In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, te weten zware mishandeling, en ook van het subsidiair ten laste gelegde feit, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer van de verdachte slaagde. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict op 14 september 2023 in Zuid-Beijerland, waarbij de verdachte en de aangever, die in dezelfde straat wonen, met elkaar in conflict raakten. De verdachte had naar eigen zeggen gefrustreerd met een volleybal tegen de schuur van de aangever geschopt, wat leidde tot een confrontatie. De aangever sloeg de verdachte met een vuist in het gezicht, waarna de verdachte in reactie daarop de aangever drie keer in het gezicht sloeg. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen en dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de verdediging van de verdachte proportioneel en noodzakelijk was, gezien de omstandigheden van de wederrechtelijke aanranding door de aangever. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarvoor schadevergoeding werd gevorderd.