3.8.Verdeling
3.8.1.De vrouw verzoekt de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze in randnummers 29 tot en met 77 van haar verzoekschrift.
3.8.2.De man stemt gedeeltelijk in met de door de vrouw voorgestelde wijze, voert op de overige punten gemotiveerd verweer en verzoekt te bepalen dat de verdeling wordt vastgesteld op de door hem voorgestelde wijze in punt 18 tot en met 26 van zijn verweerschrift en onder II en III van zijn aanvullende verzoek.
3.8.3.Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de huwelijksgemeenschap volledig vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
3.8.4.Voor zover de gelaste wijze van verdeling inhoudt dat het betreffende goed aan de andere partij wordt toegedeeld, moet voor de overgang van dat goed nog een leveringshandeling door partijen worden verricht op dezelfde manier als voor overdracht is voorgeschreven (artikel 3:186 lid 1 BW). Bij een onroerende zaak vindt levering plaats door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (artikel 3:89 BW).
3.8.5.Partijen zijn op 30 augustus 2022 gehuwd zonder huwelijkse voorwaarden op te maken. Omdat partijen na 1 januari 2018 zijn gehuwd, zijn zij gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen zoals bepaald in artikel 1:94 BW.
3.8.6.De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, op grond van artikel 1:94 lid 2 BW alle goederen die al vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen. Hiervan zijn uitgezonderd:
goederen verkregen door erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift;
pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld artikel 1:94 lid 2 aanhef en onder c BW.
Op grond van artikel 1:94 lid 3 BW omvat de gemeenschap daarnaast giften van tot de gemeenschap behorende goederen aan de andere echtgenoot en goederen, als ook de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij in de gemeenschap vallen.
3.8.7.Wat betreft de lasten omvat de gemeenschap op grond van artikel 1:94 lid 7 BW alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die al vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten, met uitzondering van schulden als genoemd in artikel 1:94 lid 7 onder a tot en met c BW.
3.8.8.Bestaat tussen echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dit goed op grond van artikel 1:94 lid 8 BW als gemeenschapsgoed aangemerkt. Het vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers van de echtgenoten.
Peildatum omvang en samenstelling gemeenschap
3.8.9.Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 9 juni 2023.
Bestanddelen van de beperkte gemeenschap
3.8.10.Volgens partijen of één van hen maakten op de peildatum de volgende goederen en schulden deel uit van de beperkte gemeenschap:
de woning aan de [adres] ( [postcode] ) te Papendrecht en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij Aegon met kenmerk [kenmerknummer] ;
de ING-betaalrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van beide partijen (de “en/of-rekening”);
de inboedel;
e auto van het merk Opel met kenteken [kentekennummer] ;
de teruggaven van de Belastingdienst;
de schuld aan het Sociaal Fonds Politie;
de lening bij de ouders van de vrouw.
3.8.11.Voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
De woning aan de [adres] ( [postcode] ) te Papendrecht en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij Aegon met kenmerk [kenmerknummer] (a)
3.8.12.Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening onderdeel uitmaken van de huwelijksgemeenschap.
3.8.13.Partijen hebben de echtelijke woning op 29 december 2022 gekocht voor een bedrag van € 585.000,-.
3.8.14.Partijen zijn overeengekomen dat de woning zal worden verkocht aan een derde.
Partijen hebben de woning inmiddels daadwerkelijk verkocht tegen een waarde van
€ 549.500,-. De woning zal op 30 september 2024 worden overgedragen aan de kopers.
3.8.15.De vrouw verzoekt te bepalen dat de overwaarde het bedrag van € 549.500,- minus de hypothecaire last per datum overdracht is en dat de makelaarskosten door beide partijen bij helfte worden voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling verklaart de vrouw desgevraagd dat haar verzoek kan worden opgevat als een verzoek tot vaststelling van de wijze van verdeling.
3.8.16.Op grond van artikel 3:185 lid 2 sub c BW komen als wijze van verdeling in aanmerking de verdeling van de netto-opbrengst van het goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht. Dat betekent dat de overwaarde van de echtelijke woning (verkoopprijs minus de hoogte van de hypothecaire geldlening op datum overdracht minus de verkoopkosten) – na aftrek van de vergoedingsrechten (zie hierna) – door partijen bij helfte worden gedeeld.
3.8.17.Hiermee rekening houdend, zal de rechtbank de wijze van verdeling van de woning gelasten op bovenstaande manier.
3.8.18.De vrouw verzoekt te bepalen dat zij recht heeft op betaling van een bedrag van € 52.791,- (althans € 49.624,-) uit de overwaarde van de woning, voordat het restant van de overwaarde gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, zijnde het bedrag dat zij méér heeft ingebracht dan de man ervan uitgaande dat:
- de vrouw een bedrag van € 82.791,- uit privévermogen heeft gebruikt voor de financiering van de aankoop van de woning; en
- de man € 30.000,- uit privévermogen heeft gebruikt voor de financiering van de aankoop van de woning, mits hij zijn inbreng kan aantonen;
- partijen de woning hebben aangekocht voor € 585.000,- en hebben verkocht voor
€ 549.500,-, waardoor de rekensom is: € 549.500,- / € 585.000 x € 52.791 =
€ 49.624,-, naar de rechtbank begrijpt: € 49.587,-.
De vrouw stelt dat als de man zijn inbreng niet kan aantonen, de vrouw recht heeft op betaling van een bedrag van € 82.791,-, althans € 549.500,- / € 585.000 x € 82.791 =
€ 77.824,-, naar de rechtbank begrijpt: € 77.767,-.
Net als het verzoek hierboven zal de rechtbank ook dit verzoek opvatten als een verzoek tot vaststelling van de wijze van verdeling.
3.8.19.De man voert gemotiveerd verweer en stelt dat de overwaarde bij helfte moet worden gedeeld, omdat zij geen afwijkende eigendomsverhouding zijn overeengekomen en geen afspraken hebben gemaakt over een bij verkoop geldende afwijkende verdeelsleutel.
3.8.20.Artikel 1:95 lid 2 BW bepaalt dat indien een goed tot de gemeenschap gaat behoren en een echtgenoot bij de verkrijging uit zijn eigen vermogen aan de tegenprestatie heeft bijgedragen, deze echtgenoot een vergoedingsvordering toekomt waarvan het beloop overeenkomstig artikel 1:87 lid 2 en 3 BW wordt bepaald.
3.8.21.Artikel 1:87 lid 1 BW bepaalt dat indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding ontstaat. Dat betekent dat als de ene echtgenoot uit eigen vermogen bijvoorbeeld de dakkapel financiert waarmee de tot het eigen vermogen van de andere echtgenoot behorende woning wordt verrijkt, in beginsel voor de eigenaar van de woning een plicht tot vergoeding ontstaat. Hetzelfde geldt als echtgenoten onevenredig bijdragen uit eigen vermogen aan de financiering van een woning.
Op grond van lid 2 beloopt de vergoeding een gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Dit gedeelte:
- sub a: is in het geval van een verkrijging ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot evenredig aan het uit diens vermogen afkomstige aandeel in de tegenprestatie voor het goed;
- sub b: komt in geval van een voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot overeen met de verhouding tussen het uit diens vermogen voldane of afgeloste bedrag ten opzichte van de waarde van het goed op het tijdstip van die voldoening of aflossing.
3.8.22.Volgens de man zijn de geldstromen die partijen in de echtelijke woning hebben geïnvesteerd zo onoverzichtelijk geweest, dat het op de weg van partijen had gelegen om andere afspraken te maken om te kunnen afwijken van een 50/50 verdeling. Omdat de vrouw in haar verzoekschrift erkent dat de man óók met privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning, had de vrouw volgens de man de (ongelijke) geldstromen moeten aantonen om tot een andere verdeelsleutel te kunnen komen dan een 50/50 verdeling. Volgens de man heeft de vrouw dat nagelaten, waardoor niet kan worden vastgesteld of en zo ja welke partij recht heeft op een hogere geldsom uit de netto-opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning.
De rechtbank volgt die redenering niet. Van een vergoedingsrecht op grond van artikel 1:87 BW kan sprake zijn bij een vermogensverschuiving, dus als eigen geld in de gemeenschap is beland. De hoogte daarvan wordt volgens hetzelfde artikel berekend aan de hand van het gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast voor het ontstaan van een vermogensverschuiving op de echtgenoot die zich op een vergoedingsrecht beroept. Dat betekent dat de vrouw moet stellen en zo nodig bewijzen welk privévermogen
zijin de echtelijke woning heeft geïnvesteerd, en de man – indien hij zich ook wil beroepen op een vergoedingsrecht – welk privévermogen
hijin de echtelijke woning heeft geïnvesteerd. Dat de vrouw nu degene is die zich op bovengenoemd rechtsgevolg beroept – een vergoedingsrecht voor (een deel van) haar privévermogen dat in de gemeenschap is beland – betekent dus niet dat zij óók degene is die moet aantonen tot welke vergoeding de man gerechtigd zou zijn.
Vergoedingsrechten staan los van artikel 1:100 lid 1 BW waarop de man tijdens de mondelinge behandeling kennelijk doelt, welk artikel bepaalt dat echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst tussen partijen is gesloten.
De rechtbank zal het vergoedingsrecht van de vrouw hierna verder beoordelen.
3.8.23.De stelling van de vrouw dat zij € 82.791,- uit privévermogen heeft geïnvesteerd in de aankoop van de woning wordt onderbouwd met de voorlopige nota van afrekening van de notaris van 29 december 2022 en wordt niet betwist door de man. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft.
3.8.24.Dat de man ook met privévermogen heeft geïnvesteerd in de aankoop van de woning heeft de vrouw al aangekaart in haar verzoekschrift 24 augustus 2023. Zij vermoedde dat dit een bedrag van € 30.000,- was, en heeft de man uitgenodigd om stukken te overleggen om de hoogte van zijn vergoedingsrecht te kunnen vaststellen. De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 48.000,- heeft ingelegd voor de aankoop van de echtelijke woning en een bedrag van € 29.000,- voor de verbouwing van de echtelijke woning. Zijn onderbouwing daarvan is echter tot aan de mondelinge behandeling achterwege gebleven, kennelijk vanwege een andere opvatting van de juridische grondslag van het verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om, met elkaars goedvinden, binnen een week na de mondelinge behandeling een aanvullend stuk over het eventuele vergoedingsrecht van de man in te dienen. Op 29 mei 2024 is een bericht van de man ingekomen, dat gelijktijdig aan de advocaat van de vrouw is gezonden, met als bijlagen een verklaring herkomst eigen geld waarin de man op 22 december 2022 heeft verklaard dat hij uit de verkoop van zijn vorige woning eigen geld heeft ingebracht, en twee bankafschrijvingen van de man naar de notaris van respectievelijk € 50.000,- en € 296,97. Opgeteld komen deze bedragen overeen met het resterende te betalen bedrag van
€ 50.296,97 van de nota van afrekening van de notaris van 29 december 2022. De rechtbank concludeert daaruit dat ook de man een vergoedingsrecht heeft.
Echter, de stelling van de man dat hij uit privévermogen een bedrag van € 29.000,- heeft geïnvesteerd in de verbouwing van de woning wordt betwist door de vrouw en blijkt nergens uit. De rechtbank zal daar geen rekening mee houden.
3.8.25.Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat beide partijen een vergoedingsrecht hebben vanwege investeringen met privévermogen in de aanschaf van de echtelijke woning, waarvan de hoogte op grond van artikel 1:87 lid 2 onder a BW berekend moet worden als volgt:
(aandeel in aanschaf + aflossing) / koopprijs woning x huidige woningwaarde = hoogte vergoedingsrecht
Bovenstaande uitgangspunten leiden op basis van de beleggingsleer tot de volgende vergoedingsrechten vanwege privéinvesteringen in aanschaf:
- voor de vrouw: € 82.791 / € 585.000 x € 549.500 = € 77.766,93
- voor de man: € 50.296,97 / € 585.000 x € 549.500 = € 47.244,76
3.8.26.Het is nog de vraag of de netto-opbrengst na verkoop van de woning voldoende is om bovengenoemde vergoedingsrechten volledig uit te kunnen voldoen. Als de netto-opbrengst onvoldoende is, acht de rechtbank het redelijk dat aan partijen een evenredig gedeelte toekomt aan de hand van de volgende formule:
hoogte vergoedingsrecht / totale vergoedingsrechten x nette-opbrengst
- voor de vrouw: € 77.766,93 / 125.011,69 x netto-opbrengst
- voor de man: € 47.244,76 / 125.011,69 x netto-opbrengst
De ING-betaalrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van beide partijen (de “en/of-rekening”) (b)
3.8.27.Voor een saldo van een bankrekening vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden, oftewel de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de huwelijksgemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.8.28.Partijen zijn het er, in afwijking van bovenstaande, over eens dat, zodra de echtelijke woning is verkocht en alle daarmee samenhangende kosten zijn voldaan, de rekening zal worden opgeheven en dat het saldo op dat moment:
- bij een positief saldo: gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld;
- bij een negatief saldo: gelijkelijk door partijen zal worden gedragen.
De rechtbank zal dit als onderlinge regeling opnemen in de beschikking.
3.8.29.Partijen zijn het erover eens dat de pizzarette zal worden toegedeeld aan de man zonder betalingsverplichting aan de vrouw. De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in deze beschikking.
3.8.30.Partijen zullen onderling bewerkstelligen dat de persoonlijke spullen van de man aan hem ter hand worden gesteld. Partijen hebben desgevraagd verklaard dat verder geen beslissing hoeft te worden genomen over de inboedel. Gelet hierop zal de rechtbank de verzoeken over de overige inboedel als ingetrokken beschouwen en afwijzen.
De auto van het merk Opel met kenteken [kentekennummer] (d)
3.8.31.Partijen zijn het erover eens dat de auto zal worden toegedeeld aan de man. In geschil is tegen welke waarde dat moet gebeuren.
3.8.32.De man heeft de auto op 8 juni 2023 gekocht, dus één dag voor de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend. De rechtbank gaat voor de waardering uit van de waarde van de auto op het moment van aanschaf, omdat tussen partijen vaststaat dat alleen de man de beschikking over en het genot van de auto heeft gehad en een auto in het algemeen minder waard wordt na aanschaf.
De vrouw stelt de waarde op het moment van aanschaf door de man, bij gebrek aan inzage in het betalingsbewijs van de man, op € 3.500,- conform een door de vrouw gemaakte waarde berekening door middel van de ANWB Koerslijst, aan de hand van kenmerken van de auto.
De man heeft alleen gesteld dat hij de auto heeft gekocht voor € 2.000,-, zonder nadere onderbouwing.
De man heeft de onderbouwde stelling van de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom wordt de auto toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 3.500,-, onder de verplichting de helft van die waarde, zijnde € 1.750,-, aan de vrouw te betalen.
De teruggaven en naheffingen van de Belastingdienst (e)
3.8.33.De vrouw stelt zich op de volgende standpunten:
- de aanslagen inkomstenbelasting en eventuele naheffingen toeslagen zullen door partijen bij helfte gedragen moeten worden;
- mochten partijen teruggaven ontvangen, dan dienen zij deze bij helfte te verdelen;
- daarbij dienen de teruggaven terzake de hypotheekrente te worden verdeeld zolang de woning nog niet is verkocht en dienen eventuele naheffingen of teruggaven toeslagen te worden gedragen of verdeeld tot en met de datum waarop partijen ieder een eigen huishouding hebben voor de fiscale wetgeving.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de belastingaanslagen en naheffingen over de huwelijkse periode bij helfte worden gedeeld of gedragen.
3.8.34.De man stemt hiermee in.
3.8.35.Omdat de man instemt met dit verzoek en er dus feitelijk sprake is van overeenstemming, zal de rechtbank deze overeenstemming in de beschikking overnemen.
De schuld bij het Sociaal Fonds Politie en de lening bij de ouders van de vrouw
3.8.36.Partijen zijn het erover eens dat de schuld bij het Sociaal Fonds Politie en de lening bij de ouders van de vrouw tegen elkaar weggestreept zullen worden. Partijen zijn overeengekomen dat de man de schuld bij het Sociaal Fonds Politie als eigen schuld zal voldoen en de vrouw de lening bij haar ouders. De rechtbank zal de verzoeken van partijen over deze schulden als ingetrokken beschouwen en afwijzen.