ECLI:NL:RBROT:2024:7185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
11091624 CV EXPL 24-11937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning toegewezen met hoofdelijke veroordeling tot betaling van huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een huurovereenkomst tussen de eiser en de gedaagden, die zelf procederen. De eiser, vertegenwoordigd door Rechtskundig Advies- en Incassobureau Altena Incasso B.V., vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door de gedaagden, die een huurachterstand hadden van € 6.433,26. De huurachterstand bestond uit kale huur, servicekosten en rioolheffing. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk moesten betalen voor de achterstand, maar wees de gevorderde incassokosten en rente af vanwege oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst. De huurovereenkomst werd ontbonden omdat de gedaagden niet tijdig hadden betaald, wat een ernstige schending van de overeenkomst vormde. De gedaagden werden veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en een gebruiksvergoeding te betalen tot de ontruiming. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk kregen in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11091624 CV EXPL 24-11937
datum uitspraak: 2 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: Rechtskundig Advies- en Incassobureau Altena Incasso B.V.,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 30 april 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 14 mei 2024;
  • het mondeling antwoord op de rolzitting van 15 mei 2024;
  • de e-mail van [gedaagde 1] c.s. van 19 juni 2024;
  • de e-mail van [eiser] van 2 juli 2024, met bijlage.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde 1] c.s. huren vanaf 1 januari 2024 de woning aan de [adres] in Capelle aan den IJssel van [eiser] . De huur is nu € 1.060,71 per maand. Dit bedrag bestaat uit de kale huurprijs van € 800,- en de door [eiser] aan de VvE betaalde maandelijkse bijdrage van € 260,71. Op dit moment is er een huurachterstand van € 6.364,26. De rioolheffing ter hoogte van € 69,- is ook niet betaald. [eiser] eist dat [gedaagde 1] c.s. de huurachterstand en rioolheffing met rente, buitengerechtelijke incassokosten en de lopende huur betalen. [eiser] eist ook dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt en dat [gedaagde 1] c.s. de woning verlaten.
2.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde 1] c.s. de huurachterstand, de rioolheffing en de lopende huur moeten betalen. De rente en buitengerechtelijke incassokosten hoeven zij niet te betalen, omdat in de huurovereenkomst hierover oneerlijke bepalingen zijn opgenomen. De huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de overeenkomst. [gedaagde 1] c.s. moeten de woning verlaten. Hierna wordt uitgelegd waarop deze beslissing is gebaseerd.
De betalingsachterstand bedraagt € 6.433,26
2.3.
[gedaagde 1] c.s. worden hoofdelijk veroordeeld om € 6.433,26 aan [eiser] te betalen. Dit bedrag bestaat uit € 4.800,- aan kale huurprijs (6 x € 800,-), € 1.564,26 aan servicekosten voor de VvE bijdrage (6 x € 260,71) en de rioolheffing van € 69,-. Dat is in totaal € 6.433,26. Partijen zijn het er over eens dat dit de betalingsachterstand is van januari tot en met juni 2024. De hoofdsom van € 6.433,26 is dan ook toewijsbaar.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.4.
De huurovereenkomst wordt ontbonden, omdat [gedaagde 1] c.s. verplicht waren om de huur op tijd te betalen en dat niet hebben gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden, maar de kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden. [1] De huurachterstand bedroeg ten tijde van dagvaarding vier maanden en is sindsdien opgelopen. Sinds aanvang van de huurovereenkomst is er niets betaald. [gedaagde 1] c.s. hebben meerdere keren toegezegd te gaan betalen, maar zij hebben dat steeds niet gedaan. Hun toezegging dat zij een lening hebben verkregen waarmee zij de achterstand in één keer kunnen aflossen hebben zij niet waargemaakt. Zij zijn meermaals door [eiser] gewezen op de mogelijkheid van (aanmelding voor) schuldhulpverlening, maar hebben aangegeven daarvoor niet open te staan. Een reactie op de melding vroegmelding/vroegsignalering bij de gemeente is uitgebleven. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te denken dat de komende huurpenningen in de toekomst wel (tijdig) zullen worden betaald of de opgelopen achterstand zal worden ingelopen. De door [gedaagde 1] c.s. genoemde persoonlijke en financiële omstandigheden, wat de oorzaak daarvan ook is, hoe vervelend ook, liggen in hun risicosfeer en ontslaan hen niet van hun betalingsverplichting(en).
Ontruiming en gebruiksvergoeding
2.5.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden, moeten Hengtsmengel c.s. de woning met al hun spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Vanaf juli 2024 tot en met de dag van de ontruiming moeten [gedaagde 1] c.s. een gebruiksvergoeding betalen van € 1.060,71 per maand (artikel 7:225 BW). Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
Geen incassokosten en wettelijke rente
2.6.
De kantonrechter wijst de incassokosten en de rente af. In de huurovereenkomst staan hierover namelijk oneerlijke bepalingen. Omdat die bepalingen oneerlijk zijn, mag [eiser] daar geen beroep op doen en kan hij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet. [2]
2.7.
De rente waarop [eiser] volgens artikel 4.4 van de huurovereenkomst recht heeft is hoger dan de gewone wettelijke rente op het moment van het aangaan van de overeenkomst. De huurovereenkomst wijkt daarmee ten nadele van de consument af van de wet. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom deze afwijking in dit geval gerechtvaardigd is. Deze bepaling is daarom oneerlijk en [eiser] heeft dan ook geen recht meer op de gevorderde wettelijke rente.
2.8.
De bepaling over de buitengerechtelijke kosten is ook oneerlijk. Artikel 4.4 van de huurovereenkomst wijkt namelijk in het nadeel van de huurder af van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW) of wekt die indruk. Een bepaling die de verhuurder recht geeft op buitengerechtelijke kosten is op zich toegestaan, maar dan moet wel zijn voldaan aan de volgende voorwaarden. De bepaling mag de verhuurder geen recht geven op een hoger bedrag dan is toegestaan op grond van de wet. Wel is toegestaan dat in de bepaling geen bedragen worden genoemd of als voor de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de wet. De bepaling moet ook niet de indruk wekken dat de verhuurder eerder dan op grond van de wet recht krijgt op een vergoeding. Als er iets staat over het moment waarop de kosten verschuldigd worden, dan moet uit de bepaling dus blijken dat de huurder die vergoeding pas verschuldigd wordt nadat hij nog een kans heeft gekregen om binnen veertien dagen alsnog te betalen. Aan deze voorwaarden is hier niet voldaan. De bepaling is daarom oneerlijk zodat de vergoeding voor incassokosten wordt afgewezen.
Verder geen oneerlijke bepalingen
2.9.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst. Ook is onderzocht of een deel van de eis moet worden afgewezen omdat [gedaagde 1] c.s. onvoldoende of onjuiste informatie hebben gekregen. Dat is niet het geval.
Proceskosten
2.10.
[gedaagde 1] c.s. moeten de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Zij worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 138,80 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.063,80. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde 1] c.s. daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 6.433,26;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres] in Capelle aan den IJssel te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde 1] c.s. bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om vanaf juli 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan [eiser] te betalen € 1.060,71 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.063,80;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
53954,

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia)