ECLI:NL:RBROT:2024:7251

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
681581 HA RK 24-606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid

Op 30 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die de rechter, mr. J.C. Halk, had gewraakt omdat deze enkele door hem ingediende stukken niet in behandeling had genomen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van een objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid. De verzoeker had op 28 juni 2024 tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, een civiele zaak tegen de Stichting voor Openbaar Onderwijs in Dordrecht, zijn wrakingsverzoek ingediend. Hij stelde dat zijn aanvullende stukken tijdig waren ingediend, maar de rechter had deze geweigerd omdat ze te laat en te omvangrijk waren. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om de stukken niet in behandeling te nemen een procesbeslissing was en dat deze niet onbegrijpelijk was. De verzoeker had geen zwaarwegende aanwijzingen aangedragen voor zijn vrees dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in haar beslissing geen blijk had gegeven van vooringenomenheid. Bovendien werd het verzoek van de rechter om een verbod op toekomstige wrakingsverzoeken afgewezen, omdat de wrakingskamer vond dat de verzoeker niet lichtvaardig had gewraakt. De rechtbank besloot het wrakingsverzoek af te wijzen, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: 681581 HA RK 24-606
Beslissing van 30 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.C. Halk,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummer 11126575 HA VERZ 24-44 (‘de hoofdzaak’). Die zaak betreft een geschil tussen verzoeker en de Stichting voor Openbaar Onderwijs in Dordrecht (‘het Stedelijk Dalton Lyceum’). Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker, op 28 juni 2024 mondeling gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de hiervoor onder 1.1. genoemde zaak;
  • de schriftelijke toelichting van verzoeker op zijn wrakingsverzoek van 28 juni 2024;
  • het proces-verbaal van 28 juni 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • het verweerschrift van de rechter van 4 juli 2024;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker op het verweerschrift van de rechter van 10 juli 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • de rechter;
  • mevrouw [persoon A] , directrice van het Stedelijk Dalton Lyceum.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft op 28 mei 2024 in de hoofdzaak een verzoekschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak stond gepland op 28 juni 2024. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft verzoeker enkele aanvullende stukken ingediend, te weten:
  • Aanvullende stukken verzoekschrift met 8 pagina’s tekst (dagtekening 22 juni), afgegeven op 24 juni 2024 om 08.55 uur bij de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht;
  • Hetzelfde document met een natte handtekening op elke pagina en 88 pagina’s aan bijlagen (dagtekening 22 juni 2024), afgegeven op dezelfde datum bij de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht. Volgens verzoeker is dit volledige document, zonder natte handtekening, reeds verzonden aan de griffie van de rechtbank per e-mail op 22 juni 2024. Daarnaast heeft verzoeker dit document mét natte handtekening per e-mail verzonden aan de wederpartij en de griffie van de rechtbank, locatie Rotterdam, op 27 juni 2024 om 10.44 uur;
  • Een pleitnota van 24 pagina’s, ingediend per e-mail bij de rechtbank op 27 juni 2024 om 23.56 uur.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2024 heeft de rechter de aanvullende stukken verzoekschrift met bijlagen en de pleitnota geweigerd, nu deze, kort gezegd, te laat zijn ingediend en te omvangrijk zijn. Dit vormde voor verzoeker reden tot wraking. Volgens verzoeker hadden zijn ingediende stukken niet buiten behandeling gelaten mogen worden. Deze stukken waren volgens verzoeker tijdig ingediend en gedeeld met de wederpartij. De griffie heeft namelijk aangegeven dat tot 5 dagen vóór de zitting stukken ingediend konden worden. Aldus zou verzoeker de stukken tijdig hebben ingediend door deze in persoon af te geven bij de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, op 24 juni 2024 om 08:55 uur. Dat de rechter deze stukken later heeft ontvangen, doordat deze kennelijk intern doorgestuurd moesten worden, kan verzoeker niet verweten worden. Bovendien was het voor verzoeker frustrerend dat niet zijn volledige pleitnota in de behandeling van zijn zaak werd meegenomen, terwijl daarin zijn volledige schriftelijke verweer verwoord stond en hij daaraan wilde refereren tijdens de mondelinge behandeling.
In zijn reactie op het verweerschrift van de rechter heeft verzoeker nog naar voren gebracht het oneerlijk te vinden dat het verweerschrift van het Stedelijk Dalton Lyceum, door de rechtbank en verzoeker ontvangen op 25 juni 2024, wel in de behandeling van zijn zaak werd meegenomen door de rechter en zijn stukken niet. Dit duidt volgens verzoeker op (een schijn van) een gebrek aan onbevangenheid van de rechter.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat er geen sprake is van een zwaarwegende aanwijzing. Dat de rechter de door verzoeker ingediende stukken geweigerd heeft, leidt niet tot de conclusie dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
De beslissing om de door verzoeker ingediende stukken te weigeren betreft een procesbeslissing van de rechter. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist is, leent zich niet voor een oordeel van de wrakingskamer.
3.5.
Een procesbeslissing kan wel een grond voor wraking opleveren als die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Dat is niet gebleken. De wrakingskamer betrekt daarbij in haar oordeel dat in de verzoekschriftprocedure als uitgangspunt geldt dat één schriftelijke ronde plaatsvindt, waarbij de verzoeker een verzoekschrift kan indienen en de verweerder een verweerschrift. In aanvulling daarop kunnen hoogstens nog enkele stukken van beperkte omvang uitgewisseld worden, dat ter beoordeling van de rechter. In dit licht is het niet onbegrijpelijk dat de rechter het verweerschrift wel heeft toegelaten en de aanvullende stukken van verzoeker niet. Voor het weigeren van de aanvullende stukken heeft de rechter als reden gegeven dat zij de aanvullende stukken verzoekschrift en de pleitnota eerst op 28 juni 2024, kort voordat de zitting zou plaatsvonden, aantrof op haar bureau. Mede gelet op de omvang van deze stukken, van respectievelijk 88 en 24 pagina’s tekst, konden volgens de rechter zowel zij als de wederpartij onvoldoende kennis daarvan nemen. De beslissing van de rechter om de stukken vervolgens niet in de mondelinge behandeling van de zaak mee te nemen, komt de wrakingskamer niet onbegrijpelijk voor. Daarbij acht de wrakingskamer ook relevant dat de rechter verzoeker tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak de gelegenheid heeft gegeven om meerdere – voor de zaak relevante – passages uit zijn pleitnota voor te dragen. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de rechter met deze processuele beslissing geen blijk heeft gegeven van (de schijn van) vooringenomenheid.
Verbod wegens lichtvaardig wraken
3.6.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van verzoeker de wrakingskamer verzocht om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak door verzoeker niet in behandeling zal worden genomen. Volgens de rechter zou het wrakingsverzoek lichtvaardig en zonder geldige gronden zijn gedaan. Verzoeker zou daarmee misbruik hebben gemaakt van het in het algemeen bestaande recht om een rechter te wraken.
3.7.
De wrakingskamer volgt de rechter niet in dit oordeel. Verzoeker heeft zijn stukken in persoon afgegeven bij de rechtbank op 24 juni 2024, waarna tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechter deze stukken pas later heeft ontvangen. De wrakingskamer vindt het niet onbegrijpelijk dat daardoor verwarring is ontstaan bij verzoeker waardoor het hem niet helemaal duidelijk was waarom zijn stukken werden geweigerd en het verweerschrift niet. De wrakingskamer acht een verbod wegens lichtvaardig wraken dan ook niet opportuun in het licht van de omstandigheden en wijst het verzoek van de rechter om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak door verzoeker niet in behandeling zal worden genomen af.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. M. Fiege en
mr. E.J. Rutten, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. M. Fiege in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024 in aanwezigheid van mr. E.E.F. Bronkhorst, griffier en door hen ondertekend.
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak mede te ondertekenen
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.