ECLI:NL:RBROT:2024:7180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
09-087508-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door ambtenaar gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar van de gemeente Den Haag, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 640.970,12. De verdachte, werkzaam op het stadsdeelkantoor Escamp, heeft gedurende anderhalf jaar meermalen contant geld uit de kluis meegenomen. Door extra wisselgeld te bestellen, ontstonden er steeds grotere contante bedragen in de kluis. Samen met haar toenmalige partner heeft zij dit geld witgewassen door luxe goederen aan te schaffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, een beroepsverbod van 2 jaar en de verplichting tot terugbetaling van het verduisterde bedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en meermalen geld heeft verduisterd en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft de hoogte van het verduisterde bedrag betwist, maar de rechtbank achtte de berekeningen van de gemeente aannemelijk. De verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven voor haar uitgavenpatroon, dat aanzienlijk hoger was dan haar legale inkomen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het schaden van het vertrouwen in de integriteit van ambtenaren zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 09-087508-21
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.R. Koenders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een bedrag van € 592.205,90;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering;
  • een beroepsverbod voor het uitvoeren van het ambt van gemeenteambtenaar voor de periode van 3 jaren, met reclasseringstoezicht op de naleving van het beroepsverbod.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdachte bekent dat zij gedurende de gehele tenlastegelegde periode meermalen overheidsgeld heeft verduisterd bij de gemeente Den Haag waar zij toen werkte. Zij betwist echter de hoogte van het benadelingsbedrag waarvan de gemeente aangifte heeft gedaan en zegt dat zij maar ongeveer € 40.000,- heeft weggenomen. Verder voert de verdediging aan dat de verdachte niet over de gehele periode ambtenaar was, omdat zij pas per 1 februari 2020 bij de gemeente Den Haag in dienst was gekomen. Tot slot verklaart de verdachte dat zij het geld heeft verduisterd onder druk van haar – inmiddels – ex-partner.
Beoordeling
Op 1 juli 2019 is in de publieke ruimte van het stadsdeelkantoor Escamp in Den Haag een betaalzuil geplaatst om burgers de mogelijkheid te bieden om de afgenomen diensten desgewenst contant te betalen.
De gemeente Den Haag heeft op 30 november 2020 aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering van een bedrag van in totaal € 640.970,12 aan contanten uit (de kluis van) het stadsdeelkantoor. Dit geldbedrag is berekend op basis van het negatieve kasverschil in de financiële administratie van de locatie Escamp (te weten het bedrag dat op basis van de grootboekhouding op dat moment aan contanten in de kluis en in de betaalzuil van het stadsdeelkantoor had moeten liggen minus het bedrag dat daar toen daadwerkelijk is aangetroffen). De contante geldstroom betrof met name de omzet uit de betaalzuil en het (wissel)geld dat in die periode door het stadsdeelkantoor was besteld bij dan wel was afgestort aan het bedrijf Brinks.
De verdachte heeft sinds 2015 tot aan haar ontslag bij het stadsdeelkantoor gewerkt, eerst als uitzendkracht gedetacheerd bij de gemeente Den Haag en later in vaste dienst. Zij is daar steeds onder toezicht en verantwoordelijkheid van de gemeente aangesteld geweest in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. Anders dan de verdediging heeft gesteld is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij daarmee in de tenlastegelegde periode in strafrechtelijke zin werkzaam is geweest als ambtenaar.
In die periode was zij samen met enkele collega’s onder meer verantwoordelijk voor het beheer van de betaalzuil (waaronder het leeghalen van die zuil en het opbergen van het geld in de kluis, het melden van storingen en het bijvullen van wisselgeld) en voor het bestellen van wisselgeld via Cash Portal bij het bedrijf Brinks en het afstorten van contant geld bij dat bedrijf. Zo had zij toegang tot het geld in de kluis en was zij bevoegd daarover in het kader van haar werk te beschikken. De verdachte heeft toegegeven dat zij vanaf de komst van de betaalzuil veelvuldig en zonder toestemming contant geld uit de kluis heeft gepakt, in haar tas heeft gestopt en heeft meegenomen. De rechtbank merkt dit aan als verduistering.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe hoog het door de verdachte verduisterde bedrag is geweest. De verdachte zelf schat het door haar weggenomen bedrag op hooguit € 40.000,-, maar heeft bij de politie en ter terechtzitting verder niet nader kunnen toelichten hoe zij tot die schatting is gekomen.
Daartegenover heeft de gemeente het verdwenen contante geld tot in detail berekend aan de hand van het startsaldo van de kas (kluis en betaalzuil), de contante omzet volgens Key2betalen (waarmee de betalingen in betaalzuil minus betalingen uit betaalzuil werden geadministreerd) en de som van de leveringen van wisselgeld van Brinks aan de ene kant afgezet tegen het eindsaldo van de kas (kluis en betaalzuil) en de som van de afstortingen naar Brinks aan de andere kant. Daarbij is ook door de gemeente onderzocht of het ontstane kastekort mogelijk elders in de bedrijfsvoering van de gemeente zou zijn veroorzaakt, maar dat bleek niet het geval. Daarmee acht de rechtbank aannemelijk dat het door de gemeente in de aangifte berekende bedrag inderdaad is verduisterd.
Voor de vraag of de verdachte voor dit verduisterde bedrag verantwoordelijk gehouden mag worden overweegt de rechtbank het volgende.
De opbrengsten van de betaalzuil
De verdachte heeft ook ter zitting bevestigd dat de betaalzuil steeds werd leeggehaald en gevuld door twee personen in het bijzijn van een beveiliger, het geld vervolgens naar de kluisruimte werd gebracht en met twee personen werd geteld en in het bijzijn van de ander in de kluis werd gelegd. In het dossier bevindt zich ook geen enkel aanknopingspunt dat gedurende dit proces contant geld zou zijn weggenomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de contante opbrengst uit de betaalzuil steeds volledig in de kluis is gebracht en dat van de door de aangeefster berekende contante opbrengsten van de betaalzuil kan worden uitgegaan.
Het wisselgeld
Uit het dossier blijkt dat in de periode vanaf het plaatsen van de geldzuil in juli 2019 tot en met november 2020 bij Brinks in totaal 62 bestellingen aan (wissel)geld zijn gedaan voor een totaalbedrag van € 490.253,-. Deze contante gelden zijn ook door Brinks geleverd, waarna het geld in de kluisruimte werd overgedragen en vervolgens in de kluis werd opgeborgen.
Behalve door de verdachte zelf zijn tenminste 30 bestellingen van wisselgeld gedaan via de computer en de account van een collega van de verdachte, de getuige [naam getuige] . Uit technisch onderzoek is echter gebleken dat het de verdachte is geweest die op dat moment op die computer was ingelogd.
[naam getuige] heeft ook verklaard dat zij zich van meet af aan volledig heeft gedistantieerd van werkzaamheden in verband met de betaalzuil, dat zij nooit wisselgeld heeft besteld via Cash-Portal, niet eens weet hoe die applicatie werkt en dat de verdachte altijd op dat systeem inlogde.
Dat er bij de bestellingen misbruik is gemaakt van de account van [naam getuige] volgt niet alleen uit het technisch onderzoek en de verklaring van deze getuige, maar ook uit het feit dat veel van die bestellingen zijn gedaan op dagen dat [naam getuige] niet eens (meer) werkzaam was op het stadsdeelkantoor. De verdachte daarentegen was wel op alle dagen dat de bestellingen zijn gedaan op het stadsdeelkantoor aan het werk. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat alle bestellingen, op één na, zijn gedaan via de accounts, waarover de verdachte feitelijk de beschikking had.
Voorts stelt de rechtbank vast dat ook het bestelde wisselgeld de kluis heeft bereikt en dat ook hier de berekening van de aangeefster gevolgd mag worden. Verder constateert de rechtbank dat de verdachte een bepalende rol heeft gehad bij de hoogte van hetgeen aan wisselgeld werd besteld.
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank gerechtvaardigd om van de juistheid van de hoogte van het door de aangeefster opgegeven verduisterde bedrag uit te gaan en – nu er in het geheel geen aanwijzingen zijn dat het contante geld elders in de bedrijfsvoering op het stadsdeelkantoor is verdwenen – dat het geld vanuit de kluis moet zijn weggenomen. Bij het feitenonderzoek door de gemeente zijn daarnaast geen aanwijzingen gevonden dat anderen dan de verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het wegnemen van contant geld uit de kluis.
Heeft de verdachte al het bij aangeefster verdwenen geld meegenomen?
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij over de gehele tenlastegelegde periode het door haar op haar werk verduisterde geld deels direct in handen gaf aan haar toenmalige partner, daarnaast cadeaus daarvan voor hem kocht, het geld op haar rekening zette en geld naar hem overmaakte.
Uit het financieel onderzoek blijkt dat in de ten laste gelegde periode grote contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningen van de verdachte, haar zus en haar toenmalige partner (in totaal € 503.570,-). Daarnaast is vastgesteld dat – mede op basis van de aangetroffen bonnetjes over de periode direct voorafgaand aan de arrestatie van de verdachte en haar partner – door de verdachte en haar ex-partner veel contant betaalde aankopen zijn gedaan van luxe goederen, zoals schoenen, kleding en elektronica, en zelfs meerdere voertuigen zijn aangeschaft.
Wanneer die stortingen en contante aankopen worden opgeteld, leidt dit al tot een bedrag als door de officier van justitie becijferd (€ 592.205,90), nog los van het feit dat tussen de verdachte en haar toenmalige partner ook steeds geld van hand tot hand is gegaan, geld dat niet via een bankrekening zichtbaar heeft kunnen worden. Verder is – gezien de lange duur van de verduistering – aannemelijk dat er ook aankopen zullen zijn gedaan waarvan bij de arrestatie van de verdachte geen bonnetjes meer aanwezig waren.
Hoewel op basis van de optelling van de hiervoor bedoelde stortingen en aankopen niet zonder meer gezegd mag worden dat al deze gelden een illegale herkomst hebben gehad (de verdachte had immers ook nog een legaal salaris) illustreert dit wel de hoeveelheid geld waarover de verdachte klaarblijkelijk heeft kunnen beschikken. De verdachte heeft desgevraagd geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij een veelvoud van haar legale inkomen heeft kunnen besteden aan contante donaties/leningen en de aanschaf van luxe goederen.
Daar komt bij dat de omvang van het bedrag dat gemoeid is met die stortingen, leningen, het hiervoor geschetste uitgavenpatroon, in combinatie met het gegeven dat zij haar partner ook geld direct in handen gaf, de hoogte van het door de aangeefster opgegeven schadebedrag zodanig dicht nadert dat geen reden bestaat om te twijfelen aan het door de gemeente Den Haag berekende schadebedrag alsmede aan het feit dat de verdachte inderdaad voor het hele verdwenen bedrag verantwoordelijk mag worden gehouden. De verklaring van de verdachte dat zij in de tenlastegelegde periode hooguit € 40.000,- uit de kluis zou hebben meegenomen, acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als ambtenaar van de gemeente Den Haag een bedrag van € 640.970,12 heeft verduisterd. De rechtbank stelt voorts vast dat het op de rekening gestorte geld ten tijde van de aanhouding van beide verdachten niet meer op hun bankrekeningen stond. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte samen met haar toenmalige partner het verduisterde bedrag vervolgens heeft witgewassen door er voertuigen en luxe goederen mee te kopen. Gelet op de frequentie van de gepleegde witwashandelingen en de lange pleegperiode daarbij acht de rechtbank gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Bewezen zijn de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland, als ambtenaar (van de gemeente Den Haag), meermalen opzettelijk geld dat zij in haar bediening onder zich had, tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, heeft verduisterd;
2
zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 t/m 6 januari 2021, te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen van in totaal 640.970,12 euro, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

als ambtenaar opzettelijk geld dat zij in haar bediening onder zich had verduisteren, meermalen gepleegd;

2.

medeplegen van gewoontewitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op te leggen. Ook heeft de officier van justitie als bijkomende straf gevorderd dat verdachte wordt ontzet uit het recht het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van drie jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit in strafmatigende zin mee te wegen dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft genomen en dat de medeverdachte ernstig misbruik van de verdachte heeft gemaakt. Daarnaast is gewezen op het positieve reclasseringsrapport, het tijdsverloop bij de behandeling van de strafzaak, de opgelegde straf bij een eerdere veroordeling (artikel 63 Sr) en de straffen die in soortgelijke zaken eerder zijn opgelegd. De door de officier van justitie gevorderde straf is volgens de verdediging tegen die achtergrond te hoog.
7.3.
Gronden voor een straf of maatregel
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als ambtenaar bij de gemeente Den Haag schuldig gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van in totaal € 640.970,12. De verdachte was werkzaam op het stadsdeelkantoor Escamp in Den Haag en heeft gedurende een periode van anderhalf jaar meermalen contant geld uit de kluis meegenomen. Doordat zij telkens extra wisselgeld bestelde, kwamen er steeds grotere contante geldbedragen te liggen in die kluis.
Samen met haar toenmalige vriend heeft zij dit geld witgewassen door er onbeschaamd en ongebreideld luxe goederen, zoals schoenen, kleding, horloges en voertuigen mee te kopen.
De verdachte heeft gedurende een langere periode steeds welbewust gehandeld en is daarbij steeds onbeschaamder te werk gegaan. Telkens opnieuw heeft zij de afweging gemaakt om geld mee te nemen, puur voor haar eigen financieel genoegen en dat van haar toenmalige partner. Dat zij tot deze gedragingen door (dreiging met) geweld zou zijn gedwongen en dat zij zich niet aan de relatie kon onttrekken, acht de rechtbank onder meer op basis van de appberichten in het dossier niet geloofwaardig. Veeleer heeft zij haar partner aan zich willen binden door het geven van deze vaak kostbare cadeaus.
De verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het feit dat er na het plaatsen van de geldzuil onvoldoende controle was op deze contante geldstroom en heeft ook nu nog nauwelijks verantwoordelijkheid genomen voor de volle omvang van haar handelen. De rechtbank tilt hier zwaar aan. De overheid en de samenleving moeten kunnen vertrouwen op de integriteit van een ambtenaar. De verdachte heeft het in haar, als ambtenaar, gestelde vertrouwen ernstig geschaad. De rechtbank neemt deze overwegingen in strafverzwarende zin mee in haar oordeel.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in oktober 2022 is veroordeeld voor het - eveneens als gemeenteambtenaar - tegen betaling afgeven van twee vervalste paspoorten.
Reclassering Nederland heeft rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 april 2023 en 5 juli 2024. In het rapport van 5 juli 2024 wordt geadviseerd om bij een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden in de vorm van een verplicht reclasseringscontact en een ambulante behandeling op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op de richtlijnen van het LOVS. Voor fraudezaken met een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- is dat een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
Hoewel de eis van de officier van justitie de rechtbank met betrekking tot de ernst, duur en frequentie van de feiten de rechtbank mild voorkomt, zal de rechtbank geen langere gevangenisstraf opleggen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn bij behandeling van de strafzaak met anderhalf jaar en de toepassing van artikel 63 Sr. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank echter geen aanleiding om een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, omdat de verdachte bij de eerdere veroordeling al bijzondere voorwaarden opgelegd heeft gekregen met een reclasseringstoezicht en het de rechtbank onvoldoende duidelijk is geworden dat het nodig is om dit in de onderhavige zaak voort te zetten.
De rechtbank acht wel de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf passend en geboden nu de verdachte een ambt bekleedde bij de gemeente Den Haag terwijl zij de strafbare feiten pleegde. Omdat bij het al eerder aan de verdachte opgelegde beroepsverbod al is gewezen op de verdenking van de thans bewezen feiten, zal de rechtbank de duur van de gevorderde bijkomende straf beperken tot twee jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en een ontzetting van het recht tot het bekleden van het ambt van gemeenteambtenaar voor de duur van twee jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

In het dossier bevindt zich een lijst met inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. De officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld dat het klassieke beslag op grond van artikel 94 Sv per 17 juli 2024 is opgeheven. Op de inbeslaggenomen goederen ligt op dit moment nog wel conservatoir in beslag op grond van artikel 94a Sv. De rechtbank ziet dan ook niet langer aanleiding om over het beslag een nadere beslissing te nemen.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de gemeente Den Haag, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 640.970,12 aan materiële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij komt voor toewijzing in aanmerking overeenkomstig de gevorderde bewezenverklaring ten aanzien van feit 1, met hoofdelijke veroordeling, wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Die laatste maatregel maakt het tevens voor de officier van justitie eenvoudiger om het bedrag dat conservatoir in beslag is genomen met de schade te verrekenen.
9.2.
Standpunt verdediging
De vordering dient te worden afgewezen, dan wel de benadeelde partij dient daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair, bij toewijzing, dient het bedrag aanzienlijk te worden gematigd. De vordering is onvoldoende met stukken onderbouwd. De omvang van het verduisterde en wie wat heeft weggenomen valt niet eenvoudig vast te stellen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De vordering is genoegzaam onderbouwd. De vordering zal, ondanks de betwisting daarvan door de verdachte, geheel worden toegewezen met wettelijke rente vanaf 12 november 2020.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 640.970,12, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 28, 36f, 47, 57, 63, 359, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt als
bijkomende strafop aan de verdachte:
-
ontzetting van het recht tot het bekleden van het ambt van gemeenteambtenaarvoor de duur van 2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met haar mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij de gemeente Den Haag, te betalen een bedrag
van € 640.970,12 (zegge: zeshonderdveertig duizend negenhonderdzeventig euro en twaalf cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de gemeente Den Haag te betalen
€ 640.970,12((hoofdsom,
zegge: zeshonderdveertig duizend negenhonderdzeventig euro en twaalf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 640.970,12 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
360 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland, als ambtenaar (van de gemeente Den Haag), meermalen opzettelijk geld of geldswaardig papier dat zij in haar bediening onder zich had, tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, heeft verduisterd;
(art 359 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland,
opzettelijk en of meer geldbedragen tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan de Gemeente Den Haag, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten (balie)medewerker bij de Gemeente Den Haag, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland,
een of meer geldbedragen tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Gemeente Den Haag, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland,
(telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) van in totaal 640.970,12 euro, althans enig geldbedrag - heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
2
zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 t/m 6 januari 2021, te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) van in totaal 640.970,12 EURO, althans enig geldbedrag heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond bWetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)