ECLI:NL:RBROT:2024:7253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
10/312722-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1996 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. F.T. Sakrak. De officier van justitie, mr. F.B. Koolhof, eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden voor. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander de aangever van zijn vrijheid had beroofd door hem met geweld uit een pizzeria te trekken en naar een woning te brengen, waar hij met een mes op het hoofd werd geslagen. De rechtbank achtte het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag. Wel werd de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die gedeeltelijk werd toegewezen en voor het overige werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/312722-23
Datum uitspraak: 27 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie: [detentielocatie] ,
raadsman mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving);
  • bewezenverklaring van het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 13 mei 2024, waarbij de [adres 2] mag worden uitgezonderd van het geadviseerde locatieverbod, en de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
  • oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [straatnaam] te Rotterdam voor de duur van 3 jaren, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel. Bij het overtreden van deze verboden vordert de officier van justitie de toepassing van (telkens) 2 weken hechtenis, met een maximum van 6 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever [slachtoffer] (hierna ook: aangever). De officier van justitie sluit zich aan bij de lezing van aangever. De aangever heeft op verschillende momenten consistente verklaringen afgelegd en zijn verklaring wordt – in tegenstelling tot de verklaring van verdachte - niet door het overig bewijs weerlegd. Verder baseert de officier van justitie haar standpunt onder meer op de compilatievideo en de processen-verbaal die zien op het uitkijken van de camerabeelden, het letsel van aangever en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het contact tussen getuige [naam getuige] en aangever.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het impliciet primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het is niet aannemelijk dat aangever zichzelf met een mes zou hebben verwond, zoals verklaard door verdachte. De letselverklaring van de FARR-arts past bij de aangifte, waarin is opgenomen dat verdachte aangever niet alleen met het mes, maar ook diverse keren met de vuist heeft geslagen. Ook de bloedspatanalyse van de Forensische Opsporing (hierna: de bloedspatanalyse) strookt met de verklaring van aangever dat verdachte hem met het mes heeft aangevallen terwijl hij in de woning op de bank zat. Daar is ook een grotere concentratie bloed aangetroffen. De aangever heeft kort na de aanval zijn verwondingen ook op beeld vastgelegd. Door meermalen ongecontroleerd en met kracht met een mes uit te halen richting het hoofd van aangever heeft verdachte bewust het risico aanvaard dat hij aangever [slachtoffer] dodelijk zou treffen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Aangever heeft wisselend verklaard. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Voor het overige biedt het dossier onvoldoende objectieve bewijsmiddelen om te komen tot een bewezenverklaring van feit 1, het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangever. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte met getuige [naam getuige] en de bestuurder van de auto heeft samengewerkt om aangever van zijn vrijheid te beroven. Bovendien vindt de verklaring van de verdachte dat aangever vrijwillig met hem is meegegaan steun in het beschikbare beeldmateriaal. Mocht de rechtbank anders beslissen, dan dient verdachte partieel te worden vrijgesproken van hetgeen onder het vijfde gedachtestreepje ten laste is gelegd, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoon van aangever heeft afgepakt.
Ten aanzien van feit 2 is door de verdediging het volgende betoogd.
De verdachte heeft verklaard dat aangever zichzelf heeft gestoken, met het mes dat hij in een tas bij zich had. De verklaring van de verdachte over de gang van zaken vindt steun in de verklaring van getuige [naam getuige] , en ook de bloedspatanalyse sluit die lezing niet uit. Verder is op het handvat van het mes DNA van aangever aangetroffen. Weliswaar is op het handvat en het lemmet van het mes DNA aangetroffen van verdachte, maar dat betreft een DNA-mengprofiel. Dit is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte het mes heeft vastgepakt en aangever daarmee heeft gestoken. Het dactyloscopisch spoor op het lemmet van het mes levert geen match op met verdachte. Dit kan erop wijzen dat verdachte het mes niet heeft vastgepakt. Verder is er onvoldoende bewijs waaruit voortvloeit dat de verdachte opzet (in voorwaardelijke zin) had om de aangever dodelijk te raken. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan kan dat – gelet op de jurisprudentie – alleen voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging zware mishandeling).
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Aangever is over de gang van zaken op 23 november 2023 verschillendere keren gehoord, onder meer als getuige bij de rechter-commissaris. De afzonderlijke verklaringen die hij daarbij heeft afgelegd komen op wezenlijke onderdelen grotendeels overeen. Deze consistentie, alsmede het feit dat de lezing van aangever steun vindt in de overige bewijsmiddelen, maken dat de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar acht en uitgaat van de juistheid daarvan. Dat aangever op ondergeschikte onderdelen afwijkend heeft verklaard, maakt dit oordeel niet anders.
Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving
Vast staat dat de verdachte op 23 november 2023 voorafgaand aan zijn bezoek aan pizzeria [naam pizzeria] contact opneemt met aangever, via het toestel van getuige [naam getuige] . In dat gesprek deelt aangever desgevraagd mee dat hij aan het werk is in de pizzeria. Kort na dit gesprek verschijnt verdachte ook daadwerkelijk in de pizzeria. Op de camerabeelden van de pizzeria is te zien hoe verdachte na binnenkomst met stevige pas rechtstreeks op aangever afloopt en hem met geweld uit zijn stoel trekt. Hij houdt aangever vervolgens vast en duwt deze lopend door de zaak richting de uitgang. Vervolgens brengt verdachte aangever nog steeds duwend naar een auto die buiten geparkeerd staat. In die auto zitten getuige [naam getuige] en een (onbekend gebleven) chauffeur. Aangever wordt door de verdachte de auto ingeduwd waarna het achterportier hard dicht wordt gesmeten. Nadat verdachte is ingestapt, wordt er direct daarna naar de woning van verdachte aan de [adres 1] gereden. Aangever moet mee naar binnen en aldaar, in het bijzijn van getuige [naam getuige] , wordt hij door verdachte meermalen op zijn hoofd geslagen met een mes.
Het feit dat aangever, zoals betoogd door de verdediging, op een enkel moment wellicht fysiek de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de situatie te onttrekken, maakt nog niet dat dit op dat moment van hem kon worden gevergd. Gelet op het dwingende karakter van de verplaatsing van aangever, door verdachte, vanaf de pizzeria naar de auto en vervolgens
indie auto naar de woning waar aangever op instructie van de verdachte ook een tijd binnen is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, samen met een ander, de aangever van zijn vrijheid heeft beroofd, en beroofd heeft gehouden. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat tussen verdachte en getuige [naam getuige] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van het plan tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Getuige [naam getuige] stelt zijn telefoontoestel ter beschikking aan verdachte die daarmee contact opneemt met aangever om daarmee vast te stellen waar aangever zich bevindt. Verder zit getuige [naam getuige] in de auto als verdachte, na zijn bezoek aan de pizzeria, aangever het voertuig induwt. Hij rijdt vervolgens in die auto mee naar de woning en hij is tevens aanwezig als verdachte in de woning geweld gebruikt tegen aangever. Het verweer dat medeplegen niet kan worden vastgesteld, wordt in het licht van het voorgaande verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in de auto het telefoontoestel van aangever heeft afgepakt. Uit de verklaring van aangever volgt dat hij dit niet met zekerheid kan zeggen. De rechtbank acht evenmin bewezen dat aangever in de auto is geslagen door verdachte nu de verklaring van verdachte op dit punt niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte partieel zal vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Poging doodslag of poging zware mishandeling?
In de woning neemt aangever plaats op de bank en terwijl hij daarop zit wordt hij op enig moment door verdachte met een mes, meermalen, op zijn hoofd geslagen. Hij raakt hierbij gewond, bloedt en ervaart een branderig gevoel naar aanleiding van zijn verwondingen. In de keuken behandelt hij zijn snijwonden met koud water. Als verdachte vervolgens het mes tegen de buik van aangever aandrukt, grijpt getuige [naam getuige] in en op enig moment is aangever in staat om de woning te verlaten. Aangever gaat terug naar de pizzeria en legt onderweg daarnaartoe zijn verwondingen vast op beeld. De politie treft hem niet veel later aan in de pizzeria. Zijn hoofd en kleding zitten onder het bloed en de politie neemt meerdere snijwonden op het hoofd van aangever waar.
Verdachte heeft verklaard dat aangever dreigend op hem afkwam en zichzelf heeft gesneden en verwond met het mes dat hij in een tas bij zich had. Dit alles zou hebben plaatsgevonden in de woonkamer tussen de salontafel en de televisiekast.
Uit de bloedspatanalyse blijkt dat het waarschijnlijker is dat aangever, zoals dat ook volgt uit zijn verklaring, op zijn hoofd gewond is geraakt door één of meerdere krachtinwerkingen op het moment dat hij zich
opde fauteuil bevond, dan dat verdachte en aangever tussen de salontafel en de televisiekast stonden, zoals betoogd door verdachte. In de woonkamer van de woning treft de politie op de linker armleuning van de hoekbank en op de zitting van de fauteuil op bloed gelijkende drupspatten aan. Op de rugleuning van de fauteuil ziet de politie twee op bloed gelijkende afdruksporen.
Uit de bevindingen van de forensisch arts blijkt dat aangever op 23 november 2023 drie snijwonden heeft: één links op de schedel, met een lengte van 4 centimeter, met daarbij beschadiging van botvlies schedelbot, één ter plaatse van het linker jukbeen, met een lengte van 2 centimeter, en tot slot, één snijwond bij het bovenste ooglid met een lengte van 5 millimeter. Verder blijkt uit de bevindingen van de arts dat de snijwonden kunnen zorgen voor de vorming van blijvende littekens.
De rechtbank is in het licht van het voorgaande van oordeel dat niet aannemelijk is dat de verwondingen van aangever zijn veroorzaakt doordat hij zichzelf met het mes heeft gestoken, zoals betoogd door verdachte. Weliswaar is geen herkenbaar dactyloscopisch spoor aangetroffen op het mes, maar dit sluit niet noodzakelijkerwijs uit dat verdachte het mes heeft vastgehouden en daarmee ook heeft geslagen op het hoofd van aangever. De verklaring van aangever over de gang van zaken in de woning vindt namelijk in overwegende mate steun in de overige bewijsmiddelen. Dit betekent dat de rechtbank voorbij gaat aan het verweer van de verdediging.
Verdachte heeft met meermalen met kracht met een mes op het hoofd van aangever
geslagen. In de keuken van de woning is aangever op enig moment in staat geweest om zijn verwondingen uit te spoelen. De verdachte is gestopt na ingrijpen van getuige [naam getuige] , waarna aangever de woning heeft kunnen verlaten. De rechtbank leidt uit dit alles af dat verdachte daarbij geen opzet heeft gehad op de dood van aangever. Wel heeft hij door zijn handelen minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Zowel het hoofd als de directe omgeving van het hoofd zijn immers kwetsbare delen van het lichaam, omdat zich daar meerdere pezen, spieren, bloedvaten en slagaders bevinden. Verdachte heeft door zijn handelen een situatie in het leven geroepen die de aanmerkelijke kans in zich droeg dat deze kwetsbare plekken zodanig zouden worden geraakt dat aan aangever zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Die kans heeft verdachte bewust aanvaard.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bewezen is wel het onder 1 ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het afpakken van de telefoon en het slaan van de aangever. Het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) acht de rechtbank eveneens bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 23 november 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd
gehouden, door met dat opzet
- die [slachtoffer] (onverhoeds) tegen zijn wil in vast te pakken en naar een auto mee te voeren en
- die [slachtoffer] in die auto te duwen en
- vervolgens met die auto met daarin die [slachtoffer] weg te rijden en
- die [slachtoffer] naar een woning gelegen aan de Portlandstraat te brengen
en
- in die woning fysiek geweld tegen die [slachtoffer] te gebruiken;
2.
hij
op 23 november 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] ,
meermalen met een mes,
op zijn hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2 impliciet subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige misdrijven. Hij heeft aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd, dat wil zeggen: ontvoerd, en hij heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Er mag van geluk worden gesproken dat de fysieke gevolgen van het slaan met het mes op en richting het hoofd van aangever uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot een aantal verwondingen. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Ook geestelijk heeft het incident veel indruk gemaakt op aangever. Geweldsdelicten als deze brengen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 mei 2024. Hierin concludeert zij dat de verdachte, gelet op zijn beperkingen en kwetsbaarheden, zoals bijvoorbeeld de reeds vastgestelde verstandelijke beperking en het ontbreken aan dagbesteding, baat zal hebben bij begeleiding en ondersteuning. Om die reden adviseert de reclassering om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden daarbij een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contact- en locatieverbod, en het meewerken aan middelencontrole.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De hoogte van de straf is lager dan geëist door de officier van justitie, en subsidiair bepleit door de verdediging, dit omdat de rechtbank bij feit 2 het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
De rechtbank ziet in het rapport van de reclassering en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan geëist door de officier van justitie zal de rechtbank geen maatregel als bedoeld
in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de aangever en een locatieverbod, aan de verdachte opleggen, nu de verdachte bij wijze van bijzondere voorwaarden zowel een contact- als een locatieverbod zal worden opgelegd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 253,- ter zake van materiële schade, een bedrag van € 8.500,- ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor zover die betrekking heeft op de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft het gevorderde ter zake van nader te onderbouwen schade heeft de officier van justitie geconcludeerd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit onderdeel van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bij een bewezenverklaring verzocht het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ter zake van materiële schade wijst de rechtbank een bedrag van € 143,- toe. Dit bedrag is door de benadeelde partij voldoende gemotiveerd onderbouwd. Voor het overige wijst de rechtbank het gevorderde aan materiële schade af; dit is onvoldoende concreet onderbouwd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft in de toelichting op zijn vordering gemotiveerd dat en waarom hij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het bewezenverklaarde heeft grote gevolgen voor hem gehad.
Dat hier sprake is van geestelijk letsel in de zin van psychische schade kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van het bewezenverklaarde worden voorondersteld. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, met afwijzing van hetgeen ter zake van immateriële schade meer is gevorderd.
Nader te onderbouwen schade
Dit deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen. Het gevorderde is niet voldoende concreet onderbouwd.
Wettelijke rente en kosten benadeelde partij
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een bedrag betalen van € 5.143,- ter zake van schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit en het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan
een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij de reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan psychodiagnostisch onderzoek en laat zich behandelen door forensische psychiatrische polikliniek De Waag of begeleiden/behandelen door een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal verblijven in de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen of een andere instelling voor beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoeken of hebben met aangever [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde zal zich niet bevinden aan de Korhaanstraat te Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 5.143,- (zegge: vijfduizend honderddrieënveertig euro),bestaande uit € 143,- (zegge: honderddrieënveertig euro) aan materiële schade en € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 5.143,- (zegge: vijfduizend honderddrieënveertig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.143,- (zegge: vijfduizend honderddrieënveertig euro)niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mr. dr. M.I. Blagrove en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 23 november 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd
gehouden,
door met dat opzet
- die [slachtoffer] (onverhoeds) (tegen zijn wil in) vast te pakken en/of (met
zijn hoofd naar beneden) naar een auto mee te voeren/trekken en/of
- die [slachtoffer] in die auto te duwen en/of
- ( vervolgens) met die auto met daarin die [slachtoffer] weg te rijden en/of
- die [slachtoffer] meermalen te stompen en/of te slaan en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en/of
- die [slachtoffer] naar een woning gelegen aan de Portlandstraat te brengen
en/of
- in die woning fysiek geweld tegen die [slachtoffer] te gebruiken;
2.
hij
op of omstreeks 23 november 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] ,
meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
en/of met de hand/vuist op zijn hoofd en/of in zijn gezicht heeft
geslagen/gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.