ECLI:NL:RBROT:2024:7222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
24/7081
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning wegens vermoedelijke drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van Rotterdam had besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van drie maanden, omdat er spullen waren aangetroffen die duiden op voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om in zijn woning te kunnen blijven wonen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 25 juli 2024 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en de burgemeester aanwezig waren. De rechter heeft vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de aangetroffen goederen daadwerkelijk bestemd waren voor de handel in harddrugs. Hoewel er 250 gram versnijdingsmiddel (paracetamol en cafeïne) is aangetroffen, is het niet zonder meer vast te stellen dat de overige goederen gerelateerd zijn aan drugshandel. De voorzieningenrechter heeft daarom aanvullende informatie nodig geacht en het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, wat betekent dat de burgemeester de woning voorlopig niet mag sluiten. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak benadrukt dat de burgemeester niet alleen op basis van vermoedens kan handelen, maar dat er voldoende bewijs moet zijn voor de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7081

uitspraak van de voorzieningenrechter van augustus 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

de burgemeester van Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Hef Wonen uit Rotterdam.

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 17 juli 2024 heeft de burgemeester de woning van verzoeker gesloten voor drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester en [persoon A] (namens de burgemeester).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoeker woont op het adres [adres] in Rotterdam. Hij huurt deze woning van Stichting Hef Wonen.
4. De politie heeft op 29 mei 2024 rond 02:15 uur een melding ontvangen over een brand of explosie bij de woning van verzoeker. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, werd gezien dat verzoeker goederen vanaf het balkon naar beneden aan het gooien was. Deze goederen stonden deels in brand. De goederen die naar beneden werden gegooid, waren een plastic zak met daarin bruin poeder, diverse zeven, een 50-tal doorzichtige plastic zakken, een spatel met een bruine substantie, meerdere teiltjes met daarin een bruine substantie en een (keuken)weegschaal. De plastic zak met bruin poeder bleek na onderzoek paracetamol en cafeïne te bevatten (netto 250 gram). Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 13 juni 2024.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Naar aanleiding van de politierapportage heeft de burgemeester besloten om verzoekers woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens en wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij voorlopig in zijn woning kan blijven wonen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker immers gedurende de komende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Beoordelingskader
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, waarvan de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. De situatie moet zodanig zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
10. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan.
Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Sepotbeslissing
11. Verzoeker heeft een brief overgelegd van het Openbaar Ministerie van 29 mei 2024, waarin staat dat verzoeker niet verder vervolgd wordt voor de voorbereidingshandelingen die zijn gepleegd op 29 mei 2024, omdat er onvoldoende bewijs is.
12. Zoals de Afdeling heeft overwogen, is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor de sluitingsbevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. [1]
De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure.
Belangenafweging
13. De burgemeester is bevoegd een woning te sluiten, indien hij op basis van de feitelijke situatie aannemelijk maakt dat er in de woning stoffen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren tot het vervaardigen of verkopen van drugs. Op de burgemeester rust niet de bewijslast van een strafbare voorbereidingshandeling. Dat betekent dat de burgemeester niet hoeft aan te tonen dat verzoeker de intentie had om met de stoffen daadwerkelijk drugs te vervaardigen.
Hij dient te onderbouwen dat het aannemelijk is dat de stoffen voorhanden waren met dat doel.
14. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie ervan uitgaat dat de aangetroffen voorwerpen, zoals omschreven in overweging 4., bestemd zijn voor de productie van en handel in harddrugs. Volgens de burgemeester is van paracetamol en cafeïne bekend dat deze stoffen worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor harddrugs. De politie concludeert dat de combinatie van spullen niet of nauwelijks anders kan worden toegepast dan bij de productie van en handel in harddrugs. De burgemeester ziet geen aanleiding om aan de deskundigheid van de politie te twijfelen. De burgemeester acht verder van belang dat de politie in december 2022 een inval in verzoekers woning heeft gedaan, waarbij goederen zijn aangetroffen die bestemd zijn voor het versnijden van verdovende middelen (stalen drukpers, verschillende zeven en teiltjes met een bruine substantie).
15. Verzoeker betwist dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor de bereiding, bewerking of vervaardiging van harddrugs. Het bruine poeder wordt volgens verzoeker door vrouwen gebruikt om eelt van hun voeten te verwijderen. De spullen die op het balkon lagen en die hij naar beneden heeft gegooid, betreffen goederen die bestemd waren voor de verbouwing van zijn woning. Het zijn ook algemeen gebruikelijk goederen. Verder stelt verzoeker dat de bruine substantie op de teil en spatel resten van cement zijn. Deze bruine substantie is niet door de politie onderzocht. Daarnaast betwist verzoeker dat er in december 2022 een inval in zijn woning heeft plaatsgevonden. Hij was in december 2022 in Marokko voor de begrafenis van zijn vader. Volgens verzoeker heeft de inval plaatsgevonden in de woning met huisnummer [X] en daar is toen 50 kilo cocaïne aangetroffen.
16. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de combinatie van paracetamol en cafeïne wordt gebruikt om eelt te verwijderen. Zij gaat er met de burgemeester van uit dat het hier gaat om 250 gram versnijdingsmiddel.
De omstandigheid dat er versnijdingsmiddel is aangetroffen, maakt dat de overige goederen (teil, spatel, diverse zeven, grote hoeveelheid plastic zakken en een keukenweegschaal) in een ander daglicht geplaatst kunnen worden. In combinatie met het versnijdingsmiddel kunnen deze ‘gewone’ gebruiksgoederen worden gerelateerd aan de handel in harddrugs. Het is dan aan verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken.
Verzoeker heeft verklaard dat hij lange tijd last heeft gehad van lekkage en dat hij met toestemming van Stichting Hef Wonen reparaties heeft verricht. Volgens verzoeker is de bruine substantie in de teiltjes en op de spatel cement. Als dit klopt, dan zou dat een aanwijzing zijn dat de aangetroffen goederen gebruikt werden voor een verbouwing, zoals verzoeker stelt. Vast is komen te staan dat de bruine substantie niet is onderzocht. Ook is geen navraag gedaan bij Stichting Hef Wonen of verzoekers stelling ten aanzien van het verrichten van reparaties klopt.
Daarnaast heeft verzoeker de inval in zijn woning in december 2022 betwist.
De burgemeester heeft tijdens de zitting een aanvullende verklaring van de politie voorgelezen waaruit blijkt dat de politie op 13 december 2022 zowel verzoekers woning als de woning met huisnummer [X] zou zijn binnengetreden. Deze verklaring bevindt zich echter niet in het dossier, zodat niet valt na te gaan door wie die verklaring is opgemaakt en of deze verklaring op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Ook is er geen proces-verbaal van bevindingen aangetroffen waarin staat vermeld welke goederen in welke woning zijn aangetroffen. De burgemeester heeft zijn stelling dat de politie in december 2022 bij een inval in verzoekers woning goederen heeft aangetroffen die bestemd zijn voor het versnijden van verdovende middelen (stalen drukpers, verschillende zeven en teiltjes met een bruine substantie), in het licht van de onderhavige zaak onvoldoende onderbouwd.
17. Voor de voorzieningenrechter staat daarom niet zonder meer vast dat de aangetroffen goederen (anders dan het versnijdingsmiddel) gerelateerd kunnen worden aan de handel in harddrugs. De voorzieningenrechter vindt daarom dat er aanvullende informatie nodig is. Zo kan de bruine substantie worden onderzocht, kan navraag worden gedaan bij Stichting Hef Wonen over de bekendheid met een eventuele verbouwing in de woning of kan er een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte verklaring komen van de politie over de inval in verzoekers woning in december 2022 en wat daar toen is aangetroffen. Voor de voorzieningenrechter blijft op dit moment alleen het aantreffen van 250 gram versnijdingsmiddel staan. De voorzieningenrechter vindt dit op zichzelf onvoldoende om de woningsluiting op te baseren.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dat betekent dat de burgemeester de woning vooralsnog niet mag sluiten.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.