ECLI:NL:RBROT:2024:7146

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
ROT 21/5538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over last onder dwangsom en invordering bij overtreding geluidvoorschrift in omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een aardappelverwerkingsbedrijf, en verweerder, die een last onder dwangsom had opgelegd wegens overtreding van het geluidvoorschrift in de omgevingsvergunning. Eiseres had betoogd dat de metingen die aan de last ten grondslag lagen niet correct waren uitgevoerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verweerder hadden moeten doen afzien van handhaving. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de metingen onjuist waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die handhaving onredelijk maakten. Het beroep tegen het bestreden besluit I, waarin de last onder dwangsom werd gehandhaafd, werd ongegrond verklaard. Echter, het beroep tegen het invorderingsbesluit, dat was gebaseerd op een meting waarbij de overschrijding binnen de nauwkeurigheidsmarge viel, werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het invorderingsbesluit en oordeelde dat er geen dwangsom was verbeurd, waardoor verweerder niet bevoegd was tot invordering over te gaan. Eiseres kreeg een vergoeding van griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5538

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Ozinga),
en
[naam verweerder], verweerder
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van geluidvoorschrift 2.1.1., verbonden aan de aan eiseres verleende omgevingsvergunning van 19 oktober 1999.
Bij besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I.
Bij besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 40.000,- aan verbeurde dwangsommen ingevorderd. Omdat eiseres ook dit besluit heeft betwist, heeft het beroep op grond van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens zijn aan de zijde van verweerder verschenen [persoon C] (vakspecialist geluid) en [persoon D] (inspecteur).

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Bij besluit van 22 april 2021 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. Eiseres exploiteert een aardappelverwerkingsbedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats] waar in hoofdzaak aardappelen worden verwerkt tot voorgebakken aardappelproducten en tot specialiteiten op basis van aardappelpuree.
3. Bij besluit van 19 oktober 1999 is aan eiseres een revisievergunning verleend voor verschillende aanpassingen en uitbreidingen van de inrichting. Voorschrift 2.1.1. van die vergunning luidt als volgt:
“Het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, mag op de immissiepunten aangegeven in figuur 2 van het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport (rapport 6981272R01 d.d. 17 juli 1998) niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven.
Punt
Locatie
Ho
[m]
07.00-19.00
uur
[dB(A)] 1)
19.00-23.00
uur
[dB(A)] 1)
23.00-07.00
uur
[dB(A)] 1)
2
3
5
8
9
10
15
[naam locatie 1]
[naam locatie 2]
[naam locatie 3]
[naam locatie 4]
5
12
5
5
5
5
5
37
39
40
39
43
48
44
37
39
39
38
43
48
43
37
38
38
36
43
47
40

De waarden in dB(A) zijn inclusief een gevelreflectie van 3 dB.”

4. Naar aanleiding van klachten over geluidoverlast (bromtoon, zoemtoon, lawaai- en fluittoon van installaties) heeft een toezichthouder van de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) geluidmetingen uitgevoerd waarbij is vastgesteld dat de grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau werd overschreden.
5. Op 11 februari 2021 heeft verweerder aan eiseres een voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een last onder dwangsom omdat bij de geluidmeting van
22 januari 2021 een overschrijding van 7 dB(A) in de avondperiode is vastgesteld. Tegen dit voornemen heeft eiseres een zienswijze ingediend.
6. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd waarbij is bepaald dat eiseres uiterlijk binnen zestien weken blijvend dient te voldoen aan het gestelde in voorschrift 2.1.1. van de omgevingsvergunning van
19 oktober 1999, onder verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per keer met een maximum van € 300.000,-, en dat er per week maximaal één constatering kan plaatsvinden. Met het bestreden besluit I heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
7. Met het bestreden besluit II heeft verweerder een bedrag van € 40.000,- ingevorderd, omdat eiseres op 14 december 2021 de geluidnorm met 2 dB in de avonduren en met 4 dB in de nachtperiode heeft overschreden. De verbeurde dwangsom bedraagt
€ 100.000,- maar verweerder heeft dit bedrag met 60% gematigd tot € 40.000,-.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit I heeft volstaan met een verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) zonder daarbij een eigen afweging te maken om van handhaving af te zien.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 3:49 van de Awb volgt dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het advies van de commissie voldoet aan deze vereisten. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit I mocht volstaan met een verwijzing naar dat advies.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat ten tijde van het primaire besluit geen sprake was van overtreding van het geluidvoorschrift 2.1.1. Volgens haar zijn de gebruikte metingen niet representatief, omdat geen rekening is gehouden met de geluidreducerende maatregelen die eiseres na de door de DCMR uitgevoerde metingen heeft genomen.
9.1.
De last onder dwangsom is opgelegd op basis van metingen die door de DCMR op 16 april 2020, 5 mei 2020 en 22 januari 2021 zijn verricht. Bij die metingen is een overschrijding van de grenswaarde met respectievelijk 6, 5 en 7 dB(A) vastgesteld. Bij
e-mail van 8 februari 2021 heeft eiseres aan DCMR laten weten welke vervolgacties ondernomen zullen worden om het geluidniveau van de inrichting te verlagen en het aantal geluidklachten te verminderen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat in april 2021 geluidreducerende maatregelen zijn genomen en dat er enkele maatregelen in juli 2021 zijn uitgevoerd. Eiseres heeft hiermee echter niet onderbouwd welke maatregelen zij op welk moment heeft afgerond en welk effect dat heeft gehad. Het enkele feit dat eiseres na de meting op 22 januari 2021 nog diverse geluidreducerende maatregelen heeft genomen betekent niet dat de geluidmetingen waarop de last onder dwangsom is gebaseerd niet meer actueel waren en dat die metingen niet meer aan de last ten grondslag mochten worden gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat de geluidmetingen niet correct zijn uitgevoerd en dat er te weinig metingen zijn verricht. Zij verwijst in dit verband naar de Akoestische beoordeling meetrapport [naam eiseres] van 24 februari 2021 van Noorman Bouw- en Milieuadvies (hierna: Noorman) en de memo’s van Noorman van 16 juni 2021 en
26 november 2021, die in haar opdracht zijn opgesteld. Daarbij richt Noorman zich op de metingen van 5 december 2020, 14 januari 2021 en 22 januari 2021. Noorman heeft geconcludeerd dat de meteorologische effecten en fluctuaties in de geluidemissie onvoldoende in de metingen zijn meegenomen en dat op het meetresultaat ten onrechte geen stoorgeluidcorrectie is toegepast. Verder zijn de methoden uit de Handleiding 1981 IL-HR-13-01 (de Handleiding 1981) en de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (HMRI), anders dan verweerder kennelijk meent, niet identiek. In de geluidmetingen die namens verweerder zijn uitgevoerd zijn de meetpunten op enige afstand van de vergunningpunten gelegen en de interpolatie geeft een verhoogde onnauwkeurigheid. Verder is niet onderkend dat er bij een afstand van meer dan 200 meter van het broncentrum ten minste twee metingen moeten worden verricht en moeten de geluidmetingen rekentechnisch worden doorvertaald. Er is bovendien geen rekening gehouden met een nauwkeurigheidsmarge en er heeft geen correctie voor regulier achtergrondgeluid door omgevingslawaai plaatsgevonden. In de memo van 26 november 2021, die met name is gericht op de geluidmetingen van 22 januari 2021 tussen 21:20 en 22:10 uur, wordt vermeld dat ten onrechte per meetpunt slechts één (stoorgeluidvrije) meting in dezelfde tijdsperiode is verricht. Voorts is niet voldaan aan de eis dat onder verschillende meteorologische situaties gemeten had moeten worden. In het meetrapport is ook niet aangegeven op welke hoogte is gemeten. Verder hebben de metingen op 22 januari 2021 plaatsgevonden bij een variërende matige of krachtige wind van 3-5 Bft met windstoten tot kracht 6, waardoor het aannemelijk is dat windgeruis een belangrijk aandeel vormt van het opgeslagen meetsignaal.
10.1
In voorschrift 2.3.1., verbonden aan de omgevingsvergunning van 19 oktober 1999, is vermeld dat het meten en berekenen van de geluidniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding 1981. Deze handleiding is in 1999 vervangen door de HMRI. De klassen A, B en C uit de Handleiding 1981 zijn in de HMRI vervangen door de methoden I en II. De klassen B1 en C1 uit de Handleiding 1981 komen overeen met de methode II.1 uit de HMRI. In het meetrapport van 28 mei 2020 staat over de metingen van 16 april 2020 en 5 mei 2020 dat deze metingen zijn uitgevoerd conform methode II.1 van de HMRI. Uit het meetrapport van 27 januari 2021 blijkt dat ook de metingen van 22 januari 2021 zijn uitgevoerd conform methode II.1 van de HMRI.
10.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toepassing van de meetmethode uit de HMRI in plaats van de in vergunningvoorschrift 2.3.1 voorgeschreven meetmethode uit de Handleiding 1981 op zichzelf al aanleiding is om de juistheid van de geluidmetingen in twijfel te trekken, zoals eiseres kennelijk betoogt. De HMRI (module C, paragraaf 3.5.2.) maakt het mogelijk dat er met minder dan het minimum aantal van drie metingen wordt volstaan, indien aannemelijk gemaakt kan worden dat meer metingen niet tot andere conclusies zullen leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat dat het geval is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vakspecialist geluid ter zitting namens verweerder heeft toegelicht dat er op 22 januari 2021 een lange geluidopname is gemaakt van vier uur, op vijf meter hoogte en op twee meetposities. Hij heeft verder toegelicht dat het afhankelijk is van de windrichting en de bedrijfssituatie of een goede meting kan worden verricht. Door de windrichting is het niet altijd mogelijk om op dezelfde dag drie metingen te verrichten met een tussenruimte van vier uur. Daarom is ervoor gekozen op die dag een langere opname te maken. Zoals verweerder heeft toegelicht is er voor gekozen om de metingen op relatief korte afstand van de beoordelingspunten aan de [naam locatie 2] te verrichten vanwege de slechte bereikbaarheid van de beoordelingspunten. Door middel van extrapolatie konden de meetresultaten worden uitgedrukt in geluidbelastingen ter plaatse van de beoordelingspunten. Verweerder heeft er op gewezen dat er nauwelijks verschillen zijn tussen de geluidbelastingen (die optreden) op de beoordelingspunten en de door DCMR gemeten geluidbelastingen. DCMR heeft het niet noodzakelijk geacht om in het voordeel van eiseres de gemeten geluidniveaus naar beneden te corrigeren, gezien de hoogte van de gemeten geluidniveaus. Ter zitting heeft de vakspecialist geluid namens verweerder verder gesteld dat Noorman in juni of juli heeft gemeten als er bladeren aan de bomen zijn en er ruis ontstaat, terwijl DCMR in de winter heeft gemeten als de bomen kaal zijn en er daarom geen stoorgeluid van de bomen was. Volgens verweerder was het geluid op de meetlocaties duidelijk te herleiden als geluid afkomstig van de inrichting van eiseres. De opnamen die van de metingen zijn gemaakt, zijn achteraf geanalyseerd waarbij eventueel resterend stoorgeluid (bijvoorbeeld stoorgeluid van vrachtwagens) uit de metingen is verwijderd. Uit het meetrapport van 28 mei 2020 (dat ziet op de metingen van 16 april, 26 april en 5 mei 2020) en van 27 januari 2021 (dat ziet op de meting van 22 januari 2021) blijkt dat op de meetdagen rekening is gehouden met meteo-omstandigheden en er dus een correctie voor meteo-omstandigheden is toegepast. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres stelt geen reden om aan de juistheid van de uitkomsten van de geluidmetingen te twijfelen.
10.3.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres met de verwijzing naar de rapportage en de memo’s van Noorman niet aannemelijk heeft gemaakt dat de metingen die aan de last onder dwangsom ten grondslag zijn gelegd niet op de juiste wijze zijn uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien, omdat er in 2018 een ontvankelijke aanvraag voor een revisievergunning is ingediend waarmee de huidige geluidbelasting vanwege de inrichting in de geluidvoorschriften zal worden gelegaliseerd. Bij brief van
19 april 2024 heeft eiseres een (ongedateerde) ontwerpbeschikking met betrekking tot die aanvraag overgelegd. Gelet op de gewijzigde geluidnormering in de aan de ontwerpbeschikking verbonden voorschriften stelt eiseres dat sprake is van concreet zicht op legalisatie.
11.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
11.2.
De beroepsgrond van eiseres dat sprake is van concreet zicht op legalisatie slaagt niet. De rechtbank laat in het midden of sprake is van een ontvankelijke aanvraag van een revisievergunning nu de door eiseres overgelegde ontwerpbeschikking de overtreding niet legaliseert. Ook indien zou worden uitgegaan van de geluidgrenswaarden van de ontwerpbeschikking wijzen de metingen van 22 januari 2021 uit dat sprake is van een overschrijding.
11.3.
Voor zover eiseres stelt dat het onredelijk is om handhavend op te treden omdat de last onder dwangsom is gebaseerd op metingen die ten tijde van het nemen van het primaire besluit al niet meer representatief waren omdat eiseres in de tussentijd geluidreducerende maatregelen heeft getroffen, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 9.1 is geoordeeld. Het enkele feit dat eiseres al voor het nemen van het primaire besluit is begonnen met het nemen van geluidreducerende maatregelen maakt evenmin dat verweerder had moeten afzien van het treffen van handhavende maatregelen.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat haar een langere begunstigingstermijn had moeten worden gegund, gelet op de aanpassingen die zij doorvoert om aan de geluidnormen van de op handen zijnde nieuwe revisievergunning te kunnen voldoen.
12.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Bij brief van 11 juni 2020 heeft DCMR eiseres er al van op de hoogte gesteld dat er naar aanleiding van klachten over geluidoverlast op 16 april,
26 april en 5 mei 2020 geluidmetingen zijn verricht en dat het geluidvoorschrift uit de geldende vergunning is overtreden. Daarbij is aan eiseres een termijn gegund van twee maanden om aan het geluidvoorschrift te voldoen. DCMR heeft deze termijn verlengd tot
11 november 2020. In het voornemen van 11 februari 2021 en het primaire besluit van
22 april 2021 heeft eiseres een begunstigingstermijn van zestien weken gekregen om aan het geluidvoorschrift te voldoen. Gelet hierop heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de door eiseres bij e-mail van 8 februari 2021 ingediende planning voor de te nemen geluidreducerende maatregelen en heeft verweerder eiseres voldoende tijd gegund om de overtreding ongedaan te maken.
13. Eiseres heeft aangevoerd dat de last onder dwangsom te ruim is geformuleerd en niet is gespecificeerd op één van de immissiepunten. Wanneer op slechts één of twee plaatsen een overschrijding is gemeten, moet de last onder dwangsom op die plaatsen worden toegespitst, aldus eiseres.
13.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De aan eiseres opgelegde last houdt in dat zij blijvend dient te voldoen aan voorschrift 2.1.1. van de omgevingsvergunning waarin grenswaarden zijn opgenomen voor het equivalente geluidniveau. De opgelegde last heeft geen betrekking op andere geluidvoorschriften uit de omgevingsvergunning. Verweerder heeft op twee van de zeven immissiepunten een overschrijding van het equivalente geluidniveau gemeten. Daarom kon verweerder een last opleggen die betrekking heeft op voorschrift 2.1.1. inclusief de andere immissiepunten, omdat ook daar aan de grenswaarden voor het equivalente geluidniveau moet worden voldaan.
14. Eiseres heeft aangevoerd dat de dwangsom te hoog is en dat de verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen niet is gemotiveerd.
14.1.
De opgelegde dwangsom van € 100.000,- per keer met een maximum van € 300.000,- en maximaal één constatering per week, acht de rechtbank in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft als doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan dat de opgelegde last wordt uitgevoerd. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kosten van de door eiseres te nemen geluidreducerende maatregelen € 300.000,- bedragen. Eiseres heeft niet gesteld dat de hoogte van de opgelegde dwangsom problemen oplevert voor haar bedrijfsvoering. De rechtbank volgt eiseres gelet op het voorgaande niet in haar stelling dat de hoogte van de opgelegde dwangsom niet in verhouding staat tot het geschonden belang, temeer nu er herhaaldelijk klachten van omwonenden zijn geweest over geluidhinder afkomstig van de inrichting van eiseres.
15. Tegen het bestreden besluit II heeft eiseres aangevoerd dat niet is gebleken dat sprake is van een overtreding van de last. De invordering is gebaseerd op een vermeende overschrijding van de in voorschrift 2.1.1 opgenomen geluidgrenswaarden, vastgesteld bij een meetcontrole van 14 december 2021 waarbij een overschrijding van de geluidnorm met 2 dB in de avondperiode is geconstateerd. Op 21 december 2021 is echter opnieuw gemeten omdat de metingen van 14 december 2021 niet duidelijk waren en op 21 december 2021 is geen overschrijding vastgesteld. De resultaten van de meetcontrole van 14 december 2021 kunnen eiseres daarom niet worden tegengeworpen. Verder ontbreekt in het besluit een verwijzing naar het meetrapport waar verweerder zich op baseert. De status van het meetrapport van 3 januari 2022 is verder onduidelijk, omdat dit meetrapport niet is gevalideerd en ondertekend. Bovendien is dat meetrapport niet conform de Handleiding 1981 opgesteld, aldus eiseres.
15.1.
Verweerder heeft het bestreden besluit II (het invorderingsbesluit) gebaseerd op de resultaten van de geluidmeting die op 14 december 2021 is verricht. Uit die geluidmeting blijkt dat eiseres op 14 december 2021 de in voorschrift 2.1.1 opgenomen geluidgrenswaarde in de avondperiode met 2 dB heeft overschreden. Daarmee heeft eiseres de last volgens verweerder overtreden. In het meetverslag van 5 januari 2022 staat dat gelet op continue activiteiten binnen de inrichting verwacht mag worden dat het geluid in de nachtperiode hetzelfde is als in de avondperiode, zodat in de nachtperiode sprake was van een overschrijding van 4 dB.
15.2.
In paragraaf 2.5.3. van de HMRI staat dat de onnauwkeurigheid bij meten en rekenen volgens methode II < 2 dB bedraagt. De geconstateerde overschrijding op 14 december 2021 van 2 dB in de avondperiode valt binnen deze nauwkeurigheidsmarge, zodat met die meting niet is vastgesteld dat sprake is van een overschrijding. De geluidmeting strekte zich niet uit tot de nachtperiode, zodat evenmin is vastgesteld dat in die periode sprake was van een overschrijding van de in voorschrift 2.1.1 opgenomen geluidgrenswaarden en daarmee van de last. Verweerder heeft dit niet onderkend.
15.3.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat met de geluidmeting op 14 december 2021 niet is vastgesteld dat de last is overtreden. Er is daarom geen dwangsom verbeurd. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was om tot invordering van de dwangsom over te gaan. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond.
17. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. Het bestreden besluit II zal worden vernietigd.
18. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 24 september 2021 (bestreden besluit I) ongegrond;
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het invorderingsbesluit van
  • vernietigt het invorderingsbesluit van 24 augustus 2022;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. G.C.W. van der Feltz en
mr. A. Dingemanse, leden, in aanwezigheid van mr.S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.