ECLI:NL:RBROT:2024:7115

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10-083641-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging en vernieling in Rotterdam

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 maart 2024 betrokken was bij openlijke geweldpleging aan het Hofplein in Rotterdam. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van het in vereniging plegen van geweld tegen meerdere personen, wat resulteerde in lichamelijk letsel, en van het opzettelijk vernielen van een bril. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten collectief geweld hebben gepleegd, waarbij meerdere slachtoffers letsel hebben opgelopen. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het geweld, maar het was niet mogelijk om precies vast te stellen welke letsels door hem zijn veroorzaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte ook aansprakelijk was voor de schade aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte veroordeelde tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-083641-24
Datum zitting: 21 juni 2024
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte 1] ,

geboren in [geboorteplaats] , [geboortedatum 1] 2005, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] , mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht.
Officier van justitie: mr. R.J.E. Planken

Beschuldiging

De verdachte wordt onder feit 1 primair beschuldigd van openlijk geweld in vereniging tegen een aantal personen met letsel als gevolg en tegen een bril en subsidiair van mishandeling van die personen. Onder feit 2 wordt de verdachte beschuldigd van vernieling van een telefoon. De volledige tenlastelegging houdt in dat de verdachte:
Feit 1
primair
op of omstreeks 9 maart 2024 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan het Hofplein in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] door meermaals op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, meermaals op/tegen het lichaam te trappen, meermaals te duwen ten gevolge waarvan zij ten val kwamen, en/ of met kracht in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] , althans een persoon, te schoppen, en/of
- een goed, te weten een bril, door een bril van het gezicht van [slachtoffer 1] af te pakken, op de grond te laten vallen en/ of op de bril te trappen,
terwijl hij, verdachte, deze goederen opzettelijk heeft vernield en/of dit door hem, verdachte, gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en ellenboog en/of sneeën/wonden bij de wenkbrauw, onder het oog en/of tussen neus en lip, althans het gezicht voor [slachtoffer 2] en/of wonden aan de ellenbogen, knieën, op de neus en naast de neus en/of bij de duim, althans het lichaam en/of een afgebroken tand voor [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
op of omstreeks 9 maart 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft mishandeld door voornoemde personen meermaals op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, meermaals op/tegen het lichaam te trappen, meermaals te duwen ten gevolge waarvan zij ten val kwamen, en/of met kracht in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] , althans een persoon, te schoppen;
Feit 2
op of omstreeks 9 maart 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Bewijs

Vordering officier van justitie
De officier van justitie vindt dat feit 1 primair en feit 2 kunnen worden bewezen.
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
Feit 1
primair
op 9 maart 2024 te Rotterdam, openlijk, aan het Hofplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] door tegen het hoofd of het lichaam te slaan, of tegen het lichaam te trappen en met kracht in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] te schoppen.
Feit 2
op 9 maart 2024 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een bril, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de ondergrens van openlijk geweld al snel in beeld komt voor een vechtpartij zoals in deze zaak het geval is.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat niet goed vastgesteld kan worden door welk geweld van welke specifieke verdachte de letsels zijn ontstaan. Zij verzoekt om die reden de verdachte partieel vrij te spreken van het lichamelijk letsel dat hij volgens de tenlastelegging zou hebben veroorzaakt.
Oordeel rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt door elkaar over en weer te helpen en ‘in te springen’ in het gevecht. Door de groep, waarvan de verdachte deel uitmaakte, is collectief geweld gepleegd tegen de aangevers. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan dit openlijk geweld door meerdere geweldshandelingen te verrichten. Niet is vast te stellen welke letsels verdachte bij welk slachtoffer heeft veroorzaakt.
Feit 2
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van vernieling omdat er geen sprake is van opzet. Het is op basis van het dossier überhaupt niet vast te stellen of de bril kapot is gegaan.
Oordeel rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de bril van aangever [slachtoffer 1] af wilde pakken en dat de bril door zijn toedoen kapot is gegaan. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bril kapot zou gaan.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring en de bewijsoverweging steunen op de inhoud van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 21 juni 2024
Op 9 maart 2024 was ik bij de loempiakraam in Rotterdam. Ik was betrokken bij de vechtpartij. Mijn vriend was in zijn eentje bezig en ik zag twee mensen op hem aflopen. Ik dacht: ik moet hem helpen. Ik zie mijzelf op de camerabeelden. Ik ben die jongen met de wit met zwarte schoenen en ik draag een beetje een capuchon. Het klopt dat ik de bril wilde afpakken.
2.
Het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] van 10 maart 2024 [1]
De camera stond gericht op de loempiakraam aan het Hofplein. Het beeldbestand begint op 05.20 uur 9 maart 2024 tot 05.45 uur 9 maart 2024. Ik zag drie verdachten.
Verdachte 1 is genaamd: [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats] . Verdachte 2 is genaamd [verdachte 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 in [geboorteplaats] .
Ik zag dat er een worsteling ontstond tussen [verdachte 2] , slachtoffer 1 en omstanders. Ik zag dat [verdachte 2] met grove bewegingen klappen uitdeelde met zijn vuist. In de tijd dat [verdachte 2] bezig was met het hierboven genoemde, zag ik dat [verdachte 1] een omstander sloeg. Terwijl [verdachte 1] even uit de menigte liep, zag ik dat [verdachte 2] nog midden in de groep stond. Ik zag dat [verdachte 2] , slachtoffer 3 trapte met zijn rechterbeen en vervolgens direct een stoot gaf in het gezicht van slachtoffer 3. Ik zag dat [verdachte 2] dichter bij slachtoffer 4 ging staan en hem met zijn linker vuist sloeg. Ik zag dat slachtoffer 4 opstond en richting [verdachte 2] liep. Ik zag dat [verdachte 1] aan kwam rennen en ik zag dat
[verdachte 1] , slachtoffer 4 een stoot gaf. Ik zag dat slachtoffer 2 direct naar [verdachte 1] liep, op het moment dat slachtoffer 4 op de grond viel. Ik zag dat [verdachte 1] direct met zijn linkerhand een stoot gaf op het gezicht van slachtoffer 2. Ik zag dat [verdachte 1] naar slachtoffer 4 liep. Ik zag dat [verdachte 1] slachtoffer 4 op het gezicht sloeg.
3.
Aangifte van [slachtoffer 1] van 9 maart 2024 [2]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar aan het Hofplein te Rotterdam. Ik voelde dat iemand aan mijn bril zat. Ik draaide mij direct om, om te kijken en toen was mijn bril al van mijn neus af. Er ontstond een korte worsteling. Hij gaf mij een paar vuistslagen, waarvan er een op mijn voorhoofd. Vervolgens kreeg ik een klap in mijn linkerzij.
4.
Aangifte van [slachtoffer 2] van 9 maart 2024 [3]
Op 9 maart 2024 bevond ik mij aan het Hofplein te Rotterdam vlak bij de bekende loempiakraam. Ik was daar met familie en vrienden. Ik zag dat er een man op [voornaam slachtoffer 1] af liep en ik zag dat hij naar de bril van [voornaam slachtoffer 1] greep. Achteraf hoorde ik dat de bril kapot is getrapt. Ik zag dat [voornaam slachtoffer 1] man 1 van zich afduwde. Ik zag en voelde dat ik door drie gasten op de grond werd geslagen. Ik kan mij herinneren dat een van de drie mannen mij een harde klap in mijn gezicht gaf. Ik voelde dat er tegen mijn lichaam werd geschopt.
5.
Aangifte van [slachtoffer 3] van 9 maart 2024 [4]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar te Rotterdam. Ik zag dat de donkere jongen de bril van mijn neefje probeerde af te pakken. Ik voelde ineens een harde klap.
6.
Aangifte van [slachtoffer 4] van 9 maart 2024 [5]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar aan het Hofplein te Rotterdam. Ik zag dat jongen 1 mijn nichtje een vuistslag tegen het hoofd gaf. Ik zag dat jongen 2 uit het niets mij een vuistslag gaf op mijn rechterkaak. Ik zag dat jongen 2 mij meerdere vuistslagen op mijn gezicht gaf. Ik voelde dat deze op mijn neus en op mijn lip terechtkwamen.
7.
Aangifte van [slachtoffer 5] van 9 maart 2024 [6]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar aan het Hofplein te Rotterdam. Ineens uit het niets, zag ik twee neven en mijn zus ruzie maken met twee jongens. Toen kreeg ik, uit het niets, vol een vuist in mijn gezicht. Ik werd hierbij vol geraakt boven mijn rechteroog.
8.
Aangifte van [slachtoffer 7] van 9 maart 2024 [7]
Ik was op 9 maart 2024 bij de loempiakraam met mijn vriend en familieleden. Ik zag dat [voornaam slachtoffer 1] toen in gevecht raakte met een jongen. Ikzelf heb meerdere blauwe plekken op mijn onderarmen en een hele dikke plek op mijn rug aan de rechterzijde. Dat letsel komt omdat ik mijn armen heb gebruikt om slagen en stoten van die ‘tegenpartij’ te blokken en om het gevecht tussen die jongens en [voornaam slachtoffer 1] te stoppen.
9.
De verklaring van de getuige [naam getuige] [8]
Op 9 maart 2024 was ik samen met vrienden bij de loempiakraam gelegen aan het Hofplein. Eén van mijn vrienden droeg een bril. Uit het niets zag ik dat er een groep achter mijn vrienden stond die uithaalde naar mijn vrienden. De bril zag ik op de grond liggen en is kapot getrapt.

Verboden gedraging en strafbaarheid

Kwalificatie
Feit 1 primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Strafbaarheid feit en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Oordeel rechtbank
Gepleegde feiten
De verdachte en de medeverdachten hebben zich na een avond in het centrum van Rotterdam ernstig misdragen bij de befaamde loempiakraam aan het Hofplein. Zij hebben buitensporig geweld gebruikt tegen de slachtoffers. Zij hebben de slachtoffers meerdere keren geschopt en geslagen waardoor meerdere slachtoffers letsel hebben opgelopen. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een telefoon. Door zich schuldig te maken aan deze forse (gewelds)feiten heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en andere personen die op dat moment bij de loempiakraam aanwezig waren.
Persoon verdachte
Uit zijn strafblad van 24 mei 2024 blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor (onder andere) openlijke geweldpleging. Dit zal in negatieve zin worden meegewogen in de strafoplegging. Voorts is rekening gehouden met de eerdere veroordeling van 28 maart 2024, welke is gewezen na het begaan van de bewezen verklaarde feiten.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank in het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 14 juni 2024 en het verhandelde op zitting aanleiding het advies tot toepassing van het volwassenenstrafrecht over te nemen. De reclassering heeft verder aangegeven dat zij graag ziet dat de verdachte een start maakt met de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd in een andere strafzaak (met parketnummer 10-129647-23).
Straf
De ernst van de feiten rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening is gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten voor deze delicten, maar de context van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zijn in strafverhogende zin meegewogen. Ook is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte heeft reeds inzake 10-129647-23 een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen. Na afloop van zijn detentie(s) kan hij met deze voorwaarden starten.
Conclusie
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 141, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen benadeelde partijen

Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] (bijgestaan door mr. G. Grujić), [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (bijgestaan door mr. L. da Silva) en [slachtoffer 7] , allen ter zake van het ten laste gelegde feit onder 1. Verder heeft [slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd ter zake van beide ten laste gelegde feiten. Bij de beoordeling wordt nader ingegaan op de vorderingen.
Standpunten officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft overwegend geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen. De verdediging heeft overwegend geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Bij de beoordeling wordt nader ingegaan op het verweer.
Beoordeling
Leidt het late tijdstip van voeging tot niet-ontvankelijkheid?
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] kort voorafgaand aan of op de dag van de zitting zijn ingediend. Met de verdediging acht de rechtbank dit late moment van voeging onwenselijk, in het licht van een behoorlijke zaaksvoorbereiding en ‘equality of arms’. Dat geldt temeer nu de zittingsdatum begin mei 2024 al aan de benadeelde partijen bekend is gemaakt. De rechtbank kijkt daarom kritisch naar het moment van voeging, ondanks het bepaalde in artikel 51g lid 3 Sv. Bij die beoordeling weegt zij ook de complexiteit van de vorderingen mee. Dat laatste leidt er in deze zaak toe dat de rechtbank, anders dan door de verdediging is geconcludeerd, de benadeelde partijen zal ontvangen in hun vorderingen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding – algemeen
De benadeelde partijen maken ieder aanspraak op vergoeding van immateriële schade, nu zij lichamelijk letsel hebben opgelopen en op andere wijze in de persoon zijn aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier vaststaat dat door de openlijke geweldpleging aan alle benadeelde partijen rechtstreeks lichamelijk letsel is toegebracht. Zij zal daarom hierna per persoon een bedrag aan immateriële schadevergoeding vaststellen.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 21.400,11 en € 750,- (buitengerechtelijke kosten) aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en vergoeding van de proceskosten conform het liquidatietarief.
Op grond van de vordering en het dossier is vast komen te staan dat [slachtoffer 2] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. De rechtbank acht de volgende schadeposten, als niet of onvoldoende weersproken en voldoende onderbouwd, voor toewijzing vatbaar:
  • de beschadigde kleding, € 288,13;
  • de reiskosten, € 165,09;
  • het ziekenhuisdaggeld, € 70;
  • de medische kosten en hulpmiddelen, waaronder tien fysiotherapiebehandelingen, (€ 385,- + € 450,- + € 44,95 + € 15,68 + € 50 = ) € 945,63;
  • een deel van de jaarlijkse contributie voor padel, € 95,50.
Gelet op de letselinformatie (zie ook hierna) zal de rechtbank voor de posten huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging het toe te wijzen bedrag berekenen over een periode van zes weken. Daarbij wordt op basis van hetgeen de benadeelde partij heeft aangevoerd de mate waarin hij vóór het letsel een bijdrage in het huishouden leverde, vastgesteld op 25% en het aantal uren verzorging per week op 7. De rechtbank zal de post huishoudelijke hulp toewijzen tot een bedrag van (6 weken x € 354,- x 0,25 = ) € 531,- en de verzorgingskosten voor (6 weken x 7 uren x € 22,98 = ) € 965,16.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de overige gevorderde schadevergoeding, ook die wegens studievertraging, verlies aan verdienvermogen en twee maanden extra fysiotherapie, geldt dat de verschuldigdheid en omvang van deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Datzelfde geldt voor de gevorderde vergoeding aan buitengerechtelijke kosten, nu onvoldoende is onderbouwd op grond waarvan deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, gelet op het bepaalde in artikel 6:96 lid 3 Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het letsel van [slachtoffer 2] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit een gebroken neus en elleboog en snij- en schaafwonden, met een geschatte genezingsduur van zes weken. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat ook hier geldt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De slotsom is dat de verdachte de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van € 5.560,51, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hierna vermeld.
Vordering [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een vergoeding van € 436,81 of € 492,10 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 5] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van (€ 85,18 + € 375,- = ) € 460,18.
Het letsel van [slachtoffer 5] als gevolg van de openlijke geweldpleging, zoals dat op grond van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld, bestaat uit kneuzingen en een hersenschudding (zonder ziekenhuisopname), met een geschatte genezingsduur van 1 tot 2 weken. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een vergoeding van € 206,- aan materiële schade en een vergoeding van € 950,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is niet vast komen te staan dat de schade aan het horloge, waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het letsel van [slachtoffer 3] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit kneuzingen en schaafwonden, met een geschatte genezingsduur van 1 week. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat ook hier geldt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een vergoeding van € 40,- aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade (waaronder, zo begrijpt de rechtbank, een bedrag van € 550,89 aan materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 7] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd voor zover die ziet op de schade aan de schoenen en de kosten voor de huisartsenpost en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van (€ 40,- + € 175,89 = ) € 215,89.
Het fysieke letsel van [slachtoffer 7] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat uit bloeduitstortingen en een – niet verder beschreven – wond op de voet, met een geschatte genezingsduur van 1 tot 2 weken. Het geestelijke letsel bestaat uit angst en herbelevingen, waarvoor zij hulp krijgt. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een vergoeding van € 35,28 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 4] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Het letsel van [slachtoffer 4] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit kneuzingen, schaafwonden en een gebroken tand, met een geschatte genezingsduur van 1 tot 2 weken. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 1.395,- aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde vernieling. Nu de omvang van de vordering niet met stukken is onderbouwd, begroot de rechtbank deze schade – de beschadigde bril(glazen) – op een bedrag van € 500,-.
Het letsel van [slachtoffer 1] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit diverse kneuzingen. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering ook op dit onderdeel onvoldoende toegelicht.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor alle vorderingen: hoofdelijkheid, rente, kosten en schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte de openlijke geweldpleging ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat de verdachte, indien en voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partijen betaalt, dat deel van de schadevergoeding niet meer hoeft te betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024.
Nu de vorderingen van de benadeelde partij deels zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die zij hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Ten aanzien van [slachtoffer 2] zal de rechtbank, zoals gevorderd, de verdachte veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, tot op heden begroot op (€ 508 x 2 punten = ) € 1.016,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tot slot wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Beslissingen

De rechtbank:
1. verklaart bewezen dat de verdachte de feiten onder 1 en 2, zoals dit hiervoor is omschreven, heeft begaan en verklaart niet bewezen wat meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
2. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
3. verklaart de verdachte strafbaar;
4. veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maandenen beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
5. heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
6. veroordeelt de verdachte
6.1
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 5.560,51 (zegge: vijfduizend vijfhonderdzestig euro en eenenvijftig eurocent), bestaande uit € 3.060,51 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.2
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 5], te betalen een bedrag van
€ 960,18 (zegge: negenhonderdzestig euro en achttien eurocent), bestaande uit € 460,18 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.3
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3], te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.4
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 7], te betalen een bedrag van
€ 965,89 (zegge: negenhonderdvijfenzestig euro en negenentachtig eurocent), bestaande uit € 215,89 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.5
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4], te betalen een bedrag van
€ 535,28 (zegge: vijfhonderdvijfendertig euro en achtentwintig eurocent), bestaande uit € 35,28 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.6
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.7
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.8
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
6.9
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, conform het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven tot op heden begroot op € 1.016,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
7. legt aan de verdachte op
7.1
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen
€ 5.560,51(hoofdsom,
zegge: vijfduizend vijfhonderdzestig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.2
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 5]te betalen
€ 960,18(hoofdsom,
zegge: negenhonderdzestig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 19 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.3
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 3]te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.4
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 7]te betalen
€ 965,89(hoofdsom,
zegge: negenhonderdvijfenzestig euro en negenentachtig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 19 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.5
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 4]te betalen
€ 535,28(hoofdsom,
zegge: vijfhonderdvijfendertig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.6.
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 1]te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.7
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, ook geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
mrs. I. Tillema en C.J.L. van Dam rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de zitting van 5 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[nummer proces-verbaal 1] , pagina’s 19 t/m 23.
2.[nummer proces-verbaal 2] , pagina’s 39 t/m 42.
3.[nummer proces-verbaal 3] , pagina’s 31 t/m 34.
4.[nummer proces-verbaal 4] , pagina’s 29 t/m 30.
5.[nummer proces-verbaal 5] , pagina’s 47 t/m 50.
6.[nummer proces-verbaal 6] , pagina’s 35 t/m 38.
7.[nummer proces-verbaal 7] , pagina’s 24 t/m 28.
8.[nummer proces-verbaal 8] , pagina’s 83 t/m 84.