ECLI:NL:RBROT:2024:7230

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
24/7306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang van verzoekster met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een vrouw zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft samen met haar drie minderjarige kinderen een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat verzoekster niet tot de doelgroep voor maatschappelijke opvang behoort. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Verzoekster heeft verklaard dat zij in Frankrijk woonde, maar na een scheiding in 2022 naar Nederland is gekomen. Ze heeft geprobeerd om hulp te krijgen bij remigratie, maar het college oordeelde dat zij in staat is om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen lichamelijke klachten heeft en dat haar huisvestingsprobleem niet voortkomt uit een gebrek aan zelfredzaamheid.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het college niet verplicht is om verzoekster en haar kinderen op te vangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7306

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster

(gemachtigde: mr. F. Çelen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 9 juli 2024 heeft het college verzoeksters aanvraag om maatschappelijke opvang afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Verzoekster en haar drie minderjarige kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster is omstreeks 2013 met haar partner in Frankrijk gaan wonen. Zij zijn sinds 2022 uit elkaar. Verzoekster heeft in maart 2024 contact opgenomen met de gemeente Rotterdam om te kijken of zij hulp kon krijgen bij remigratie naar Nederland. Verzoekster is op 8 juli 2024 naar Nederland gekomen met haar drie kinderen. Zij zijn die nacht opgevangen in het Respijthuis.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Verzoekster heeft op 9 juli 2024 een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang en het college heeft deze aanvraag afgewezen. Volgens het college voldoet verzoekster niet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang, omdat zij in staat wordt geacht om zich op eigen kracht, met de gebruikelijke voorzieningen en met hulp van haar netwerk te handhaven in de samenleving. Daarnaast heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk was om Frankrijk te verlaten. Ook is volgens het college niet gebleken dat verzoekster niet langer in Frankrijk kon verblijven om haar komst naar Nederland beter voor te bereiden. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat er aan haar en haar kinderen opvang wordt verleend.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. Verzoekster heeft tijdens de zitting uitgelegd dat zij een particuliere huurwoning had in Frankrijk. De eigenaar wilde de woning weer zelf gaan gebruiken en heeft daarom de huur opgezegd per 1 augustus 2024. Verzoekster heeft geprobeerd om de termijn op te rekken tot 5 september 2024, maar dat is haar niet gelukt. Verzoekster heeft in Nederland tijdelijk opvang bij een oude schoolvriendin, maar zij kan hier niet lang verblijven. Ze heeft verder geen vaste verblijfplaats. De voorzieningenrechter vindt daarom dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
Is verzoekster zelfredzaam?
9. Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.
10. Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijks leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang dan ook gekoppeld aan een hulptraject.
11. Gelet op de hulpvraag van verzoekster moet beoordeeld worden of haar huisvestingsprobleem wordt veroorzaakt doordat zij zich niet kan handhaven in de samenleving.
12. Uit het gesprek dat met verzoekster is gevoerd, komt naar voren dat zij alleen een huisvestingsprobleem heeft. Ze heeft geen lichamelijke klachten, maar is soms moe van de situatie waarin ze verkeert. Ze is niet verslaafd aan verdovende middelen en ze heeft gewerkt en een opleiding gevolgd in Frankrijk. De reden waarom ze meestal geen baan had, was omdat zij het lastig vond om het werk te combineren met de zorg voor haar kinderen. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit, zodat zij kan werken, een uitkering kan aanvragen en een beroep kan doen op bepaalde toeslagen. Verzoekster kan hierbij de hulp krijgen van daarvoor bestemde instanties, zoals de Vraagwijzer of een wijkteam van de gemeente. Met de financiële middelen die ze dan kan verkrijgen, zou ze in haar levensonderhoud kunnen voorzien en woonruimte kunnen huren. Zij is dan in staat om haar eigen leven en dat van haar kinderen te organiseren, zoals ze ook in Frankrijk heeft gedaan. Uit wat verzoekster heeft aangevoerd, volgt niet dat zij problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving. Verzoekster heeft dit tijdens de zitting ook erkend.
13. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster in een heel moeilijke situatie verkeert, zeker nu zij de zorg heeft voor drie minderjarige kinderen. Zij heeft door omstandigheden Frankrijk verlaten en loopt nu tegen het probleem aan dat zij in Nederland nog geen woning heeft kunnen vinden. Dat betekent echter niet dat het college verplicht is voor opvang op grond van de Wmo te zorgen, nu verzoekster niet tot de doelgroep behoort.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster niet hoeft toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.