5.1.Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de hoogte van het geldbedrag dat de verdachte zou hebben witgewassen niet correct is en dat de tenlastegelegde periode te ruim is. Pas vanaf april 2020 zijn opvallende veranderingen te zien in de bankgegevens van de verdachte en zijn toenmalige vriendin, de medeverdachte [medeverdachte] . De tenlastegelegde periode dient te worden ingekort tot de periode van 3 april 2020 tot en met 3 november 2020. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij niet meer dan € 40.000,- heeft weggenomen. Het totaal aan contante stortingen en girale overboekingen naar de rekening van de verdachte is een bedrag van € 151.904,80. Daarbij kan niet worden uitgesloten dat sprake is van dubbeltellingen.
De verdachte had geen reden om te twijfelen aan de legale herkomst van de bedragen die op zijn bankrekening werden gestort of bijgeschreven en de door hem aangeschafte luxe goederen. [medeverdachte] onderhield hem al jaren en vertelde hem dat zij veel geld verdiende en uit een rijke familie kwam. Niet is gebleken dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld een criminele herkomst had.
Indien de rechtbank komt tot een veroordeling voor het medeplegen van witwassen, verzoekt de verdediging hem vrij te spreken van gewoontewitwassen omdat de verdachte bij dit feit een ondergeschikte rol vervulde.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling feit 1
Op 1 juli 2019 is in de publieke ruimte van het stadsdeelkantoor Escamp in Den Haag een betaalzuil geplaatst om burgers de mogelijkheid te bieden om de afgenomen diensten desgewenst contant te betalen.
De gemeente Den Haag heeft op 30 november 2020 aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering van een bedrag van in totaal € 640.970,12 aan contanten uit (de kluis van) het stadsdeelkantoor. Dit geldbedrag is berekend op basis van het negatieve kasverschil in de financiële administratie van de locatie Escamp (te weten het bedrag dat op basis van de grootboekhouding op dat moment aan contanten in de kluis en in de betaalzuil van het stadsdeelkantoor had moeten liggen minus het bedrag dat daar toen daadwerkelijk is aangetroffen). De contante geldstroom betrof met name de omzet uit de betaalzuil en het (wissel)geld dat in die periode door het stadsdeelkantoor was besteld bij dan wel was afgestort aan het bedrijf Brinks.
De medeverdachte [medeverdachte] werkte sinds 2015 als ambtenaar bij dat stadsdeelkantoor. De verdachte en de medeverdachte hadden van 2013 tot en met 2021 een relatie. [medeverdachte] heeft bekend dat zij vanaf de komst van de geldzuil meermalen contant geld uit de kluis in haar tas heeft gestopt en heeft meegenomen.
Uit het financieel onderzoek blijkt dat in de ten laste gelegde periode grote contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningen van de verdachte, de medeverdachte en haar zus (in totaal € 503.570,-). Daarnaast is vastgesteld dat – mede op basis van de aangetroffen bonnetjes over de periode direct voorafgaand aan de arrestatie van de verdachte en zijn partner – door de verdachte en zijn ex-partner veel contant betaalde aankopen zijn gedaan van luxe goederen, zoals schoenen, kleding en elektronica, en zelfs meerdere voertuigen zijn aangeschaft.
Wanneer deze stortingen en de (mede) aan de verdachte toe te schrijven contante aankopen worden opgeteld, geeft dit al het door de officier van justitie genoemde bedrag van € 315.915,- dat door de verdachte samen met zijn ex-partner zou zijn witgewassen, nog los van het feit dat de verdachte ook contant geld van de medeverdachte in handen heeft gekregen, geld dat niet via een bankrekening zichtbaar heeft kunnen worden. Verder is – gezien de lange duur van de verduistering – aannemelijk dat er ook aankopen zullen zijn gedaan waarvan bij de arrestatie van de verdachte geen bonnetjes meer aanwezig waren.
Hoewel op basis van de optelling van de hiervoor bedoelde stortingen en aankopen niet zonder meer gezegd mag worden dat al deze gelden een illegale herkomst hebben gehad (de medeverdachte had immers ook nog een legaal salaris) illustreert dit wel de hoeveelheid geld waarover de medeverdachte klaarblijkelijk heeft kunnen beschikken. Zij heeft geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij een veelvoud van haar legale inkomen heeft kunnen besteden aan contante donaties, cadeaus, leningen en de aanschaf van dergelijke luxe goederen.
De rechtbank ziet, mede op basis van het geschetste uitgavenpatroon en de hoogte van het door de medeverdachte uitgegeven bedrag, geen reden om te twijfelen aan het door de gemeente Den Haag berekende schadebedrag. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat niet alle contante betalingen konden worden getraceerd. De medeverdachte is daarom schuldig geacht aan verduistering en gewoontewitwassen van het volledige schadebedrag van € 640.970,12.
De verdachte heeft erkend dat hij gedurende de relatie ook cash geld ontving van de medeverdachte en dat hij heel veel cadeautjes van haar kreeg. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was en oordeelt dat dit inderdaad het geval is.
De medeverdachte heeft verklaard dat zij de verdachte gedurende de relatie feitelijk financieel heeft onderhouden en dat het zijn idee was om geld van de gemeente te stelen. Nadat zij hem had verteld dat er wel eens storingen en mankementen met de geldzuil waren, zou de verdachte hebben gezegd dat zij dat geld dan toch gewoon kon pakken, zodat hij daar spullen van kon kopen. De medeverdachte heeft verklaard dat zij, alles bij elkaar, “tonnen” aan de verdachte heeft uitgegeven, wat wordt ondersteund door de bevindingen bij het financieel onderzoek en door de luxe goederen en voertuigen die bij de verdachte zijn aangetroffen en waarvan voldoende aannemelijk is dat deze door de medeverdachte zijn betaald. Ook uit de chatgesprekken in het dossier tussen de medeverdachte en de verdachte blijkt dat de verdachte wist dat het geld dat zij hem gaf een illegale herkomst had. Voor zover de verdachte heeft gesteld dat hij veronderstelde dat haar familie geld had en hij zich dus niet om de herkomst van het geld hoefde te bekommeren, heeft hij dit niet onderbouwd en biedt het dossier hiervoor ook geen enkel aanknopingspunt.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist dat het geld dat hij van de medeverdachte kreeg van misdrijf afkomstig was en dat was sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bestaande uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee kan medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank ziet op basis van de verklaring van de medeverdachte geen aanleiding om de pleegperiode te verkorten zoals de raadsvrouw heeft bepleit en acht, anders dan de officier van justitie, om dezelfde reden ook bewezen dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt voor het volledige ten laste gelegde bedrag.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte een bedrag van € 640.970,12 heeft witgewassen door er onder meer voertuigen en luxe goederen mee te kopen. Zij wijst daarbij ook op de omstandigheid dat het gestorte geld ten tijde van de aanhouding van de beide verdachten niet meer op hun bankrekeningen stond. Gelet op de frequentie van de gepleegde witwashandelingen en de ruime pleegperiode daarbij acht de rechtbank gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De verdachte ontving in de periode van 4 februari 2018 tot en met 31 oktober 2019 een bijstandsuitkering van de gemeente Den Haag. Uit de analyse van de bankgegevens van de verdachte blijkt dat er in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 sprake was van een aanzienlijk aantal contante stortingen en ook waren er inkomsten uit salaris zichtbaar. Het totaalbedrag van de ontvangsten, gedurende elke maand in de gehele voornoemde periode overschreed ruimschoots de bijstandsnorm voor een alleenstaande in 2019. Ook was de verdachte in het bezit van een motor met een waarde van ruim € 10.000,-, die enkel op naam was gezet van zijn moeder.
De verdachte heeft niet tijdig en niet uit eigen beweging aan de uitkeringsinstantie inlichtingen verstrekt met betrekking tot de ontvangen middelen en het bezit van vermogen.
Als gevolg van schending van de inlichtingenplicht door de verdachte werd aan hem ten onrechte een bijstandsuitkering verstrekt. Feit 2 kan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Conclusie
De feiten 1 en 2 zijn bewezen.