4.1.1.Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, doordat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe is aangevoerd dat een rechtsgeldige basis voor het plaatsen van het kenteken van het voertuig van de verdachte in Automatic Number Plate Recognition (hierna: ANPR) ontbreekt. Er is niet gehandeld conform het bepaalde in artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en is er sprake geweest van etnisch profileren. Het betreft hier een Roemeense bestuurder van een voertuig met een Oostenrijkse kentekenplaat, hetgeen de aanleiding moet zijn geweest voor de politie om het kenteken in ANPR te registreren. Een proces-verbaal van verdenking waaruit blijkt dat dit anders zou zijn, ontbreekt in het dossier waardoor tevens de verbaliseringsplicht is geschonden. De bevindingen van de verbalisanten dienen dan ook uitgesloten te worden van het bewijs. Aangezien enig ander bewijs ontbreekt, dient vrijspraak te volgen.
Subsidiair stelt de verdediging dat de verdachte enkel de chauffeur is geweest en uitdrukkelijk niet de rol had van iemand die zich met drugshandel bezig houdt. Ten slotte moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de in beslag genomen cocaïne is gewogen inclusief het verpakkingsmateriaal, waardoor het totaal gewicht minder dan vier kilogram cocaïne moet zijn geweest.
4.1.2.De verbalisanten hebben het voertuig van de verdachte gevolgd naar aanleiding van een ANPR-hit. Dit betekent dat er een signaal werd gegeven dat het kenteken van het voertuig van de verdachte overeenkwam met een kenteken in de referentielijst.
De raadsvrouw heeft haar verweer grotendeels op artikel 126jj Sv gebaseerd, maar dit artikel is niet van toepassing in de onderhavige situatie. In artikel 126jj Sv is namelijk een bevoegdheid gecreëerd voor het vastleggen en bewaren van ANPR-gegevens.
In de Memorie van Toelichting op voornoemd artikel staat hierover het volgende:
“Op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Ter uitvoering van haar taak is de politie bevoegd tot het verrichten van al die handelingen die nodig zijn voor een goede taakvervulling, binnen de wettelijke grenzen. De politie dient tevens opmerkzaam te zijn op personen en voertuigen die met het oog op die taak aandacht behoeven. Een mogelijkheid om opmerkzaam te zijn, is dat de politie het oog houdt op kentekens van voertuigen. Het is een passende ontwikkeling dat de politie daarbij gebruik maakt van camera’s en automatische kentekenherkenning. Zolang deze camera’s worden gebruikt om uitsluitend kentekens vast te leggen van voertuigen die relevant zijn voor de politietaak, (…) past dit binnen de uitvoering van artikel 3 van de Politiewet 2012. (…) Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt dus een basis voor het vastleggen en vergelijken van kentekens van personen die ingevolge de uitvoering van de politietaak aandacht behoeven.”
In de ‘Evaluatie ANPR-wetgeving van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering’ van oktober 2021 van het WODC staat het volgende over de grondslag van artikel 3 van de Politiewet 2012:
“1.1 (..) Als een kenteken wordt geregistreerd dat voorkomt op een referentielijst, is er sprake van een hit. Deze toepassing wordt al jaren gebruikt op grond van algemene regels wat betreft de taakstelling van de politie zoals beschreven in artikel 3 Politiewet 2012. Op basis van dit artikel mag de politie opsporingsmethoden toepassen die hooguit een geringe inbreuk op de privacy maken.”
Uit vorenstaande volgt dat voor dit handelen voldoende grondslag te vinden is in artikel 3 van de Politiewet 2012. Vanwege de algemene politietaak hoeft daar dus geen proces-verbaal van verdenking of bevel aan ten grondslag te liggen. Het verweer dat de verbaliseringsplicht is geschonden, wordt verworpen.
De verdenking tegen de verdachte is pas ontstaan naar aanleiding van hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen toen het voertuig in Rotterdam geparkeerd stond. Uit het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte uitstapte, de kofferbak opende en vervolgens op de achterbank van zijn auto ging zitten. Daarna deed de verdachte de zonwering van het linker achterportier omhoog en verrichtte hij handelingen tussen de bank en de bagageruimte. Kort daarna zette de medeverdachte een plastic tas op de achterbank. Deze omstandigheden geven naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien voldoende aanleiding voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Op grond van artikel 96b Sv is een opsporingsambtenaar bevoegd om ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken in geval van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De dwangmiddelen die door de politie zijn ingezet, hebben gelet op het voorgaande niets te maken met de ANPR-hit, maar met de waarnemingen die de politie ter plaatse deed. Het dossier heeft geen blijk gegeven van etnisch profileren zoals is aangevoerd, zodat dit verweer wordt verworpen.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat de politie rechtmatig heeft gehandeld en dat er geen sprake is van een vormverzuim.
Bewijsbeoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 4 januari 2024 heeft de politie een ANPR-hit binnengekregen. Het Oostenrijkse kenteken van het voertuig van de verdachte ( [kentekennummer] ) kwam voor in het referentiebestand. De verbalisanten zijn het voertuig gevolgd totdat het voertuig aan de Slaghekstraat in Rotterdam werd geparkeerd. De verbalisanten namen waar dat de bestuurder uit de auto stapte, naar de achterkant van de auto liep, de kofferbak opende, vervolgens plaatsnam op de achterbank van de auto en handelingen verrichtte tussen de bank en de bagageruimte. Ook deed de bestuurder de zonwering van het linkerachterportier omhoog. Dit maakte dat één van de verbalisanten ter plaatse vermoedde dat de auto over een verborgen ruimte beschikte en dat er mogelijk een overdracht van verdovende middelen plaats zou gaan vinden.
Kort hierna stopte de latere medeverdachte met zijn fiets bij de auto. De man maakte contact met de bestuurder van de auto die nog steeds op de achterbank zat. Vervolgens zagen de verbalisanten dat de man een plastic tas uit één van zijn fietstassen haalde, het achterportier van de auto opende, de tas op de achterbank van de auto legde en direct weer wegfietste. Zowel de man op de fiets als de man in de auto zijn hierop aangehouden. De man in de auto bleek de verdachte te zijn. In de auto werd een afwijking (lijmresten) ontdekt aan de bekleding in de bagageruimte. Omdat een verbalisant vermoedde dat er een verborgen ruimte in de kofferbak van het voertuig zat, ging hij over tot doorzoeking van het voertuig. Hierbij stuitte de politie op een verborgen ruimte waar meerdere witte blokken in lagen met een gewicht van ongeveer 4.037 gram. Deze blokken zijn inbeslaggenomen en bemonsterd. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de blokken monsters allemaal cocaïne bevatten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het voertuig zijn eigendom was en dat hij wist dat er een verborgen ruimte in aanwezig was. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij iemand moest ophalen, hij niet wist dat iemand iets in zijn auto zou leggen en hij niet wist wat er in de tas zat. Wel heeft hij de tas in de verborgen ruimte gelegd, alwaar hij naar eigen zeggen waardevolle spullen bewaart. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De drugs die in de tas zijn aangetroffen, vertegenwoordigen een forse waarde in geld. Dat maakt het, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk dat de tas met verdovende middelen aan een nietsvermoedend persoon is meegegeven. Dat de tas direct in de verborgen ruimte voor waardevolle spullen is geplaatst door de verdachte onderschrijft dit. Bovendien heeft de verdachte bij de rechter-commissaris nog verklaard dat hem was verteld dat hij de spullen in de box moest stoppen en dat er iemand zou komen om de spullen op te halen in Nederland, maar dat de verdachte toen al was aangehouden. Dit doet eveneens afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte ter zitting.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verdovende middelen aanwezig heeft gehad en komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.