ECLI:NL:RBROT:2024:7219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
FT EA 24/179 en FT EA 24/180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 9 februari 2024 een verzoek ingediend voor een schuldsaneringsregeling en heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Deze regeling houdt in dat verzoekster 0,69% aan de preferente schuldeisers en 0,35% aan de concurrente schuldeisers zal betalen. Van de twintig schuldeisers hebben zestien ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [persoon A] en PAWW, hebben geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van deze weigerende schuldeisers een aandeel van 12,9% in de totale schuldenlast vormen.

Tijdens de zitting is gebleken dat verzoekster geen nieuwe schulden heeft gemaakt sinds haar aanmelding bij schuldhulpverlening en dat haar vaste lasten door een budgetbeheerder worden voldaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder gewogen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank oordeelt dat het aangeboden akkoord het uiterste is wat verzoekster kan bieden en dat de schuldeisers meer zullen ontvangen via het akkoord dan via een wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld.

De rechtbank heeft tevens het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de dwangregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 6 juni 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 februari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [persoon A] c.s. (hierna: [persoon A] );
  • Urgento.nl (hierna: Urgento);
  • Stichting PAWW (hierna: PAWW);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Urgento heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mail van 12 april 2024, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 2 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon B] , ambulant begeleider en vrijwillig tolk (Engels);
  • mevrouw [persoon C] , schuldhulpverlening, schuldhulpverlener bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw J. Poot en de heer K. Jansen, beschermingsbewindvoerders bij Maas Dienstverlening B.V (hierna: beschermingsbewindvoering);
  • mevrouw [persoon A] , weigerende schuldeiser;
  • mr. L.A. Alderlieste, advocaat bij Jansen & Alderlieste Advocaten, namens weigerende schuldeiser [persoon A] ;
  • de heer J.W. de Man, tolk Spaans voor [persoon A] ;
De weigerende schuldeiser PAWW is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Op 16 mei 2024 heeft beschermingsbewindvoering op verzoek van de rechtbank nadere stukken ingediend.
De uitspraak stond aanvankelijk gepland op 24 mei 2024. Wegens ontbrekende informatie is de zaak aangehouden tot 6 juni 2024.
Op 29 mei 2024 heeft schuldhulpverlening op verzoek van de rechtbank nadere stukken ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twintig schuldeisers, waarvan twee preferente en achttien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 190.707,84 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 12 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 0,69% aan de preferente schuldeisers en 0,35% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Volgens schuldhulpverlening gaat het niet goed met de lichamelijke gezondheid van verzoekster. Verzoekster had een onderneming, maar deze is failliet verklaart op 8 september 2020. Het faillissement is op 14 december 2021 wegens gebrek aan baten opgeheven. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard in afwachting te zijn van het keuringsonderzoek. Op 16 mei 2024 heeft beschermingsbewindvoering stukken ingediend waaruit blijkt dat verzoekster zeker tot en met 31 maart 2025 is ontheven van de arbeidsverplichting.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] en PAWW stemmen hier niet mee in. [persoon A] heeft een vordering van € 20.432,10 op verzoekster, welke 10,7% van de totale schuldenlast beloopt. PAWW heeft een vordering van € 4.192,99 op verzoekster, welke 2,2% van de totale schuldenlast beloopt. Tezamen vormen de weigerende schuldeisers een aandeel van 12,9% van de gehele schuldenlast.

3.Het verweer

[persoon A]
In haar contacten met schuldhulpverlening heeft [persoon A] te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat de schulden uit het faillissement van de voormalige onderneming van verzoekster voor rekening en risico van de broer van verzoekster dienen te komen. [persoon A] stelt dat de broer van verzoekster de dagelijkse leiding had en de onderneming gebruikte, op naam van verzoekster. Zolang verzoekster geen openheid van zaken geeft, weigert [persoon A] akkoord te gaan met het aanbod.
Daarnaast heeft [persoon A] tijdens de zitting verklaard te twijfelen of een saneringskrediet het maximaalhaalbare aanbod is.
PAWW
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft PAWW geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] en PAWW bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] en PAWW in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [persoon A] en PAWW een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 12,9%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de achttien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd, zij het dat enige informatie ontbrak. Deze informatie is na de zitting op (hernieuwd) verzoek van de rechtbank nagestuurd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is op 14 mei 2024 door de gemeente tot 31 maart 2025 ontheven van de arbeidsverplichting. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Het verweer van [persoon A] dat verzoekster openheid van zaken dient te geven over wie de daadwerkelijke leiding van de onderneming had, laat de rechtbank buiten beschouwing. Het is niet van belang voor de beoordeling van het verzoek tot dwangakkoord. De schuld van [persoon A] heeft als ontstaansdatum 9 november 2020 en valt daardoor buiten de goede trouw-toetsing, waarbij naar de afgelopen drie jaar wordt gekeken. Daardoor resteert de afweging tussen het akkoord en de wettelijke schuldsanering. Het akkoord zal naar verwachting meer opleveren voor de schuldeisers en is daarom gunstiger dan de wettelijke schuldsanering.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [persoon A] en PAWW, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [persoon A] en PAWW te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[persoon A] en PAWW zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [persoon A] en PAWW om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [persoon A] en PAWW in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.