ECLI:NL:RBROT:2024:7223

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 24/6993
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot voorkoming woningsluiting op basis van drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die zijn woning huurt van Stichting Hef Wonen, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Rotterdam. De sluiting was bevolen op 10 juli 2024 voor de duur van drie maanden, naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage waarin ernstige drugsoverlast werd gerapporteerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 29 juli 2024, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, aangezien er een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning was aangetroffen, waaronder heroïne en cocaïne. De rechter concludeert dat de burgemeester ook een noodzaak had om de woning te sluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de overlast die van de woning uitging. De verzoeker betwistte de noodzaak van de sluiting, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat de woning een rol speelde in de drugshandel en dat er een risico op herhaling bestond.

Daarnaast werd de evenwichtigheid van de sluiting beoordeeld. De verzoeker stelde dat de sluiting hem dakloos zou maken en dat zijn medische situatie niet in aanmerking was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenwichtig waren, gezien de ernst van de situatie en de verantwoordelijkheid van de verzoeker voor de drugshandel. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning voor drie maanden kon doorgaan. Er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6993

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.A.E. Bunge),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam (de burgemeester)

(gemachtigden: mr. J.C. Avedissian en mr. R. Aghabalazedeh).
Als derde-partij is aangemerkt: Stichting Hef Wonen uit Rotterdam.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning.
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 juli 2024 heeft de burgemeester de sluiting van de woning van verzoeker bevolen voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2.1.
Verzoeker woont op het adres [adres] (de woning) in Rotterdam. Verzoeker huurt de woning van Stichting Hef Wonen.
2.2.
In de bestuurlijke rapportage van 9 mei 2024 is – samengevat – het volgende vermeld. Op 9 mei 2024 werd door een politiemedewerker gepost bij de woning vanwege meerdere klachten van omwonenden over drugsoverlast. De politiemedewerker heeft gezien dat een man de kelderberging binnenging en die vervolgens verlaatte met een rode bigshopper. Na aanhouding van de man bleek dat in de tas 10.289 gram procaïne (bekend als versnijdingsmiddel) zat. De man had een sleutelbos bij zich, met een sleutel die paste op de kelderberging van de woning. In de kelder zag de politiemedewerker een doos met meerdere transparante zakken met daarin een witte substantie. Na onderzoek bleek dat het om 10.840,3 gram paracetamol ging. In de kelderberging is ook een doos met stempels voor verdovende middelen en een drugspers aangetroffen.
2.3.
Vervolgens is de woning van verzoeker doorzocht. In de woning is een (versnijdings)ruimte aangetroffen, ingericht voor het bewerken en vervaardigen van verdovende middelen en verder 122 gram heroïne, 35,6 gram cocaïne, 1.771 gram inositol, 819 gram boorzuur, 87,7 gram fenacetine en 3.405,1 gram paracetamol. Heroïne en cocaïne staan op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor drie maanden. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de woning en de berging niet zullen worden gesloten. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Welke regels zijn van toepassing?
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van een woning, indien in die woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.2.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
6.
6.1.
De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoeker zal dat dan aannemelijk moeten maken.
6.2.
In de woning is meer dan 0,5 gram harddrugs is aangetroffen, namelijk 122 gram heroïne en 35,6 gram cocaïne. Dit is een ruime overschrijding van de grens van 0,5 gram en dus een handelshoeveelheid. Niet in geschil is dat gelet op deze hoeveelheid de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten.
Is er een noodzaak om de woning te sluiten?
7.
7.1.
Als de burgemeester bevoegd is om een pand te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [1] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [2] Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of er vanuit de woning werd gehandeld, maar ook om andere omstandigheden, zoals de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
7.2.
Verzoeker voert aan dat er geen sprake is van noodzaak om de woning te sluiten. Verzoeker heeft niet eerder een waarschuwing gekregen en is first offender
.Hij betwist verder dat sprake is (geweest) van drugshandel en daarmee gepaard gaande overlast vanuit de woning. Van verstoring van de openbare orde is niet of nauwelijks sprake, waardoor een sluiting niet gerechtvaardigd is. Ook is de woning niet feitelijk bewoond door drugsgebruikers en heeft de woning geen aanzuigende werking (gehad) voor drugsgebruikers. Nadat de woning is doorzocht en de spullen in beslag zijn genomen, is het stil bij de woning en is er geen overlast meer.
7.3.
De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig heeft mogen achten en niet gehouden was met een minder ingrijpend middel te volstaan. Met de burgemeester acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel en dat sprake is van een ernstig geval. In de woning is namelijk een grote handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen, meerdere voorwerpen die in verband kunnen worden gebracht met drugshandel, stoffen die vaak als versnijdingsmiddel worden gebruikt en zelfs een aparte ruimte die was ingericht als versnijdingsruimte. Daarnaast heeft de burgemeester mogen meewegen dat meerdere meldingen van overlast en drugshandel in en rond de woning zijn binnengekomen bij de politie. De woning stond zowel bij de expert wonen van het gebied als bij de verhuurder al langere tijd bekend als overlastadres. Verzoeker heeft zijn betwisting van drugshandel en overlast niet aannemelijk gemaakt. De burgemeester heeft verder van belang mogen achten dat de kans op herhaling groot is omdat uit de rapportage naar voren komt dat verzoeker regelmatig mensen in huis neemt en niet bestand lijkt tegen de druk van anderen die zijn woning en kelderberging willen gebruiken. In tegenstelling tot wat verzoeker aanvoert, is vastgesteld dat ook na het leeghalen van de woning nog aanloop bij de woning is geweest. Ook hieruit blijkt het gevaar van herhaling. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheden maken dat de noodzaak bestaat de woning te sluiten.
Is de sluiting van de woning evenwichtig?
8.
8.1.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
8.2.
Verzoeker stelt dat de sluiting niet evenwichtig is. Als de woning wordt gesloten wordt hij namelijk dakloos. Hij heeft geen mogelijkheid om elders te gaan wonen. Verzoeker leeft op bijstandsniveau. Ook is verzoeker zorgbehoevend gelet op zijn medische situatie. Zijn leven speelt zich af in en rondom de woning en hij gebruikt ook medische apparaten in de woning. Ten onrechte is met deze omstandigheden geen rekening gehouden bij het besluit om de woning te sluiten.
8.3.
De voorzieningenrechter vindt de gevolgen van de sluiting in dit geval niet onevenwichtig. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen en de overlast bij de woning acht de voorzieningenrechter het onhoudbaar dat verzoeker in de woning blijft, ondanks de nadelige gevolgen die de woningsluiting voor hem heeft. Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De woningbouwcorporatie heeft in dit geval aangekondigd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Dit kan er toe leiden dat verzoeker ook na de sluiting van de woning voor drie maanden niet meer terug kan naar zijn woning. Daartegenover staat dat verzoeker als huurder verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. Hoewel niet duidelijk is welke rol verzoeker precies in het geheel vervult, kan hem in ieder geval worden verweten dat hij drugshandel faciliteert door allerlei mensen toe te laten die de woning en de kelderberging gebruiken voor de opslag, het vervaardigen en de handel in harddrugs. De medische omstandigheden van verzoeker maken dit niet anders. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn medische problemen op deze specifieke woning is aangewezen. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat de burgemeester op de zitting heeft verklaard dat bij Centraal Onthaal een vooraankondiging van de mogelijke komst van verzoeker is gedaan. Centraal Onthaal heeft enkele plekken waar mensen die in een kwetsbare situatie verkeren en medische problemen hebben terecht kunnen. Hoewel de burgemeester geen harde garantie heeft kunnen geven dat daadwerkelijk een plek voor verzoeker beschikbaar is, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat de burgemeester zich tot het uiterste inspant om er voor te zorgen dat verzoeker niet dakloos wordt. Gelet op de bovenstaande omstandigheden, heeft de burgemeester meer gewicht mogen toekennen aan het belang van het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan het belang van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en dat de woning voor de duur van drie maanden mag worden gesloten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.