ECLI:NL:RBROT:2024:7221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 24/6995
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. Het college had op 1 juli 2024 besloten de bijstandsuitkering van verzoekster per 1 april 2024 in te trekken en per 1 juli 2024 te beëindigen, omdat verzoekster niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie over haar inkomen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster woont nog bij haar ouders en heeft in de maanden voorafgaand aan de uitspraak aanzienlijke financiële steun van hen ontvangen, wat haar situatie niet als spoedeisend kwalificeert. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen evident onrechtmatig besluit is genomen door het college, en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat verzoekster geen recht heeft op een voorschot op haar bijstandsuitkering tot de beslissing in de bodemzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6995

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel
(gemachtigde: mr. N.D. Fritz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoekster.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf 1 april 2024 ingetrokken en vanaf 1 juli 2024 beëindigd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Verzoekster ontvangt sinds 25 januari 2022 een bijstandsuitkering. Met de brieven van 27 februari 2024 en 12 maart 2024 heeft het college aan verzoekster brieven gestuurd met de vraag om de benodigde gegevens aan te leveren om te kunnen controleren of zij nog het juiste bedrag ontvangt. Verzoekster heeft niet op deze brieven gereageerd. Vervolgens is per 22 maart 2024 de bijstandsuitkering van verzoekster geschorst.
2.2.
Verzoekster heeft vervolgens op 24 maart 2024 haar bankafschriften aan het college toegestuurd. Aan verzoekster is vervolgens onder andere gevraagd om een verklaring te geven voor de bijschrijvingen op haar rekening van CH Express Koerier,
[persoon A] en [persoon B] . Het college heeft vervolgens met het besluit van 23 april 2024 besloten de uitkering vanaf 22 maart 2024 voor te zetten, de bijstandsuitkering van verzoekster van december 2023 in te trekken, over de uitkering van 1 januari 2024 tot
1 april 2024 de bijschrijvingen in mindering te brengen en de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. Ook heeft het college in dat besluit opgenomen dat ingaande
1 april 2024 rekening wordt gehouden met inkomsten vanwege de bijschrijvingen. Het college zal de uitkering vanaf 1 april 2024 weer betalen als verzoekster een schriftelijke verklaring stuurt over haar inkomen (bijschrijvingen van derden, stortingen en bijschrijvingen van CH Express Koerier).
2.3.
Omdat verzoekster niet had doorgegeven dat zij bijschrijvingen van derden op haar rekening heeft ontvangen en ook geen melding heeft gemaakt van stortingen op eigen rekening, is het college een onderzoek gestart in het kader van het eventueel opleggen van een boete aan verzoekster. Verzoekster is op 31 mei 2024 daarover gehoord. Met het besluit van 18 juni 2024 heeft het college verzoekster een boete opgelegd van € 440,16.
2.4.
Met de brief van 19 juni 2024 vraagt het college nogmaals aan verzoekster om een schriftelijke verklaring over haar inkomen (bijschrijvingen van andere mensen, stortingen en bijschrijvingen van CH Express), aangezien die nog niet zijn ontvangen door het college. Vervolgens heeft het college met haar besluit van 1 juli 2024 de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf 1 april 2024 ingetrokken en vanaf 1 juli 2024 beëindigd, omdat ondanks herhaald verzoek geen documenten zijn ontvangen door het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het verzoek
3. Verzoekster is het niet eens met de beëindiging en de intrekking van de bijstandsuitkering, omdat het college de verkeerde grondslag aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, zij meerdere brieven niet heeft ontvangen en het college haar giftenbeleid had kunnen toepassen. Zij wil met haar verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat aan haar een voorschot per datum van het verzoek wordt toegekend ter hoogte van haar bijstandsnorm, tot zes weken na de beslissing in de bodemzaak.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld. Van een spoedeisend belang is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
6. De voorzieningenrechter vindt dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een spoedeisend belang. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert of op korte termijn komt te verkeren door de intrekking en de beëindiging van de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter betrekt bij dit oordeel dat verzoekster nog bij haar ouders woont en niet is gebleken dat zij kosten maakt voor kost en inwoning. Hierdoor zal geen sprake zijn van bijvoorbeeld een dreigende huisuitzetting of afsluiting van nutsvoorzieningen. Op de zitting heeft het college een overzicht overgelegd van de bijschrijvingen die verzoekster in de maanden april 2024 tot en met juni 2024 van haar broers en ouders heeft ontvangen. Verzoekster heeft in april € 1.606,-, in mei € 1.489,- en in juni € 795,- ontvangen. De uitkeringsnorm die voor verzoekster geldt is € 733,62 per maand (kostendelersnorm). Verzoekster heeft de afgelopen maanden van haar broers en ouders dus per maand meer dan de bijstandsnorm ontvangen. Dat volgens verzoekster deze bijdragen zullen ophouden, omdat het ondoenlijk is voor haar ouders en broers om haar te blijven ondersteunen, maakt dit niet anders. Gelet op (de hoogte van) de door verzoekster ontvangen bedragen, is onvoldoende gebleken dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert waardoor zij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten.
Is het besluit evident onrechtmatig?
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat het college het besluit niet mocht nemen. Gelet op het dossier en de standpunten van partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze situatie zich niet voordoet.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat zij geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.