In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die zijn woning huurt van Stichting Hef Wonen, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Rotterdam. De sluiting was bevolen op 10 juli 2024 voor de duur van drie maanden, naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage waarin ernstige drugsoverlast werd gerapporteerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 29 juli 2024, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, aangezien er een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning was aangetroffen, waaronder heroïne en cocaïne. De rechter concludeert dat de burgemeester ook een noodzaak had om de woning te sluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de overlast die van de woning uitging. De verzoeker betwistte de noodzaak van de sluiting, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat de woning een rol speelde in de drugshandel en dat er een risico op herhaling bestond.
Daarnaast werd de evenwichtigheid van de sluiting beoordeeld. De verzoeker stelde dat de sluiting hem dakloos zou maken en dat zijn medische situatie niet in aanmerking was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenwichtig waren, gezien de ernst van de situatie en de verantwoordelijkheid van de verzoeker voor de drugshandel. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning voor drie maanden kon doorgaan. Er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling opgelegd.