zoek naar hulp of aandacht en zou in een opwelling besloten hebben met stenen op voorbijrijdende voertuigen te gaan gooien. Op cognitief niveau lijkt de verdachte zich nauwelijks de potentiële gevolgen van zijn handelen voor anderen te hebben gerealiseerd. De paranoïde psychotische ontregeling doet geen keuzevrijheid meer in zijn handelen vermoeden. Hij lijkt niet door enige boosheid gedreven ten tijde van het ten laste gelegde.
Vanwege de forse doorwerking van de psychotische problematiek en daardoor ontstane sociaal-maatschappelijk gemarginaliseerd functioneren in de totstandkoming van het ten laste gelegde wordt geadviseerd het ten laste gelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies van de gedragsdeskundigen, die de rechtbank volgt en tot de hare maakt, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dat de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Hiermee is er een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.Oplegging van enige maatregel?

8.1.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan vijf personen door forse stenen vanaf een spoorwegviaduct naar door hen bestuurde voertuigen te gooien terwijl zij op de ondergelegen snelweg reden. De verdachte heeft hen daarmee tegelijkertijd bedreigd met zware mishandeling. Bovendien zijn door het handelen van de verdachte de voertuigen van de vijf slachtoffers beschadigd geraakt.
Met dit handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid en daarmee de veiligheid van snelweggebruikers ernstig in gevaar gebracht. De slachtoffers hebben bovendien schade opgelopen aan hun voertuig en zijn door de gebeurtenis erg geschrokken.
8.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op uittreksels uit de justitiële documentatie van Nederland d.d. 9 april 2024, het Verenigd Koninkrijk d.d. 17 april 2024, Oostenrijk d.d. 13 maart 2024, Duitsland d.d. 13 maart 2024 en Hongarije d.d. 29 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte uitsluitend in Hongarije eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, namelijk toen hij onder invloed van alcohol of drugs een voertuig heeft bestuurd.
8.2.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport d.d. 24 juni 2024 over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte verbleef voorafgaand aan het ten laste gelegde sinds enkele maanden in Nederland, vermoedelijk vanuit paranoïde overtuigingen op de vlucht voor zijn naasten. De verdachte was werkzaam in de binnenvaart en kwam in die hoedanigheid ook al eerder in Nederland, maar heeft verder zowel persoonlijk als zakelijk geen binding met Nederland. Er zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte is opgegroeid met een vader met een alcoholverslaving, dat sprake was van huiselijk geweld van vader jegens moeder en de kinderen en dat de verdachte op negenjarige leeftijd zijn vader is verloren ten gevolge van suïcide. De verdachte heeft een getroebleerde relatie met zijn broer en moeder, bij wie mogelijk ook sprake is van psychische problematiek en/of middelengebruik.
De verdachte zou vanaf zijn puberteit alcohol zijn gaan drinken en problematisch gedrag hebben vertoond in de thuis- en schoolsituatie. De verdachte is sinds begin 2023 in zijn sociaal-maatschappelijk functioneren verder gemarginaliseerd geraakt. Zijn relatief prille relatie met een vrouw in Manchester zou verbroken zijn, waarna hij - uit vrees door haar (en handlangers) achtervolgd te worden, maar mogelijk ook op de vlucht voor ingeschakelde verplichte psychiatrische zorg - naar Nederland besloot te gaan. Na een kort verblijf in een sociaal pension in Arnhem, waar hij niet bijzonder opvallend was, maar wel onbegrepen gedrag vertoonde, zwierf hij rond op straat in Rotterdam en kwam zo enkele keren in contact met politie. Hij zorgde voor overlast, trachtte zelf op verwarde wijze om hulp te vragen, maar werd niet beoordeeld
door een crisisdienst GGZ.
De risico’s op recidive en op letsel worden ingeschat als gemiddeld tot hoog en het risico op het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld.
De reclassering adviseert negatief ten aanzien van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag afdoende te veranderen. De verdachte staat per 23 oktober 2023 ingeschreven in Nederland en derhalve mag hij als EU-onderdaan gebruik maken van het EU-recht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter aangegeven dat er een intrekkingsprocedure van start zal gaan, wanneer er bij de IND een melding binnenkomt van een onherroepelijk vonnis, wat mogelijk resulteert in een ongewenstverklaring. De reclassering kan niet voorzien óf en zo ja, welke invloed het strafrechtelijk vervolg gaat hebben op het verblijfsrecht van de verdachte. Hieromtrent is duidelijkheid vereist om een resocialisatietraject vorm te kunnen geven.
Bovendien is de verdachte de Nederlandse taal niet machtig. Mede gezien de forse taalbarrière en de verplicht benodigde inzet van een Hongaars sprekende tolk in alle facetten van een behandel-, begeleidings- en resocialisatietraject, schat de reclassering een (resocialisatie)traject in het kader van een tbs met voorwaarden in als niet uitvoerbaar.
Het reeds aangehaalde Pro Justitia rapport d.d. 2 mei 2024 houdt naast hetgeen hiervoor is vermeld onder meer het volgende in.
Vanuit klinisch oogpunt is de verdachte ernstig beperkt door zijn psychotische stoornis met daaruit voortvloeiende paranoïdie, verminderde frustratietolerantie en gestoorde impulscontrole. Hij heeft nauwelijks probleeminzicht en een tot nu toe wat ambivalente motivatie tot behandeling van zijn psychische problemen, al accepteert hij wel aangeboden medicatie in de gestructureerde setting van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Door zijn problemen op verschillende levensgebieden, die in relatief korte tijd zijn ontstaan ten gevolge van zijn psychotische symptomen, zoals het ontbreken van stabiele huisvesting, pro sociaal netwerk, dagbesteding, werk of inkomen, wordt de kans op gevaarzettend gedrag groter. Er zijn bovendien nauwelijks beschermende factoren. Het risico op herhaling van verward en daarmee (vergelijkbaar) gevaarzettend gedrag wordt zonder adequate behandeling als matig hoog tot hoog ingeschat. Er zijn weinig beschermende factoren, behalve een (premorbide) gemiddelde intelligentie. In het land van herkomst lijken meer beschermende factoren aanwezig, zoals een ondersteunend sociaal netwerk van
ex-vrouw en zoons, eerder stabiele en passende werksituatie, redelijk financieel beheer, positieve houding tegenover autoriteit en positieve levensdoelen.
De verdachte heeft nauwelijks justitiële voorgeschiedenis. Uit gestructureerde risicotaxatie komen beperkte historische risicofactoren naar voren. De dynamische risicofactoren zijn in het afgelopen jaar ontstaan ten gevolge van de psychiatrische ontregeling. Bij meer stabiele psychiatrische conditie is het herhalingsrisico voor algemeen delictgedrag laag. Onderzoekers zien vooral noodzaak tot psychiatrische behandeling van zijn psychotische stoornis, met medicamenteuze behandeling en andere (psycho)therapeutische ondersteuning. Dat zal in een klinische setting moeten plaatsvinden. Vanuit verdere stabilisatie zal met de verdachte gewerkt moeten worden aan verdere rehabilitatie richting stabiele huisvesting, werk en/of dagbesteding en herstel van zijn interpersoonlijke relaties. Dat laatste heeft vermoedelijk het meeste kans van slagen in zijn land van herkomst.
Onderzoekers adviseren de officier van justitie de mogelijkheid te laten onderzoeken om aan de verdachte een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte GGZ te verlenen via de schakelbepaling 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz). Onderzoekers zien weinig reden om verplichte behandeling op een hoger dan gemiddeld GGZ-beveiligingsniveau te adviseren. Vanuit een psychiatrische instelling zou gewerkt kunnen worden aan repatriëring en overname door een Hongaarse kliniek. Een andere optie zou zijn om de verdachte reeds nu vanuit de gevangenis in Vught te laten repatriëren naar een klinische behandelsetting in Hongarije.
In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van de officier van justitie Verplichte Zorg d.d. 2 juli 2024. Deze verklaring houdt onder andere het volgende in.
De geneesheer-directeur van Antes is aangewezen om te onderzoeken of de verdachte voor een reguliere zorgmachtiging in aanmerking komt. Er is uitdrukkelijk gekozen voor een reguliere zorgmachtiging in plaats van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 2.3 Wfz, omdat een reguliere zorgmachtiging meer vrijheid geeft aan de zorginstelling om de zorgmachtiging tussentijds te beëindigen. Dat is in dit geval van belang omdat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat de verdachte gerepatrieerd gaat worden.
De geneesheer-directeur van Antes heeft aangegeven dat uit overleg met de behandelaren en de geneesheer-directeur van het PPC Vught is gebleken dat de verdachte vrijwillig meewerkt aan zorg, waardoor niet is voldaan aan één van de criteria voor het verlenen van verplichte zorg, namelijk dat zorg op vrijwillige basis niet mogelijk is. Om die reden is er geen verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging voor de verdachte ingediend.
Psychiater [persoon A] en GZ-psycholoog [persoon B] hebben ter terechtzitting van 9 juli 2024 naar aanleiding van vragen onder meer het volgende aan het eerdere advies toegevoegd.
De deskundigen hebben de mogelijkheid van oplegging van de tbs-maatregel bewust niet als interventieadvies vermeld, omdat zij een hoog beveiligingsniveau niet noodzakelijk achten. Er zijn geen aanwijzingen voor gewelddadig gedrag jegens anderen en het is de deskundigen niet gebleken dat de verdachte de intentie had om personen schade toe te brengen. Behandeling is voldoende mogelijk door middel van een minder ingrijpende vorm van zorg dan een tbs-maatregel met dwangverpleging. Tegelijkertijd hebben de deskundigen aangegeven twijfels te hebben ten aanzien van de duurzame vrijwilligheid van de verdachte om medewerking te verlenen aan het innemen van medicatie – en daarmee dus de vrijwillige acceptatie van de benodigde zorg.
8.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Mede naar aanleiding van het rapport van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft. Nu de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en hij wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan in die benodigde behandeling evenwel niet worden voorzien in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De verdediging heeft verzocht om op voet van artikel 2.3 Wfz een zorgmachtiging af te geven, maar de rechtbank is van oordeel dat behandeling om de hiervoor genoemde redenen evenmin kan plaatsvinden in dit kader. De geneesheer-directeur van Antes heeft immers ondubbelzinnig te kennen gegeven dat niet is voldaan aan de criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging is dus geen optie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, zoals de raadsman heeft verzocht, de zaak aan te houden om nogmaals de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken. Voorts is
- gelet op het negatieve advies van de reclassering - oplegging van tbs met voorwaarden geen mogelijkheid. De reclassering ziet, zoals hierboven vermeld, geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag afdoende te veranderen.
Met het wegvallen van de maatregel op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (oud), te weten de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar en de invoering van artikel 2.3 Wfz, is sprake van een gat in de keuzemogelijkheden van de rechter bij de afdoening van delicten die niet aan een verdachte kunnen worden toegerekend. Deze omstandigheid maakt echter niet dat de rechtbank de voorwaarden voor het opleggen van tbs met dwangverpleging zal oprekken, opdat de verdachte behandeling en begeleiding kan krijgen. Oplegging van deze maatregel zou in het onderhavige geval een te zware maatregel zijn, te meer omdat nergens uit blijkt dat de verdachte gewelddadig is en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel eisen. Op het strafblad van de verdachte staan immers geen geweldsfeiten. De bewezenverklaarde feiten en de hiervoor genoemde omstandigheden zijn niet dusdanig dat zij de oplegging van de ingrijpende maatregel tbs met dwangverpleging rechtvaardigen. Oplegging van de tbs-maatregel is in dit geval niet proportioneel. Dat de verdachte hulp nodig heeft staat vast, maar omdat niet voldaan is aan het proportionaliteitsbeginsel kan die hulp binnen het strafrecht niet in het kader van een tbs-maatregel worden geboden.
Anders dan de officier van justitie heeft geëist en de raadsman heeft verzocht, volstaat de rechtbank met de conclusie dat het huidige wettelijk instrumentarium niet voldoet om een adequate oplossing te vinden in het type zaak als onderhavige.

9.Vorderingen benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben zich ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde in het strafproces gevoegd en vorderen de navolgende vergoedingen:
  • [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade;
  • [slachtoffer 4] vordert een vergoeding van € 1.316,86 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade;
  • [slachtoffer 5] vordert een vergoeding van € 2.500,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade;
  • [slachtoffer 3] vordert een vergoeding van circa € 2.000,- aan materiële schade;
  • [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 2.277,11 aan materiële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partijen gevorderde vergoedingen aan immateriële schade deels toegewezen dienen te worden.
De door benadeelde partij [slachtoffer 5] gevorderde vergoeding aan materiële schade dient te worden toegewezen tot het bedrag dat is onderbouwd, te weten € 2.299,82.
De door benadeelde partij [slachtoffer 3] gevorderde vergoeding aan materiële schade dient te worden toegewezen tot het totaalbedrag van € 2.853,03.
De door benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] gevorderde vergoedingen aan materiële schade dienen geheel te worden te toegewezen.
Alle gevorderde vergoedingen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak.
9.3.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. Zij zullen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 55, 57, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partijen
[slachtoffer 1],
[slachtoffer 4],
[slachtoffer 5],
[slachtoffer 3]en
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen
[slachtoffer 1],
[slachtoffer 4],
[slachtoffer 5],
[slachtoffer 3]en
[slachtoffer 2]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Deze beslissing is genomen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
mrs. W.M. Stolk en L. van Hemert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] ,
[slachtoffer 5] en/of (nog) onbekend gebleven personen
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
stenen, althans zware/massieve voorwerpen vanaf een (spoorweg)viaduct in de richting van/op (al dan niet) rijdende motorrijtuigen op de ondergelegen snelweg heeft gegooid, zulks terwijl die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of andere bestuurder(s) en/of inzittenden zich in die motorrijtuigen bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of (nog) onbekend gebleven personen
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door stenen, althans zware/massieve voorwerpen vanaf een (spoorweg)viaduct in de richting van/op (al dan niet) rijdende motorrijtuigen op de ondergelegen snelweg te gooien, zulks terwijl die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of andere bestuurder(s) en/of inzittenden zich in die motorrijtuigen bevonden;
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk meerdere motorrijtuigen, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] ,
[slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of (nog) onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.