ECLI:NL:RBROT:2024:717

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
ROT 20/6117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen en de toetsing aan het Bouwbesluit met betrekking tot geluidwering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de bouw van 30 koop- en 119 huurappartementen. De eiseres, een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen en construeren van hijs- en hefwerktuigen, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiseres stelt dat het bouwplan niet voldoet aan de geluidseisen van het Bouwbesluit, met name artikel 3.3, en dat de geluidbelasting van afgemeerde schepen in de nabijheid niet correct is beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op goede gronden aannemelijk heeft kunnen achten dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit, ondanks de bezwaren van de eiseres. De rechtbank oordeelt dat de geluidwering van het bouwplan voldoende is aangetoond en dat de vrees van de eiseres voor geluidshinder niet kan leiden tot een ander oordeel. De rechtbank verklaart het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigt de verleende omgevingsvergunning.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6117

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] ([afkorting naam eiseres]), te [plaatsnaam 1], eiseres,

gemachtigde: mr. J. Schrijnemaekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Benhadi.
Met als derde-partij:
[naam bedrijf] ([afkorting naam bedrijf]),te [plaatsnaam 2], vergunninghoudster,
gemachtigde: A. Koeleman (projectontwikkelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (de Stichting) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 30 koop- en 119 huurappartementen op een commerciële onderbouw met daaronder een parkeergarage gelegen in het Toernooiveld aan de [adres 1], kadastraal bekend als [perceel] (de locatie).
Bij besluit van 7 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam eiseres] ongegrond verklaard.
[naam eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[naam bedrijf] heeft op de beroepsgronden gerepliceerd.
[naam eiseres] en verweerder hebben hun standpunten nader onderbouwd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Namens [naam eiseres] is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam 1] (Peutz) en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
[naam 3], werkzaam bij DCMR milieudienst Rijnmond (DCMR). Namens [naam bedrijf] is haar gemachtigde verschenen, vergezeld van [naam 4] en [naam 5].

Overwegingen

1. Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht. Het wettelijk kader is vermeld in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De locatie betreft een onbebouwd gedeelte van de Distillateursbuurt te Schiedam.
Op 9 mei 2017 heeft de gemeente Schiedam ter plaatse de ontwikkeling “The World is my Home” als haalbaar beoordeeld. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken diende het bestemmingsplan te worden herzien. Op 9 april 2019 is het bestemmingsplan 'Toernooiveld' (het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden. Aangezien voor de geplande woningbouw de wettelijke voorkeursgrenswaarden voor geluid uit de Wet geluidhinder (Wgh) zullen worden overschreden heeft verweerder op 9 april 2019 tevens het `Besluit hogere waarden bestemmingsplan 'Toernooiveld' (het Besluit) vastgesteld. Ook dit besluit heeft formele rechtskracht.
Op 4 februari 2020 heeft verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning reguliere
procedure betreffende de bouw van 149 appartementen (twee woontorens van 36 en 51 meter hoog) met commerciële ruimten op de begane grond ontvangen. Op 30 maart 2020 is deze aanvraag aan de Stichting vergund. De Stichting heeft nadien de omgevingsvergunning overgedragen aan [naam bedrijf].
3. [naam eiseres] exploiteert sinds 1997 aan de [adres 2] een inrichting voor het ontwerpen, construeren, testen en monteren van hijs- en hefwerktuigen, boorinstallaties en andere custom made installaties voor de offshore industrie en pretparkattracties. Deze hijs- en hefwerktuigen en andere installaties worden gemonteerd op schepen die bij haar in de Wiltonhaven voor de kade liggen afgemeerd. Haar inrichting is gesitueerd op het gezoneerde industrieterrein Schiedam-Zuid, dat bedoeld is voor de vestiging van "grote lawaaimakers".
Bij besluit van 23 december 2016 heeft verweerder aan haar een revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo verleend. Deze vergunning is door omwonenden aangevochten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft de revisievergunning bij uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:205, niet in stand gelaten omdat deze niet eenduidig is over de omvang van de inrichting.
4. Bij het bestreden besluit stelt verweerder dat het bezwaar van [naam eiseres] ter zake van het niet volledig voldoen aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit), geen doel treft. De verwijzing van [naam eiseres] in dit verband naar de notitie van Peutz van 7 mei 2020, kan haar volgens verweerder niet baten. Het standpunt in die notitie, dat ten onrechte niet getoetst is aan de NEN 5570 van 2019 maar aan de NEN 5570 van 2006, acht verweerder onjuist. Uit artikel 1.5, eerste lid, van het Bouwbesluit, juncto bijlage 1 van artikel 1.2 van de Regeling Bouwbesluit 2012, volgt immers dat met NEN 5077 wordt bedoeld NEN 5077 2006+C3:2012. Hiermee is de vernieuwde uitgave van NEN 5077:2019 vanuit het Bouwbesluit niet aangewezen, zodat daaraan niet getoetst mag worden.
Ter zake van de stelling van [naam eiseres], onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, dat in de bouwbesluitberekening van [naam 6] adviseurs van 18 maart 2020 onterecht is uitgegaan van het nestgeluid van één schip in plaats van meerdere schepen die in de haven liggen, merkt verweerder het volgende op. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt slechts dat in de verleende omgevingsvergunning van 23 december 2016 geen duidelijkheid is gegeven over de grens van de inrichting. Niet duidelijk is of de afgemeerde schepen binnen of buiten de grenzen van de inrichting liggen. Voornoemde omgevingsvergunning is (enkel) om deze reden vernietigd.
Verweerder merkt daarnaast op dat hij bij de toetsing van het onderhavige bouwproject onder meer uit moet gaan van het bestemmingsplan en het Besluit. Bij de toets aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit is het Besluit leidend. Daarbij geldt dat de op het industrieterrein aanwezige bronnen zijn betrokken bij de totstandkoming van het Besluit. Verweerder meent dat gelet op zowel de notitie van [naam 6] van 6 december 2020 (lees: 2019), gewijzigd op 18 maart 2020 en aangevuld op 16 juli 2020, als de notitie van de DCMR van 3 augustus 2020 voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan de voorschriften van het Bouwbesluit wordt voldaan. In verband met het limitatief imperatieve stelsel van artikel 2.10 van de Wabo kan de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning niet geweigerd worden.
Dat [naam eiseres] vreest dat hij door realisatie van het bouwproject geconfronteerd zal worden met een grote toename van geluidsklachten ten gevolge van zijn bedrijfsactiviteiten en mogelijk daarmee verband houdende handhavingsverzoeken en/of andere juridische acties die een bedreiging kunnen vormen voor de continuering van haar bedrijfsactiviteiten kan niet tot een ander oordeel leiden, nu in het licht van het voornoemde limitatieve imperatieve stelsel er voor een belangenafweging geen ruimte bestaat.
3.1.
[naam eiseres] stelt dat zij haar aanvraag voor een revisievergunning naar aanleiding van de genoemde uitspraak van de Afdeling heeft aangevuld, in die zin dat de grens van de inrichting wordt verruimd, waardoor een deel van de Wiltonhaven, voor zover grenzend aan de kade van [naam eiseres], deel uitmaakt van haar inrichting. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de aan de kade van [naam eiseres] afgemeerde schepen deel uitmaken van haar inrichting en de omgevingsvergunning ook van toepassing is op de milieugevolgen van de zogenoemde hotelfunctie van de afgemeerde schepen (nestgeluid). Het nestgeluid van afgemeerde schepen kan vanwege het grote bronvermogen en het laagfrequente karakter met name in de avond- en nachtperiode aanleiding geven tot geluidhinder bij in de directe nabijheid gelegen woningen, hetgeen verweerder ten onrechte niet heeft onderkend.
[naam eiseres] merkt in dit verband verder op dat bij het vaststellen van de voor haar geldende geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Schiedam-Zuid destijds geen rekening is gehouden met de geluidbelasting van niet-varende schepen, waardoor de geluidzone te krap is vastgesteld. Vanwege de geluidaspecten komt de ongestoorde voortzetting van haar bedrijfsvoering zwaar onder druk te staan. Enerzijds wordt aan haar inrichting fors meer geluidbelasting toegerekend (nestgeluid afgemeerde schepen) en anderzijds neemt de beschikbare geluidruimte af vanwege de extra claims van andere bedrijven binnen dezelfde geluidzone. [naam eiseres] wil dan ook voorkomen dat haar bedrijfsvoering verder onder druk komt te staan door het op korte afstand creëren van nieuwe woonsituaties met een uit akoestisch oogpunt bezien slecht woon- en leefklimaat.
3.2.
[naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat de onderhavige omgevingsvergunning op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo geweigerd had moeten worden. Niet is immers aannemelijk gemaakt dat de beoogde 149 appartementen zullen voldoen aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit. De aannemelijkheid dat de bouw daarvan voldoet aan het Bouwbesluit baseert verweerder op de rapportages van [naam 6] adviseurs van 18 maart 2020 en 16 juli 2020. Deze rapportages bouwen echter voort op een geluidonderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van DPA [naam 7] van 14 februari 2019 (het rapport van [naam 7]), waarin wordt aangegeven dat de gecumuleerde geluidbelasting 68 dB(A) bedraagt en dat de geluidkwalificatie als zeer slecht te kenmerken is. Daarnaast wordt er ten onrechte van uitgegaan dat de hoogst optredende geluidbelasting vanwege het nestgeluid van afgemeerde schepen op de gevels van de woontorens 58 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Deze berekening is gebaseerd op de onjuiste opgave van de DCMR, dat het geluidvermogenniveau vanwege nestgeluid 105 dB(A) bedraagt. In de laatstgenoemde opgave van de DCMR is immers onterecht gerekend met de aanwezigheid van één afgemeerd schip in de Wiltonhaven, terwijl in de praktijk blijkt dat er meerdere schepen gelijktijdig liggen afgemeerd (3 à 4 schepen tegelijkertijd komt regelmatig voor). Volgens het door Peutz opgestelde rapport van 7 mei 2020 voldoen de te bouwen appartementen niet in alle verblijfsruimten aan de geluideisen. Dit betreft negenentwintig verblijfgebieden van elf appartementen, waar de geluidbelasting in de praktijk 2 à 4 dB(A) hoger zal zijn dan toegestaan.
Met zijn stelling, dat de op het industrieterrein aanwezige bronnen zijn betrokken bij de totstandkoming van het Besluit, miskent verweerder de onjuiste berekening van de ten gevolge van het nestgeluid van afgemeerde schepen heersende geluidbelasting. Blijkens de notitie van Peutz van 21 augustus 2020, kan in de praktijk ten gevolge van het tegelijkertijd afgemeerd zijn van drie schepen in de Wiltonhaven op de gevel van het bestreden bouwplan een geluidbelasting optreden die 6 tot 9 dB(A) hoger is dan de in het rapport van [naam 7] gehanteerde waarde van 58 dB(A). In dat rapport is immers gerekend met een geluidbronvermogen van 105 dB(A) ten gevolge van slechts één enkel afgemeerd schip.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder het onderhavige bouwplan met betrekking tot het aspect “geluid” in het licht van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo heeft moeten toetsen aan het Bouwbesluit. Een omgevingsvergunning voor bouwen moet geweigerd worden, als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit. Deze weigeringsgrond is limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteiten hiermee in strijd is. Dit betekent ook dat de omgevingsvergunning moet worden verleend als de bouwactiviteit in overeenstemming is met deze en de overige toetsingsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. In dat geval is er sprake van een zogenoemde ‘gebonden beschikking’.
4.2.
De vraag die in dit geschil moet worden beantwoord is, of verweerder op goede gronden aannemelijk heeft kunnen achten dat het onderhavige bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit, met name voor wat betreft de geluidwering (artikel 3.3). Bij deze aannemelijkheidstoets komt verweerder beoordelingsruimte toe, hetgeen betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375 en 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180.
4.3.
Voor een toets aan de eisen van de geluidwering ex artikel 3.3 van het Bouwbesluit, is de in het Besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting bepalend. In dit geval is in het Besluit een waarde vastgesteld van ten hoogste 60 dB(A).
4.4.
Ter zake van de vraag of het aannemelijk is dat het onderhavige bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit heeft [naam 6] adviseurs de notitie 'Toets en advies Bouwbesluit' van 6 december 2019, gewijzigd op 18 maart 2020, opgesteld. Nadat de DCMR ten aanzien van deze notitie een aantal (technische) opmerkingen heeft geplaatst, waarbij is aangegeven dat niet met zekerheid is te zeggen dat de onderhavige omgevingsvergunning aan het Bouwbesluit voldoet
omdat enkele keuzes/aannames niet waren onderbouwd, heeft [naam 6] op 16 juli 2020 extra berekeningen uitgevoerd. De DCMR heeft op basis daarvan op 3 augustus 2020 geconcludeerd dat aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit wordt voldaan.
Uit de rapportage van Peutz van 7 mei 2020, die [naam eiseres] hier in de bezwaarfase tegenover heeft gesteld, blijkt dat, indien in de berekeningen voor nestgeluid de 63 Hz octaafband wordt meegenomen, het bouwplan ten aanzien van circa 29 verblijfsruimten van 11 appartementen niet aan de vereiste karakteristieke geluidwering ex artikel 3.3. van het Bouwbesluit voldoet.
De vraag is evenwel in hoeverre er getoetst moet worden aan de 63 Hz octaafband. In dat verband is mede van belang dat [naam eiseres] ter zitting heeft verklaard dat zij haar standpunt, dat ten onrechte niet getoetst is aan de NEN 5570 van 2019 maar aan de NEN 5570 van 2006, niet meer handhaaft. Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in zowel de rapportages van [naam 6] als in de conclusie van de DCMR terecht is uitgegaan van NEN 5077 2006+C3:2012 (artikel 3.2 jo. artikel 1.5 van het Bouwbesluit gelezen in samenhang met artikel 1.2 en Bijlage I bij de Regeling Bouwbesluit 2012). Op basis daarvan wordt aan een toets aan de 63 Hz octaafband niet toegekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de daarop gebaseerde rapportage(s) van Peutz van 7 mei 2020 en 21 augustus 2020, op basis waarvan Peutz tot de conclusie komt dat er bij meerdere gelijktijdig bij [naam eiseres] afgemeerde schepen niet voldaan zal worden aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit, niet de waarde worden gehecht die [naam eiseres] daaraan gehecht wenst te zien. Uit het advies van Peutz van 7 mei 2020 volgt bovendien dat indien wordt uitgegaan van NEN 5570 van 2006, er wordt voldaan aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit. In beroep heeft [naam eiseres] in reactie op de conclusie van de DCMR van 3 augustus 2020 geen (nadere) contra-expertise van haar deskundige overgelegd.
Wat er ook van zij dat destijds bij de vaststelling van het bestemminsplan en het Besluit onverplicht aandacht is besteed aan de 63 Hz octaafband, waarbij geconcludeerd is dat het scheepsgeluid (het nestgeluid) ter plaatse van de te bouwen appartementen acceptabel zal zijn, maakt niet dat verweerder daar ter zake van de onderhavige bouwaanvraag eveneens aan had moeten toetsen. In die zin is bij de onderhavige toets aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit evenmin van belang of er in de inrichting van [naam eiseres] één of meerdere schepen aan de kade liggen afgemeerd. Wat betreft de vrees van [naam eiseres] voor mogelijk toekomstige handhavingsverzoeken wegens geluidhinder van de zijde van de bewoners in spe wijst de rechtbank erop dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er na 1 januari 2024 eerst een nieuwe geluidzone moet worden vastgesteld, die in vergelijking met het huidige Besluit tot een hoger niveau zal worden opgerekt. Tot die tijd zal het beleid van verweerder zijn dat (slechts) beoordeeld zal worden of er al dan niet aan de voorschriften van de vigerende milieuvergunning wordt voldaan.
Het door [naam eiseres] gestelde over het nestgeluid geeft de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten tijde van het bestreden besluit om die reden niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het aannemelijk is dat het bouwplan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voldoet.
5. Ook overigens heeft [naam eiseres] geen concreet onderbouwde feiten en omstandigheden aangedragen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat aannemelijk is dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit, zodat het beroep ongegrond is.
6. Nu wat [naam eiseres] aanvoert om inhoudelijke redenen geen doel treft, behoeft het betoog van verweerder en van [naam bedrijf] dat aan [naam eiseres] het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste moet worden tegengeworpen, geen bespreking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. P.S.A. Overwater, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 januari 2024.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]

Artikel 2.6

1. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2o of 3o, en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering.
(..)
4. Een met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning vervangt met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder met betrekking tot het betrokken project verleende omgevingsvergunningen, voor zover het de inrichting of het mijnbouwwerk betreft. Deze omgevingsvergunningen vervallen op het tijdstip waarop de met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning, onherroepelijk wordt.

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het
bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)

Artikel 1.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 luidt:

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de toepassing van een in dit besluit genoemde norm.
Artikel 1.2 van de
Regeling Bouwbesluit 2012ten tijde van het bestreden besluit luidt:
Waar bij het besluit of deze regeling is verwezen naar een BRL, NEN, NEN-EN, NTA, NVN. of V, is in bijlage 1 en voor zover het een in de afdelingen 2.1 en 2.2 van het besluit aangewezen NEN-EN betreft in bijlage 11 bij deze regeling bepaald welke uitgave daarvan van toepassing is.
Bijlage 1 behorende bij artikel 1.2 van de Regeling Bouwbesluit 2012
NEN 5077 2006+C3:2012
Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd

Artikel 3.3 van het Bouwbesluit 2012 luidt:

1. Bij een krachtens de Wet geluidhinder of de Tracéwet vastgesteld hogere-waardenbesluit is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner dan het verschil tussen de in dat besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor industrie-, weg- of spoorweglawaai en 35 dB(A) bij industrielawaai, of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.
(…)
3. Indien dit leidt tot een lagere karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dan bij toepassing van het eerste of tweede lid het geval is kan de in het eerste en tweede lid bedoelde geluidsbelasting worden bepaald volgens het reken- en meetvoorschrift, bedoeld in artikel 110d van de Wet geluidhinder.
(…)
5. Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB of dB(A) lager is dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt.