4.4.Ter zake van de vraag of het aannemelijk is dat het onderhavige bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit heeft [naam 6] adviseurs de notitie 'Toets en advies Bouwbesluit' van 6 december 2019, gewijzigd op 18 maart 2020, opgesteld. Nadat de DCMR ten aanzien van deze notitie een aantal (technische) opmerkingen heeft geplaatst, waarbij is aangegeven dat niet met zekerheid is te zeggen dat de onderhavige omgevingsvergunning aan het Bouwbesluit voldoet
omdat enkele keuzes/aannames niet waren onderbouwd, heeft [naam 6] op 16 juli 2020 extra berekeningen uitgevoerd. De DCMR heeft op basis daarvan op 3 augustus 2020 geconcludeerd dat aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit wordt voldaan.
Uit de rapportage van Peutz van 7 mei 2020, die [naam eiseres] hier in de bezwaarfase tegenover heeft gesteld, blijkt dat, indien in de berekeningen voor nestgeluid de 63 Hz octaafband wordt meegenomen, het bouwplan ten aanzien van circa 29 verblijfsruimten van 11 appartementen niet aan de vereiste karakteristieke geluidwering ex artikel 3.3. van het Bouwbesluit voldoet.
De vraag is evenwel in hoeverre er getoetst moet worden aan de 63 Hz octaafband. In dat verband is mede van belang dat [naam eiseres] ter zitting heeft verklaard dat zij haar standpunt, dat ten onrechte niet getoetst is aan de NEN 5570 van 2019 maar aan de NEN 5570 van 2006, niet meer handhaaft. Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in zowel de rapportages van [naam 6] als in de conclusie van de DCMR terecht is uitgegaan van NEN 5077 2006+C3:2012 (artikel 3.2 jo. artikel 1.5 van het Bouwbesluit gelezen in samenhang met artikel 1.2 en Bijlage I bij de Regeling Bouwbesluit 2012). Op basis daarvan wordt aan een toets aan de 63 Hz octaafband niet toegekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de daarop gebaseerde rapportage(s) van Peutz van 7 mei 2020 en 21 augustus 2020, op basis waarvan Peutz tot de conclusie komt dat er bij meerdere gelijktijdig bij [naam eiseres] afgemeerde schepen niet voldaan zal worden aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit, niet de waarde worden gehecht die [naam eiseres] daaraan gehecht wenst te zien. Uit het advies van Peutz van 7 mei 2020 volgt bovendien dat indien wordt uitgegaan van NEN 5570 van 2006, er wordt voldaan aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit. In beroep heeft [naam eiseres] in reactie op de conclusie van de DCMR van 3 augustus 2020 geen (nadere) contra-expertise van haar deskundige overgelegd.
Wat er ook van zij dat destijds bij de vaststelling van het bestemminsplan en het Besluit onverplicht aandacht is besteed aan de 63 Hz octaafband, waarbij geconcludeerd is dat het scheepsgeluid (het nestgeluid) ter plaatse van de te bouwen appartementen acceptabel zal zijn, maakt niet dat verweerder daar ter zake van de onderhavige bouwaanvraag eveneens aan had moeten toetsen. In die zin is bij de onderhavige toets aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit evenmin van belang of er in de inrichting van [naam eiseres] één of meerdere schepen aan de kade liggen afgemeerd. Wat betreft de vrees van [naam eiseres] voor mogelijk toekomstige handhavingsverzoeken wegens geluidhinder van de zijde van de bewoners in spe wijst de rechtbank erop dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er na 1 januari 2024 eerst een nieuwe geluidzone moet worden vastgesteld, die in vergelijking met het huidige Besluit tot een hoger niveau zal worden opgerekt. Tot die tijd zal het beleid van verweerder zijn dat (slechts) beoordeeld zal worden of er al dan niet aan de voorschriften van de vigerende milieuvergunning wordt voldaan.
Het door [naam eiseres] gestelde over het nestgeluid geeft de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten tijde van het bestreden besluit om die reden niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het aannemelijk is dat het bouwplan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voldoet.
5. Ook overigens heeft [naam eiseres] geen concreet onderbouwde feiten en omstandigheden aangedragen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat aannemelijk is dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit, zodat het beroep ongegrond is.
6. Nu wat [naam eiseres] aanvoert om inhoudelijke redenen geen doel treft, behoeft het betoog van verweerder en van [naam bedrijf] dat aan [naam eiseres] het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste moet worden tegengeworpen, geen bespreking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.